ECLI:NL:RBOBR:2017:2711

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2017
Publicatiedatum
16 mei 2017
Zaaknummer
5853311
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging van ontslag op staande voet en ontvankelijkheid in het verzoek

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 15 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tot vernietiging van een ontslag op staande voet door Nabuurs Transport B.V. Het verzoekschrift werd op 29 maart 2017 ingediend, terwijl het ontslag op staande voet op 21 november 2016 was gegeven. De gemachtigde van [verzoeker] stelde dat de vervaltermijnen in artikel 7:686a lid 4 BW niet in de weg stonden aan een inhoudelijke beoordeling van het ontslag, gezien de psychische problemen van [verzoeker] en de omstandigheden rondom het ontslag. Nabuurs Transport betwistte de ontvankelijkheid van [verzoeker] en stelde dat de vervaltermijn van twee maanden reeds was verstreken. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de vervaltermijn opzij te zetten. De kantonrechter verklaarde [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van verzoekschriften en de strikte toepassing van vervaltermijnen in arbeidszaken.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Kanton ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 5853311
Rolnummer : 17-151
Uitspraak : 15 mei 2017
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoeker,
gemachtigde: mr. A. Tulicka,
t e g e n :
de besloten vennootschap
Nabuurs Transport B.V.,
gevestigd te Haps, gemeente Cuijck,
verweerster,
gemachtigde: mr. L.P.F. Nouwen.
Partijen zullen verder worden aangeduid als ‘ [verzoeker] ’ en ‘Nabuurs Transport’.

1.De procedure

1.1.
Bij verzoekschrift met bijlagen, ter griffie ontvangen op 29 maart 2017, heeft [verzoeker] (onder meer) een voorwaardelijk verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet ex artikel 7:681 BW ingediend. Bij faxbericht van 7 april 2017 heeft de gemachtigde van Nabuurs Transport de kantonrechter verzocht om haar te bevestigen dat het verzoek van [verzoeker] niet-ontvankelijk wordt verklaard, aangezien de daarvoor geldende vervaltermijnen zijn verstreken en de zitting dus geen doorgang hoeft te vinden.
Bij brief van 11 april 2017 heeft de kantonrechter de gemachtigde van [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 20 april 2017 een schriftelijke toelichting te geven op het standpunt dat de in artikel 7:686a lid 4 BW opgenomen vervaltermijnen niet in de weg staan aan een inhoudelijke beoordeling van de namens [verzoeker] ingediende verzoeken.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft bij faxbericht van 20 april 2017 haar standpunt nader toegelicht, waarop de kantonrechter ingevolge artikel 279 Rv heeft besloten dat de geplande mondelinge behandeling van 8 mei 2017 doorgang zou vinden, met dien verstande dat op deze zitting alleen de ontvankelijkheid van [verzoeker] in zijn verzoekschrift zal worden behandeld.
1.2.
Op 1 mei 2017 heeft de gemachtigde van Nabuurs Transport gereageerd op het schrijven van de gemachtigde van [verzoeker] van 20 april 2017, waarbij zij drie producties in het geding heeft gebracht.
1.3.
Op 8 mei 2017 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de ontvankelijkheid van [verzoeker] in zijn verzoekschrift is behandeld. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. De gemachtigde van Nabuurs Transport heeft zich daarbij bediend van een pleitnota. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.4.
Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter beschikking bepaald.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen -zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- het volgende vast:
2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , heeft de Poolse nationaliteit en is op 25 februari 2013 in dienst getreden bij Nabuurs Transport. [verzoeker] was laatstelijk werkzaam in de functie van logistiek medewerker op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tegen een bruto salaris van € 2.239,00 per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
Op 16 november 2016 heeft [verzoeker] samen met een paar collega’s in de kantine een sigaret gerookt. Hiervoor heeft hij van Nabuurs Transport een officiële waarschuwing ontvangen. Omdat dit zijn vierde officiële waarschuwing was binnen een half jaar is hij op 16 november 2016 geschorst.
2.2.
[verzoeker] is door Nabuurs Transport op 21 november 2016 mondeling ontslag aangezegd. Bij brief van 25 november 2016 heeft Nabuurs Transport het ontslag van [verzoeker] bevestigd als volgt:

Geachte heer [verzoeker] , beste [verzoeker] ,
Tijdens het gesprek op 21 november is jou verteld dat je op staande voet bent ontslagen.
Wij willen een uitweg bieden door middel van een vaststellingsovereenkomst. Mocht je hiermee akkoord gaan willen wij deze voor 1 december getekend retour ontvangen.Als de vaststellingsovereenkomst niet voor voornoemde tijd ondertekend retour wordt gezonden, zal het ontslag op staande voet blijven staan en eindigt het dienstverband op21 november.
Om er zeker van te zijn dat u deze brief ontvangt zal deze persoonlijk overhandigt worden (…)”.
2.3.
[verzoeker] heeft de vaststellingsovereenkomst niet getekend en heeft bij e-mailbericht van
30 november 2016 aan Nabuurs Transport bericht dat hij het niet eens is met zijn ontslag. Verder heeft hij - zakelijk weergegeven - wedertewerkstelling verzocht, of - indien Nabuurs Transport geen mogelijkheid meer ziet in een verdere samenwerking - andere mogelijkheden en condities voor zijn ontslag, omdat hij de overhandigde vaststellingsovereenkomst niet kan accepteren.
Nabuurs Transport heeft [verzoeker] hierop per e-mail van 1 december 2016 uitgenodigd voor een gesprek op 7 december 2016, waarbij aan [verzoeker] is meegedeeld:
“Het ontslag om dringende reden blijft onveranderd van kracht”.
2.4.
[verzoeker] heeft vervolgens juridische bijstand gezocht. De gemachtigde van [verzoeker] heeft Nabuurs Transport per e-mail van 15 december 2016 voor de eerste maal benaderd met de mededeling dat het ontslag onterecht en onjuist is gegeven en dat [verzoeker] zijn werkzaamheden, zodra hij hersteld is, wenst te hervatten. Nabuurs Transport heeft hierop bij brief van 19 december gereageerd, waarbij is medegedeeld dat Nabuurs Transport vasthoudt aan het eerdere ontslag op staande voet dat aan [verzoeker] is verleend. Vervolgens is tussen partijen nog de nodige correspondentie gewisseld. Verder heeft de gemachtigde van [verzoeker] in februari en maart 2017 nog tweemaal telefonisch contact gehad met Nabuurs Transport.
2.5.
Bij brief van 9 maart 2017 heeft de gemachtigde van [verzoeker] Nabuurs Transport in het licht van artikel 7:658 BW aansprakelijk gesteld voor de schade die [verzoeker] door toedoen van Nabuurs Transport heeft geleden en nog steeds lijdt.
2.6.
Tot slot is door [verzoeker] onderhavig verzoekschrift ingediend.

3.De standpunten van partijen met betrekking tot in artikel 7:686a lid 4 BW

3.1.
De gemachtigde van [verzoeker] stelt - kort weergegeven - dat de in artikel 7:686a lid 4 BW opgenomen vervaltermijnen niet in de weg staan aan een inhoudelijk beoordeling van (de rechtmatigheid van) het ontslag op staande voet dat aan [verzoeker] zou zijn gegeven.
Gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval dient naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geacht om aan het ongebruikt verstrijken van de in artikel 7:686a lid 4 BW opgenomen vervaltermijnen de conclusie te verbinden dat de bevoegdheid van [verzoeker] om een verzoek tot vernietiging van de opzegging te doen zou zijn vervallen.
[verzoeker] stond al sinds augustus 2016 onder toezicht van artsen omdat hij last had van stress en hartkloppingen en omdat hij depressief was. Nabuurs Transport was hiervan op de hoogte, maar heeft [verzoeker] geen enkele steun geboden. Nabuurs Transport heeft [verzoeker] in verwarring gebracht en heeft hem geruime tijd aan het lijntje gehouden door hem niettegenstaande het ontslag op staande voet een vaststellingsovereenkomst aan te bieden. Nabuurs Transport heeft bewust aangestuurd op het ongebruikt verstrijken van de (korte) vervaltermijnen van artikel 7:686a lid 4 BW.
Gelet op de Nabuurs Transport bekende psychische problemen van [verzoeker] en het feit dat hij laagopgeleid en weinig weerbaar is, had het van Nabuurs Transport in het kader van artikel 7:611 BW gevergd kunnen worden dat zij [verzoeker] bij het ontslag zou hebben gewaarschuwd voor de korte vervaltermijnen.
Omdat [verzoeker] door zijn psychische stoornis simpelweg niet in staat was om in rechte voor zijn belangen op te komen, is onverkorte toepassing van de korte vervaltermijnen met de daaraan voor [verzoeker] verbonden uitzonderlijk nare gevolgen jegens hem een schending van artikel 6 EVRM.
Verder is sprake van een evident ongegrond ontslag op staande voet omdat het ontslag niet aan de in artikel 7:677 BW genoemde cumulatieve vereisten voldoet, zodat er geen sprake kan zijn van een fatale twee maanden termijn.
3.2.
Nabuurs Transport stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet omdat de vervaltermijn van twee maanden ex artikel 7:686 lid 4 BW reeds lange tijd is verstreken.
De wetgever heeft besloten dat een wettelijke vervaltermijn van twee maanden ruim voldoende is om je positie als werknemer te bepalen. De wetgever heeft ook weloverwogen besloten om geen waarschuwingsplicht te laten gelden in geval van een ontslag op staande voet.
Verder betwist Nabuurs Transport dat [verzoeker] psychische klachten had, althans hiermee was Nabuurs Transport niet bekend. [verzoeker] was gewoon aan het werk en heeft zich op geen enkel moment (met psychische klachten) ziek gemeld bij Nabuurs Transport. De laatste keer dat [verzoeker] ziek was, was in juni 2016. Op het werk was ook niets te merken van zijn vermeende ziekte.
Door [verzoeker] wordt niet toegelicht en ook niet aangetoond dat hij ‘niet weerbaar zou zijn’. Sinds in ieder geval 15 december 2016 (ongeveer drie weken na het gegeven ontslag) werd [verzoeker] bijgestaan door zijn gemachtigde.
Recente rechtspraak laat zien dat de vervaltermijn strikt gehanteerd wordt. Gelet op het vorenstaande kan [verzoeker] geen geslaagd beroep doen op schending van goed werkgeverschap van Nabuurs Transport.
[verzoeker] komt evenmin een beroep toe op artikel 6 EVRM. Na het ontslag op staande voet had [verzoeker] twee maanden om daartegen in rechte op te komen. In ieder geval na drie weken liet [verzoeker] zich van juridisch advies voorzien. Er zijn geen uitzonderlijke omstandigheden aangevoerd die tot de opvatting kunnen leiden dat het recht van [verzoeker] op toegang tot de rechter in de kern is geraakt: er was toegang, [verzoeker] heeft er gewoonweg geen gebruik van gemaakt.
Nabuurs Transport betwist dat zij bewust heeft aangestuurd op het laten verstrijken van de vervaltermijn. Partijen zijn in overleg geweest over een beëindigingsregeling, waarbij [verzoeker] zich heeft laten bijstaan door zijn gemachtigde. Verder is het mogelijk (en ook bestendige praktijk) om een beëindigingsregeling aan te bieden nadat de dringende reden is meegedeeld.
Tevens betwist Nabuurs Transport dat er sprake is van een evident ongegrond ontslag op staande voet, dat volgens haar overigens ook niet zou maken dat door [verzoeker] een rechtsgeldig beroep op de redelijkheid en billijkheid toekomt.

4.4. De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet als gegeven door Nabuurs Transport moet worden vernietigd en of Nabuurs Transport moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon en subsidiair of aan [verzoeker] een billijke vergoeding en een transitievergoeding moet worden toegekend.
Echter, alvorens aan deze vraag toe te komen moet worden beoordeeld of het verzoek tijdig is ingesteld.
Omdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd met het gegeven ontslag op staande voet op
21 november 2016, had uiterlijk op 21 januari 2017 dit verzoek ingediend moeten zijn. Omdat dit verzoek pas op 29 maart 2017 is ingediend, moet het verzoek met toepassing van artikel 7:686a lid 4, onderdeel a BW niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het niet is ingediend binnen twee maanden na de dag waarop de waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen reden voor het opzij zetten van de vervaltermijn, zoals de gemachtigde van [verzoeker] heeft betoogd, nu er geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken die daartoe reden geven. Ook zijn er in de wetsgeschiedenis noch in de jurisprudentie aanknopingspunten te vinden dat de vervaltermijn van dit artikel in een geval als onderhavige opzij gezet kan worden.
4.2.
De stelling van [verzoeker] dat er geen sprake kan zijn van een ontslag op staande voet en dus ook geen sprake kan zijn van een vervaltermijn, omdat volgens hem de arbeidsovereenkomst niet onverwijld en zonder dringende reden is opgezegd, gaat niet op.
Ter beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet dient [verzoeker] de kantonrechter immers op grond van artikel 7:681 BW te verzoeken het ontslag op staande voet te vernietigen. Op grond van artikel 686 lid 3 BW wordt een dergelijk verzoek ingediend met een verzoekschrift. De bevoegdheid om een verzoekschrift in te dienen vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (7:686a lid 4, onderdeel a BW). Het gaat dus om het daadwerkelijk indienen van een verzoekschrift en dat is pas op
29 maart 2017 gebeurd.
De omstandigheid dat [verzoeker] meent dat het ontslag op staande voet niet voldoet en dat partijen na het gegeven ontslag op staande voet onderhandeld hebben over een beëindigingsregeling maakt niet dat de vervaltermijn wordt verlengd en/of gestuit (zie ook: ECLI:NL:GHAMS:2016:2171, rechtsoverweging 3.8).
De stelling van [verzoeker] in dit verband dat Nabuurs Transport hem maandenlang aan het lijntje heeft gehouden, blijkt niet uit de gedingstukken (door Nabuurs Transport is in de onderhandelingsfase na het ontslag op staande voet bij herhaling uitdrukkelijk meegedeeld dat het ontslag op staande voet onveranderd van kracht blijft) en wordt door Nabuurs Transport gemotiveerd betwist. Daarenboven staat als niet, althans onvoldoende weersproken vast dat [verzoeker] in ieder geval sinds 15 december 2016, dus ruimschoots voor het verstrijken van de vervaltermijn, reeds werd bijgestaan door zijn gemachtigde die op de hoogte is, althans zou moeten zijn van de geldende vervaltermijnen.
4.3.
De stelling van [verzoeker] dat Nabuurs Transport hem vanwege zijn ziekte (psychische problemen) en het feit dat hij laagopgeleid en weinig weerbaar is in het kader van artikel 7:611 BW bij het ontslag zou hebben moeten waarschuwen voor de korte vervaltermijnen, is door Nabuurs Transport eveneens gemotiveerd betwist.
Uit de hiervoor onder 2. opgenomen vaststaande feiten volgt verder dat [verzoeker] - ondanks de door hem gestelde psychische stoornis - gedurende de twee maanden na het ontslag op staande voet wel in staat was om (via zijn gemachtigde) te corresponderen over het ontslag en het sluiten van een eventuele beëindigingsregeling. Uit hetgeen [verzoeker] in dit verband naar voren heeft gebracht blijkt niet dat hij (ondanks de bijstand van zijn gemachtigde) niet in staat was om in rechte voor zijn belangen op te komen.
4.4.
Voor zover [verzoeker] onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW5695) nog een beroep doet op de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 lid 2 BW, merkt de kantonrechter allereerst op dat deze uitspraak ziet op een situatie uit het oude recht. In de nieuwe wetgeving (Wwz) wordt een nog striktere termijn gehanteerd. Bovendien zijn de vermelde omstandigheden in dit arrest (een schizofrene medewerker die op staande voet was ontslagen en die als gevolg van zijn ziekte niet in staat was om zich van rechtsbijstand te voorzien) niet vergelijkbaar met onderhavige zaak.
Nabuurs Transport heeft immers gemotiveerd betwist dat zij bekend was met de thans door [verzoeker] gestelde psychische klachten. Verder heeft [verzoeker] zich ruim voordat de vervaltermijn verstreek (in ieder geval sinds 15 december 2016) van rechtsbijstand voorzien.
4.5.
Ook overigens heeft [verzoeker] geen uitzonderlijke omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat [verzoeker] een beroep op artikel 6 EVRM toekomt.
4.6.
De conclusie van het voorgaande is dat [verzoeker] niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek. Daarmee komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van de overige verzoeken van [verzoeker] .
4.7.
[verzoeker] dient, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Nabuurs Transport tot en met vandaag vaststelt op € 400,-, te weten salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad voor zover deze ziet op de proceskostenveroordeling.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.H. Kobussen, kantonrechter en op 15 mei 2017 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.