Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Vergunninghoudster is gevestigd op de locaties [adres 1] en [adres 2] in [vestigingsplaats] . Voor de locatie [adres 1] is een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu verleend op 3 december 2013. Bij de locatie [adres 1] horen de gronden met de kadastrale aanduiding [nummers] (deels). Op deze gronden rusten ingevolge het thans geldende bestemmingsplan “Buitengebied Bernheze”, vastgesteld op 10 september 2014, de bestemming “Agrarisch met waarden – Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden” en de dubbelbestemming “Waarde – Natte natuurparel”, “Waarde – Archeologie 1” en “Waarde – Archeologie 2”. Een deel van de gronden heeft de functieaanduiding “agrarisch loonbedrijf”. Voor het plangebied heeft inmiddels het ontwerpbestemmingsplan “Heeswijkse Aa-Beemden” ter inzage gelegen waarin de gevraagde activiteiten positief zullen worden bestemd en de percelen de bestemming “Bedrijf” met de functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijf-, sloop- en recyclingbedrijf” krijgen.
2. Op 7 juli 2016 heeft vergunninghoudster bij verweerder een aanvraag ingediend voor een tijdelijke omgevingsvergunning (maximaal 10 jaar) ten behoeve van het opheffen van de met het bestemmingsplan strijdige situatie aan de [adres 1] in [vestigingsplaats] .
3. Eisers zijn eigenaar van percelen die grenzen aan de vergunde locatie en van woningen aan de [adres 3] en [adres 4] te [woonplaats] . Zij hebben verweerder op 18 januari 2016 verzocht de op 3 december 2013 verleende omgevingsvergunning in te trekken. Dit verzoek is afgewezen. Het hiertegen gerichte bezwaar is ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 16/2970.
4. In het bestreden besluit, waarbij opnieuw vergunning is verleend, heeft verweerder gesteld dat de hieronder genoemde activiteiten van vergunninghoudster niet in strijd zijn met het bestemmingsplan omdat zij al plaatsvonden vóór inwerkingtreding van het bestemmingsplan Buitengebied Bernheze op 10 juni 2000:
- de op- en overslag en sorteren van bouw- en sloopafval;
- de opslag van ongebroken en gebroken puin;
- het zeven van puin;
- de opslag zand, grind en grond;
- het breken van puin;
- het opslaan van bouwmaterialen.
5. Het strijdig gebruik waarvoor vergunning wordt verleend, heeft betrekking op het feitelijk gebruik van de percelen zoals weergegeven op de kaart genaamd [nummers] kadastrale percelen”. Hierbij worden de volgende activiteiten genoemd:
- het opslaan van asbesthoudende materialen
- het opslaan van grof huishoudelijk afval;
- het opslaan van metalen;
- het opslaan van kunststoffen;
- het opslaan van afvalhout;
- het opslaan van snoeihout;
- het opslaan en samenstellen van toeslagstoffen, cement, kalk en slakken.
Aan het bestreden besluit is de voorwaarde verbonden dat de omgevingsvergunning geldt tot en met de dag waarop het bestemmingsplan “Heeswijkse Aa-Beemden” onherroepelijk wordt. Hierna dient vergunninghoudster ofwel de bestaande toestand te herstellen ofwel de situatie in overeenstemming te brengen met het van toepassing zijnde bestemmingsplan. Het bestreden besluit is genomen na een nieuw advies van de derde-partij.
6. De rechtbank heeft de kaart [nummers] kadastrale percelen” niet bij de stukken aangetroffen. Verweerder heeft deze kaart evenmin op zitting kunnen laten zien. Ter zitting hebben eisers een luchtfoto getoond waarop te zien is dat in 2011 op een groot perceel aan de oostkant van de locatie nog een bos stond. Op deze plek ligt nu een grote berg materiaal, vermoedelijk afkomstig van de puinbreker. Desgevraagd heeft vergunninghoudster aangegeven dat dit perceel vanaf 2012 in gebruik is genomen. Eisers hebben dit niet weersproken. Verweerder heeft aangegeven dat het bestreden besluit ook op dit perceel ziet.
Gelet op de kaarten die bij de aanvraag zijn genoemd en de daarop vermelde kadastrale percelen, houdt de rechtbank het ervoor dat het bestreden besluit zowel ziet op een intensivering van het gebruik op percelen die vergunninghoudster vóór 10 juni 2000 al in gebruik had, als op het gebruik van het grote perceel aan de oostkant van de locatie dat vergunninghoudster omstreeks 2012 bij de locatie heeft betrokken.
7. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of verweerder bevoegd was bij het bestreden besluit een omgevingsvergunning voor tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan te verlenen. De rechtbank wijst partijen daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 januari 2017 (ECLI:NL:RVS: 2017:748) waarbij een uitspraak van deze rechtbank van 27 januari 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:396) werd bevestigd. In deze uitspraken is bepaald dat de termijn van tien jaar als bedoeld in artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) aanvangt op de datum waarop het gebruik in strijd met het bestemmingsplan aanvangt. Met andere woorden, verweerder kan slechts een omgevingsvergunning voor tijdelijk strijdig gebruik verlenen, als dit gebruik minder dan 10 jaar voor het eindigen van de vergunningstermijn is aangevangen. 8. De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat de einddatum van het strijdige gebruik onzeker is. Het is onbekend hoe lang een eventuele procedure tegen het bestemmingsplan “Heeswijkse Aa-Beemden” bij de Afdeling kan duren. Dit zal overigens ongetwijfeld korter zijn dan 10 jaren. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat het bestemmingsplan “Heeswijkse Aa-Beemden” wordt vernietigd. Als de rechtbank de voorwaarde bij het bestreden besluit letterlijk uitlegt, wordt in dat geval het bestemmingsplan “Heeswijkse Aa-Beemden” nooit onherroepelijk en is de vergunning voor onbepaalde tijd verleend. Verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat het bestreden besluit aldus moet worden verstaan dat als het bestemmingsplan “Heeswijkse Aa-Beemden” wordt vernietigd, de tijdelijke omgevingsvergunning ook niet meer geldt, maar dat staat niet in het bestreden besluit. De rechtbank concludeert dat de einddatum in het bestreden besluit te onbepaald is.
9. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte geen duidelijkheid heeft verschaft over de aanvang van het strijdige gebruik. Omdat verweerder stelt dat hij bevoegd is om de tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen, moet hij aantonen wanneer het strijdige gebruik is aangevangen. Tussen partijen is niet in geschil dat na 2011 het grote perceel aan de oostkant van de locatie in gebruik is genomen. Het is echter onduidelijk vanaf wanneer sprake is van de vergunde intensivering van bedrijfsactiviteiten op het overige deel van de locatie. Tijdens de zitting hebben verweerder en vergunninghoudster desgevraagd verschillende antwoorden gegeven. Uiteindelijk weet verweerder het niet en stelt vergunninghoudster dat deze activiteiten ook al voor 2000 plaatsvonden. Eisers stellen dat door de jaren heen een intensivering van de bedrijfsactiviteiten door verweerder alsmede de gemeente Bernheze zijn gedoogd. De rechtbank kan op basis van de beschikbare informatie niet vaststellen wanneer de intensivering van de bedrijfsactiviteiten is aangevangen. Daarom is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
10. Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Omdat in het bestreden besluit het primaire besluit wordt herroepen, zal de rechtbank dit zelf ook doen. Dat heeft tot gevolg dat verweerder opnieuw moet gaan beslissen op de aanvraag van vergunninghoudster en in dit verband een begindatum van het strijdig gebruik zal moeten gaan bepalen. Als vergunninghoudster het met deze datum niet eens is, zal zij moeten aantonen wat de juiste datum is.
11. Omdat het bestemmingsplan “Heeswijkse Aa-Beemden” binnen afzienbare tijd wordt vastgesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om binnen deze procedure verweerder de gelegenheid te bieden het gebrek te herstellen.
12. In het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is verzocht het bestreden besluit en het primaire besluit te schorsen. Gelet op het oordeel van de rechtbank in de hoofdzaak, wordt de voorlopige voorziening afgewezen in een uitspraak van gelijke datum.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 495,00 en een wegingsfactor 1). In de bezwaarfase is niet om een proceskostenvergoeding verzocht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: