ECLI:NL:RBOBR:2017:1660

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
01/880157-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke onttrekking van een minderjarige aan wettig gezag

Op 22 maart 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk onttrekken van zijn minderjarige dochter aan het wettig gezag van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, zonder toestemming van de moeder, zijn dochter in de periode van 27 juli 2016 tot en met 23 september 2016 naar het buitenland heeft meegenomen. De moeder had het hoofdverblijf van de dochter toegewezen gekregen door de rechtbank, maar de verdachte heeft deze beslissing genegeerd en de moeder geen informatie gegeven over de verblijfplaats van hun dochter. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 159 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, waarbij de verdachte zich gedurende twee jaren niet mag ophouden in Kaatsheuvel. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het handelen van de verdachte niet alleen in strijd was met de rechterlijke uitspraak, maar ook schadelijk voor de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels toegewezen, maar de opgelegde straf was lichter dan geëist.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/880157-16
Datum uitspraak: 22 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1963] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 maart 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 februari 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 27 juli 2016 tot en met 23 september 2016,
te Knegsel, althans in Nederland en/of te Düsseldorf en/of te München, althans in Duitsland en/of te Nice en/of Issy-les-Moulineaux, althans in Frankrijk en/of te Bali en/of Jakarta, althans in Indonesië
opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer ] ,
geboren op [2011] ), waarvan de moeder (mevrouw [betrokkene] )
en verdachte (zijnde de vader) met het gezamenlijke gezag zijn belast,
heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag en/of
aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige
uitoefende,
immers heeft verdachte,
-zonder toestemming en/of toestemming van de moeder voornoemde minderjarige meegenomen naar Duitsland en/of Frankrijk en/of Bali en/of Indonesië, althans buiten het grensgebied van Nederland en/of
-in strijd met de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de
Rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2016 de minderjarige niet afgegeven aan
moeder, die bij beslissing van de rechtbank het hoofdverblijf van voornoemde
minderjarige toegekend heeft gekregen en/of (aldus) in de uitvoering van het hoofdverblijf belemmerd en/of
de medegezaghebbende moeder in de uitoefening van het gezag belemmerd.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs. [1]
Inleiding.
Verdachte heeft in 2008 een affectieve relatie met [betrokkene] (hierna: moeder) gekregen. Op [2011] is hun dochter [slachtoffer ] (hierna: [slachtoffer ] ) geboren. De relatie tussen verdachte en moeder is in 2012 verbroken. Na beëindiging van deze relatie heeft moeder de gezamenlijk bewoonde woning verlaten en is verdachte met [slachtoffer ] daar blijven wonen. Verdachte en moeder hebben sindsdien gezamenlijk het wettig gezag over [slachtoffer ] . Over het gezag over, de omgang met, de ondertoezichtstelling en het hoofdverblijf van [slachtoffer ] zijn vele civielrechtelijke procedures gevoerd.
Bij beschikking van 27 juli 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant, team Familie- & Jeugdrecht bepaald dat het hoofdverblijf van [slachtoffer ] bij moeder is. Op 26 juli 2016 is verdachte met [slachtoffer ] naar het buitenland vertrokken. Op 23 september 2016 is verdachte in gezelschap van [slachtoffer ] aangehouden in München. [slachtoffer ] is overgedragen aan haar moeder.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Aan verdachte is in een vonnis in kort geding van 15 april 2013 van de rechtbank Oost-Brabant vervangende toestemming verleend om alle beslissingen te nemen en handelingen te verrichten ten behoeve van [slachtoffer ] . Deze beslissing over de voorlopige beslissingsbevoegdheid is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland West-Brabant herhaald en staat nog steeds. Verdachte had dan ook geen toestemming nodig om met [slachtoffer ] naar het buitenland te gaan.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat moeder in weerwil van haar e-mailbericht van 17 juli 2016, gelet op haar latere verklaringen, het goed vond dat verdachte met [slachtoffer ] op vakantie naar het buitenland ging.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank Oost-Brabant, team Familie- & Jeugdrecht, haar beschikking van 27 juli 2016 niet had mogen nemen, nu er als gevolg van de beschikking van de Hoge Raad van 8 juli 2016, waarbij de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 augustus 2015 is vernietigd, over de onderwerpen waarop de rechtbank heeft besloten, zoals de hoofdverblijfplaats van [slachtoffer ] , nog een procedure aanhangig is bij het verwijzingshof gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, althans dat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden die voornoemde beschikking van de rechtbank rechtvaardigden.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat op het moment van vertrek van verdachte en [slachtoffer ] naar het buitenland op 26 juli 2016, hem de voornoemde beschikking van de rechtbank van 27 juli 2016 nog niet bekend was, zodat deze hem niet kan worden tegengeworpen.
Tot slotte heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet het opzet had om [slachtoffer ] te onttrekken aan het gezag van de moeder, omdat hij in de gerechtvaardigde veronderstelling was dat hij van haar geen toestemming nodig had om met [slachtoffer ] naar het buitenland te gaan aangezien de beslissingsbevoegdheid ten aanzien van [slachtoffer ] gelet op de uitspraken in de civiele procedure enkel aan hem toekwam.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal eerst de bewijsmiddelen in de zaak bespreken en zal daarna ingaan op de verweren van de verdediging.
De bewijsmiddelen.
In de beschikking van de Hoge Raad van 8 juli 2016 stelt de Hoge Raad vast dat verdachte en moeder samen het gezag over [slachtoffer ] uitoefenen. [2]
In de beschikking van 27 juli 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant, team Familie- & Jeugdrecht, het gezamenlijk gezag van beide ouders in stand gelaten en het verzoek van moeder tot toekenning van het eenhoofdig gezag afgewezen. Verder heeft de rechtbank in navolging van het advies van de Raad voor de kinderbescherming bepaald dat het in het belang van [slachtoffer ] is dat het hoofdverblijf van [slachtoffer ] bij haar moeder is. De rechtbank heeft bepaald dat deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad is en dat moeder deze beslissing met behulp van de sterke arm, dan wel met toepassing van lijfsdwang van verdachte ten uitvoer mag leggen. Onder rechtsoverweging 4.34 heeft de rechtbank daartoe overwogen dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat vader vrijwillig medewerking zal verlenen aan het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [slachtoffer ] bij moeder. De rechtbank heeft daarbij onder meer betrokken dat is gebleken dat verdachte [slachtoffer ] zonder grond contact met haar moeder onthoudt en dat de rechtbank uit de houding van verdachte ter terechtzitting afleidt dat hij niet van plan is daar verandering in te brengen. Verdachte heeft op de zitting van 27 juni 2016 gezegd dat hij niet mee wil werken aan uitvoering van de beschikking. [3]
In het e-mailbericht van 17 juli 2016 te 13.36 uur van moeder aan het e-mailadres van verdachte met als onderwerp ‘ [slachtoffer ] ’ heeft moeder onder meer geschreven:
‘(…)
“Daarom deel ik je nogmaals mede dat ik, als gezaghebbende ouder van [slachtoffer ] :
2. Geen toestemming aan je geef om met haar naar het buitenland te gaan;
3. Contactgegevens (naam, adres, telefoonnummer) wens van waar [slachtoffer ] in Nederland verblijft.
Bij deze deel ik je mede dat jij je bij overtreding van hetgeen onder 2 schuldig maakt aan internationale kinderontvoering dan wel artikel 279 SR.”
(…)’. [4]
Op 29 juli 2016 heeft moeder aangifte gedaan tegen verdachte ten zake van overtreding van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht. Zij heeft onder meer verklaard dat verdachte aan haar contact met hun dochter [slachtoffer ] feitelijk al 3,5 jaar heeft onthouden. Tot op heden, 29 juli 2016, verleent verdachte geen medewerking aan de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [slachtoffer ] . Verdachte is onbereikbaar. Niemand heeft enig zicht op waar [slachtoffer ] zich bevindt. [slachtoffer ] is de laatste week niet naar school geweest. [5]
Op 4 augustus 2016 heeft moeder verklaard dat ze heel graag haar kind terug wil vinden. [6]
In het e-mailbericht van [verbalisant 1] van 18 augustus 2016 te 15.07 uur aan verdachte heeft [verbalisant 1] onder meer het volgende geschreven:
‘(…)
De moeder van [slachtoffer ] staat in haar recht wanneer zij aangifte doet van onttrekking aan het gezag omdat jij geen uitvoering hebt gegeven aan de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak van de rechtbank.
Ik wil je in belang van [slachtoffer ] waarschuwen dat de recherche jullie beiden internationaal kan laten signaleren als je jullie verblijfplaats niet bekendmaakt.
Ik wil dat je je bewust bent van de consequenties daarvan want dat betekent dat de autoriteiten die uitvoering geven aan die signalering [slachtoffer ] en jou van elkaar zullen scheiden wanneer ze jullie vinden.
Advies is dus om bekend te maken waar jullie zijn of je op een politiebureau te melden.
(…)’. [7]
[verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin zij relateren dat zij via de Duitse autoriteiten, het IRC en de Duitse verbindingsambtenaar het bericht hebben ontvangen dat verdachte en zijn dochter [slachtoffer ] op 22 september 2016 zouden gaan vliegen vanaf Bali, Indonesië, naar Düsseldorf, Duitsland. Verdachte stond Schengen gesignaleerd en voor hem was een Europees Aanhoudingsbevel uitgevaardigd. Ook [slachtoffer ] stond Schengen gesignaleerd, te weten als op te sporen minderjarige. Omstreeks 07.20 uur bleek dat verdachte bij de tussenstop in München te Duitsland op het vliegveld was aangehouden. In Düsseldorf te Duitsland, werd [slachtoffer ] herenigd met haar moeder, [stiefvader] en haar [halfzus] . [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 maart 2017 onder meer verklaard dat hij op 26 juli 2016 samen met [slachtoffer ] naar het buitenland is gegaan, dat hij met [slachtoffer ] in Nice in Frankrijk, in Düsseldorf in Duitsland, op Bali in Indonesië is geweest en vervolgens naar Duitsland is gevlogen en dat hij bij de tussenstop in München op het vliegveld is aangehouden. Verder heeft verdachte verklaard geen gehoor te geven aan hetgeen omtrent de hoofdverblijfplaats van [slachtoffer ] is bepaald in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2016. [9]
Overwegingen en oordeel van de rechtbank.
In artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat hij die opzettelijk een kind onttrekt aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaar of een geldboete van de vijfde categorie indien de minderjarige beneden de 12 jaren is.
In het arrest van de Hoge Raad van 11 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:302) heeft de Hoge Raad bepaald dat wanneer beide ouders gezamenlijk het gezag over hun kind hebben, degene die mede het gezag over het kind heeft, dit kind kan onttrekken aan het wettig over het kind gestelde gezag als bedoeld in artikel 279 Wetboek van Strafrecht door het kind zonder toestemming van de andere ouder mee te voeren naar het buitenland en aldaar te doen verblijven.

Onttrekking aan het wettig gezag.

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat zowel verdachte als moeder het wettig gezag hebben over [slachtoffer ] . Verdachte is op 26 juli 2016 met [slachtoffer ] naar het buitenland vertrokken en heeft tot 23 september 2016 met haar in het buitenland verbleven. Verdachte had daarvoor niet de toestemming van moeder. Moeder wist ook niet waar haar dochter was. Op vragen van moeder waar [slachtoffer ] was heeft verdachte geen antwoord gegeven.
Het verweer van verdachte dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij die toestemming wel had wordt verworpen. Uit het e-mailbericht van 17 juli 2016 blijkt zonder twijfel dat moeder niet wilde dat verdachte met haar dochter naar het buitenland vertrok.
Ook zijn stelling dat hij geen toestemming nodig had omdat hem in 2013 vervangende toestemming was verleend om alle beslissingen te nemen en handelingen te verrichten ten behoeve van [slachtoffer ] is niet juist. Deze beslissingsbevoegdheid is destijds voorlopig toegekend in verband met de toenmalige de omstandigheden. De omstandigheden waren ten tijde van het bewezenverklaarde substantieel veranderd zoals blijkt uit de beschikking van het gerechtshof s-Hertogenbosch van 16 juni 2016 en de beschikking van de rechtbank van 27 juli 2016, welke beschikkingen deel uitmaken van een lange reeks procedures tussen verdachte en moeder over het gezag over [slachtoffer ] , de ondertoezichtstelling van [slachtoffer ] en de omgang van moeder met [slachtoffer ] . Het gerechtshof ’s Hertogenbosch overweegt in de beschikking van 16 juni 2016 onder meer dat als gevolg van het feitelijk verdwijnen van moeder uit het leven van [slachtoffer ] er een ernstige ontwikkelingsbedreiging is ontstaan op sociaal-emotioneel gebied voor [slachtoffer ] . Het gerechtshof maakt zich zorgen over het ontbreken van contact met moeder en maakt zich zorgen of verdachte ook op andere vlakken in staat is in het belang van [slachtoffer ] te kunnen handelen. De rechtbank heeft in haar beschikking van 27 juli 2016 onder meer overwogen dat gebleken is dat vader niet meewerkt met de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling, en evenmin meewerkt met de raadsonderzoekers en de door het hof benoemde bijzondere curator, en dat hij het in meerdere procedures vastgestelde recht op omgang tussen moeder en [slachtoffer ] frustreert. Er is een situatie ontstaan waarin verdachte [slachtoffer ] zonder goede grond haar moeder onthoudt, aldus de rechtbank. Verder overweegt de rechtbank dat een aanzienlijk grotere kans bestaat dat [slachtoffer ] met beide ouders contact kan onderhouden indien zij de hoofdverblijfplaats bij moeder heeft dan wanneer zij haar hoofdverblijf bij vader heeft wat mede doorslaggevend is geweest voor het oordeel van de rechtbank om in die beschikking het hoofdverblijf bij moeder te bepalen. Deze uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing zou betekenisloos zijn wanneer moeder, zoals verdachte stelt, geen enkele beslissingsbevoegdheid zou toekomen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer ] in de periode 27 juli 2016 tot en met 23 september 2016 aan het wettig over [slachtoffer ] gestelde gezag heeft onttrokken.

Onttrekken aan het opzicht.

De rechtbank Oost-Brabant heeft in de beschikking van 27 juli 206 bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [slachtoffer ] bij moeder is en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het verweer dat verdachte niet gehouden was uitvoering te geven aan deze beslissing van de rechtbank Oost-Brabant over het hoofdverblijf van [slachtoffer ] , omdat de rechtbank niet had mogen beslissen voordat na de verwijzing door de Hoge Raad op 8 juli 2016 het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had besloten, wordt verworpen. De rechtbank Oost-Brabant achtte zich op 27 juli 2016 met in achtneming van het arrest van de Hoge Raad en het arrest van het gerechtshof ’s Hertogenbosch van 23 juli 2015 bevoegd om te beslissen over de hoofdverblijfplaats en vond het in het belang van [slachtoffer ] en andere betrokkenen dat de zaak niet verder werd vertraagd en dat er op korte termijn duidelijkheid kwam over de hoofdverblijfplaats en het gezag.
Verdachte heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
Hoewel de beschikking van de rechtbank daardoor niet onherroepelijk is, is verdachte, door de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, wel gehouden medewerking te verlenen aan de uitvoering van de beschikking en vormt deze beslissing, voor de beoordeling in de onderhavige zaak, het toetsingskader bij beantwoording van de vraag of verdachte [slachtoffer ] heeft onttrokken aan het opzicht.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Verdachte heeft met [slachtoffer ] twee maanden in het buitenland verbleven en daarmee het de moeder onmogelijk gemaakt het opzicht over [slachtoffer ] uit te oefenen. Verdachte is op 26 juli 2016 vertrokken terwijl hij er gelet op het advies van de Raad van de kinderbescherming ernstig rekening mee moest houden dat het hoofdverblijf van [slachtoffer ] bij moeder zou komen te liggen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte kort na 27 juli 2016 niet op de hoogte was van de beslissing van de rechtbank. Verwezen wordt in dit kader ook naar het onder bewijsmiddelen genoemde mailbericht van [verbalisant 1] van 18 augustus 2016. Verdachte heeft hierin echter geen aanleiding gezien om naar Nederland terug te keren.
Tenslotte acht de rechtbank verdachte niet geloofwaardig waar hij stelt dat hij slechts op vakantie wilde gaan en niet het opzet zou hebben gehad op het onttrekken van [slachtoffer ] aan het gezag en het opzicht van de moeder.
Uit de feitelijke gang van zaken blijkt veeleer dat verdachte, omdat hij het niet eens was met de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing van de rechtbank Oost-Brabant over de hoofdverblijfplaats van [slachtoffer ] , niet mee wilde werken aan de overdracht van [slachtoffer ] aan haar moeder. In de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2016 wordt overwogen dat verdachte al bij de behandeling ter terechtzitting heeft verklaard dat hij niet zou meewerken aan de uitvoering van een dergelijke beslissing. Ook het feit dat verdachte niet bij aanvang van het nieuwe schooljaar 2016/2017 met zijn leerplichtige dochter was teruggekeerd naar Nederland als ook de omstandigheid dat hij geen antwoord heeft gegeven op de per e-mail gestelde vragen door zowel moeder als de Nederlandse politie over de verblijfplaats van [slachtoffer ] duiden er niet op dat verdachte slechts op zomervakantie was.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zijn dochter [slachtoffer ] in de periode van 27 juli 2016 tot en met 23 september 2016 heeft onttrokken aan het wettig gezag en aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd uitoefende.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 27 juli 2016 tot en met 23 september 2016, te Knegsel en te Düsseldorf en/of te München in Duitsland, en/of te Nice en/of Issy-les-Moulineaux in Frankrijk, en/of te Bali en/of Jakarta in Indonesië,
opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer ] , geboren op [2011] ), waarvan de moeder (mevrouw [betrokkene] ) en verdachte (zijnde de vader) met het gezamenlijke gezag zijn belast, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag en aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende,
immers heeft verdachte,
-zonder toestemming van de moeder voornoemde minderjarige meegenomen naar Duitsland en Frankrijk en Bali en Indonesië, en
-in strijd met de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant van 27 juli 2016 de minderjarige niet afgegeven aan moeder, die bij beslissing van de rechtbank het hoofdverblijf van voornoemde minderjarige toegekend heeft gekregen en (aldus) in de uitvoering van het hoofdverblijf belemmerd en de medegezaghebbende moeder in de uitoefening van het gezag belemmerd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest en met als bijzondere voorwaarden een locatieverbod voor Kaatsheuvel en een contactverbod met [betrokkene] met uitzondering van tussenkomst van een advocaat en de gezinsvoogd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar heeft bij een eventuele bewezenverklaring aangevoerd dat zij van mening is dat de rechtbank hooguit tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel kan komen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Hij heeft zijn 5 jarige dochter onttrokken aan het wettig over haar gestelde gezag door haar, zonder medeweten en toestemming van de moeder, gedurende een periode van bijna twee maanden (deels buiten de vakantieperiode) mee naar het buitenland te nemen, zogezegd op vakantie.
Door aldus te handelen heeft hij het voor de moeder onmogelijk gemaakt haar taak als degene die (ook, net als verdachte) met het gezag was belast uit te voeren, hetgeen haar, naar de rechtbank heeft kunnen afleiden uit de stukken die zich in het dossier bevinden, emotioneel zeer heeft aangegrepen. Verdachte heeft daarmee ook gehandeld in strijd met het belang van [slachtoffer ] . Door verschillende instanties is verdachte er op gewezen dat het voor de identiteitsontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling van [slachtoffer ] van belang is dat zij contact heeft met beide ouders. Uit de stukken blijkt dat verdachte [slachtoffer ] bij zowel moeder als de hulpverlenende instanties heeft weggehouden. Toen na vele civielrechtelijke procedures de rechtbank bepaalde dat het hoofdverblijf vanaf 27 juli 2016 bij moeder, zou zijn, heeft verdachte ook de naleving van deze rechterlijk uitspraak gefrustreerd door [slachtoffer ] mee te nemen naar Indonesië.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot het opleggen van een locatieverbod voor de plaats Kaatsheuvel toewijzen. [slachtoffer ] woont in Kaatsheuvel en gaat daar naar school. Ook de reclassering adviseert een locatieverbod. Gelet op de houding van verdachte tot nu toe, zijn stellige overtuiging dat [slachtoffer ] bij hem thuis hoort en zijn weigering vrijwillig mee te werken aan de beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van [slachtoffer ] is er een reële vrees voor herhaling van het bewezen geachte. Omdat het in het belang is van [slachtoffer ] dat zij contact heeft met beide ouders zal de rechtbank niet een contactverbod tussen verdachte en moeder opleggen zoals door de reclassering is geadviseerd en door de officier van justitie is geëist, nu daarmee de afspraken omtrent een omgangsregeling tussen [slachtoffer ] en haar vader zouden kunnen worden bemoeilijkt. De rechtbank zal het locatieverbod, anders dan door de officier van justitie gevorderd, opleggen in het kader van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gedurende de maximale periode van twee jaar. Gelet op het recidivegevaar zal de rechtbank bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf straf van 180 dagen (voor een groot gedeelte, te weten 159 dagen) voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij houdt de rechtbank tevens rekening met de tijd die verdachte reeds in het kader van de overleveringsprocedure in Duitsland en in voorlopige hechtenis in Nederland heeft doorgebracht. Ook wordt meegewogen dat de detentie in Duitsland hem klaarblijkelijk erg zwaar is gevallen.
De rechtbank zal derhalve een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 38v, 38w, 279.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
Gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 159 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 2 jaar:
Verbiedt verdachte voor de duur van 2 jaren zich op te houden in Kaatsheuvel.
Bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de vrijheidsbeperkende maatregel wordt voldaan een vervangende hechtenis voor de duur van 1 week zal gelden;
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de opgelegde maatregel niet op;
Beveelt dat de op grond van artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel (locatieverbod) dadelijk uitvoerbaar is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. T. Dompeling en mr. J.H.L.M. Snijders, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 22 maart 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, genummerd 2016162980, OB2R016063 ‘Onderzoek [naam onderzoek] ’, afgesloten d.d. 13 oktober 2016, aantal doorgenummerde bladzijden: 472.
2.Beschikking van de Hoge Raad d.d. 8 juli 2016 Eerste Kamer [beschikkingnr.] , pagina’s 395 tot en met 401.
3.Beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zaaknummer [zaaknr.] pagina’s 32 tot en met 50.
4.E-mailbericht van moeder aan verdachte d.d. 17 juli 2016, pagina 31.
5.Proces-verbaal van aangifte door moeder d.d. 29 juli 2016, pagina’s 28 en 29.
6.Proces-verbaal van aangifte door moeder d.d. 4 augustus 2016 pag. 51
7.E-mailbericht van [verbalisant 1] aan verdachte van 18 augustus 2016, pagina 227.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 210 tot en met 213.
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2017.