ECLI:NL:HR:2014:302

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
11/03729
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking van minderjarigen aan wettig gezag en de vereisten voor veroordeling onder artikel 279 Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1962, was veroordeeld voor het onttrekken van zijn minderjarige kinderen aan het wettig gezag van hun moeder. De zaak draait om de vraag of de verdachte, die samen met zijn vrouw het ouderlijk gezag uitoefende, deze kinderen zonder toestemming van zijn echtgenote naar het buitenland kon meenemen. De Hoge Raad oordeelde dat voor een veroordeling op basis van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht niet vereist is dat degene aan wiens wettelijk gezag wordt onttrokken, bij uitsluiting van ieder ander dat gezag uitoefent. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte en zijn vrouw ten tijde van het feit gehuwd waren en gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenden, wat de bewezenverklaring van de onttrekking aan het wettig gezag rechtvaardigde.

De verdachte had zijn kinderen gedwongen om met hem mee te gaan en had daarbij dreigementen geuit. De rechtbank had eerder de bewezenverklaring van de verdachte bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring voldoende was gemotiveerd en dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolg met zich meebracht. Uiteindelijk werd het beroep van de verdachte verworpen.

Uitspraak

11 februari 2014
Strafkamer
nr. 11/03729
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 augustus 2011, nummer 23/003991-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat [betrokkene 1] het wettig over de minderjarigen [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] gestelde gezag uitoefende.
2.2.
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 18 juli 2008 bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"(...)
en
op tijdstippen in de periode van 3 tot en met 4 december 2006 te Amsterdam, te Utrecht, en in België en Frankrijk, opzettelijk zijn kinderen [betrokkene 2] ([geboortedatum]-1992), [betrokkene 3] ([geboortedatum]-1994) en [betrokkene 4] ([geboortedatum]-1997), terwijl die [betrokkene 4] de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarigen gestelde gezag, immers heeft verdachte daar toen, die [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] niet op de afgesproken tijd teruggebracht bij hun moeder ([betrokkene 1]) en gedwongen met een personenauto mee naar België en Frankrijk genomen en [betrokkene 1] geboden haar aangiften in te trekken en de echtscheidingsprocedure stop te zetten en naar hem, verdachte, in Frankrijk toe te komen en geldbedragen te overhandigen en over te maken en gedreigd zichzelf en de kinderen te doden wanneer niet aan zijn, verdachte's, eisen werd voldaan, en daarbij de navolgende list en de navolgende bedreiging met geweld gebezigd: verdachte heeft daarbij aan [betrokkene 1] aangegeven de kinderen mee te nemen voor een Sinterklaasfeest en een kerkbezoek en de kinderen op 3 december 2006 om uiterlijk omstreeks 19:00 uur weer terug te brengen en [betrokkene 1] schriftelijk en mondeling de woorden toegevoegd: "Ik rij in een auto die 200 tot 215 km per uur kan rijden, ik plant de auto onder een vrachtauto of tegen een muur als ik merk dat de politie achter mij aan zit" en "Ik geef mijn huwelijk en kinderen niet op" en "Ik ben niets van plan met de kinderen als jij gewoon komt praten", en
- de portieren van die personenauto op het kinderslot gedaan en
- telkens als hij, verdachte de auto verliet, die auto op het alarm gezet en afgesloten met die [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] er in en die [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4]
- dreigend een stanleymes getoond en met dat stanleymes in hun richting gewezen en
- hun SIM-kaarten van hun mobiele telefoons afgenomen en
- hun daarbij de woorden toegevoegd: "Geef jullie telefoons" en "Trek geen aandacht" en "Als jullie tegen mij ingaan, gaan er heel erge dingen gebeuren" en "Als jullie de auto verlaten of wegrennen, dan gaan er heel erge dingen met de anderen gebeuren" en "Als jullie moeder niet bij mij terugkomt, dan pleeg ik zelfmoord", en [betrokkene 1] geboden haar aangiften in te trekken en de echtscheidingsprocedure stop te zetten en naar hem, verdachte, in Frankrijk toe te komen en geldbedragen te overhandigen en over te maken en heeft gedreigd zichzelf en de kinderen te doden wanneer niet aan zijn, verdachte's, eisen werd voldaan."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(...)
Ik wilde met alle drie de kinderen bij mijn vrouw aankomen en daarom heb ik die dingen tegen hen gezegd. Ik wilde niet dat een van de kinderen er vandoor zou gaan.
Ik wilde dat ze alle drie in de auto bleven zitten. Daarom heb ik die dreigementen geuit. Het doel heiligt de middelen. Ik had een hoger doel om na te streven, namelijk het redden van mijn huwelijk.
(...)
5. Een proces-verbaal met nummer 2006309573-1 van 13 december 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], (doorgenummerde pag. 241 ev.)
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Ik wil aangifte doen tegen mijn man [verdachte]. (...) Ik belde [verdachte]. [verdachte] zei dat de kinderen bij hem waren en stelde allerlei eisen aan mij. Ik moest de scheiding intrekken, mocht geen politie inschakelen, geen familie bellen, ik moest geld regelen.
(...)"
2.4.
De Rechtbank heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het tweede (primair) telastegelegde feit, aangezien verdachte samen met zijn vrouw het wettelijk gezag over hun kinderen had en er nog geen bij rechterlijke beslissing vastgestelde (voorlopige) omgangsregeling was, zodat er geen sprake kan zijn van onttrekken aan het wettelijk gezag.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
Onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 21 november 2007 (LJN: BD0207) stelt de rechtbank vast dat ook in onderhavig geval het uitgangspunt van de wet is dat het ouderlijk gezag door de ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend (art. 1:245 van het Burgerlijk Wetboek). Ook degene die (mede) het gezag over minderjarige kinderen uitoefent kan deze kinderen onttrekken aan het wettelijk over hen gestelde gezag, bijvoorbeeld door deze kinderen zonder toestemming van de andere ouder - in casu de moeder - mee te voeren naar het buitenland en daar te doen verblijven."
2.5.
Art. 279 Sr luidt:
"1. Hij die opzettelijk een minderjarige onttrekt aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd indien list, geweld of bedreiging met geweld is gebezigd, of indien de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is."
2.6.
Voor een veroordeling ter zake van art. 279 Sr is niet vereist dat de bewezenverklaring inhoudt dat degene aan wiens wettelijk gezag wordt onttrokken bij uitsluiting van ieder ander dat gezag uitoefent. Het Hof heeft in navolging van de Rechtbank vastgesteld dat ten tijde van het tenlastegelegde feit de verdachte en [betrokkene 1] tezamen het wettig over de minderjarigen [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] gestelde gezag uitoefenden. Die vaststelling is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte en [betrokkene 1] ten tijde van het tenlastegelegde feit gehuwd waren en dat ingevolge art. 1:251, eerste lid, BW ouders gedurende hun huwelijk het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen. Gelet op die vaststelling, is het oordeel dat de verdachte, als degene die mede het gezag over de minderjarige kinderen uitoefent, deze kinderen kan onttrekken aan het wettig over hen gestelde gezag als bedoeld in art. 279 Sr door de kinderen zonder toestemming van zijn echtgenote mee te voeren naar het buitenland en aldaar te doen verblijven, juist. De bewezenverklaring is in dit opzicht toereikend gemotiveerd.
2.7.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 230 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 februari 2014.