In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 29 februari 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen twee verzoeksters en de burgemeester van Boekel. De burgemeester had op 11 januari 2016 besloten om de loods van de verzoeksters te sluiten voor de duur van zes maanden, vanwege de aanwezigheid van een hennepkwekerij. De verzoeksters maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening waren dat de sluiting niet proportioneel was en dat er minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. In de overwegingen werd benadrukt dat de wet bepaalt dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort, en dat de burgemeester bevoegd was om de loods te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester voldoende had gemotiveerd waarom hij tot sluiting was overgegaan, en dat het belang van de verzoeksters niet opwoog tegen het algemeen belang van het bestrijden van de hennepteelt.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester niet onredelijk had gehandeld door de loods te sluiten, en dat de verzoeksters niet hadden aangetoond dat er een minder ingrijpende maatregel mogelijk was. De sluiting was volgens de voorzieningenrechter noodzakelijk om een signaal af te geven dat het telen van hennep niet wordt getolereerd. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.