Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser wordt vervolgd voor de vermeende betrokkenheid bij strafbare feiten. Ten tijde van de zitting was nog niet onherroepelijk op deze beschuldiging beslist.
Bij brief van 21 juli 2015 heeft eisers gemachtigde op grond van artikel 25 van de Wpg verzocht om een afschrift van de volgende documenten:
- alle ordners van het onderzoek “Fret”;
- de vastgelegde afspraken, besprekingen en aantekeningen met betrekking tot de politie en de belastingdienst, opgemaakt in het politiesysteem BVO, door – met name – [persoon A] en eventueel anderen;
- de aantekeningen met betrekking tot het bestuurlijk dossier/de rapportage, opgemaakt door [persoon B] in het politiesysteem BVO.
Bij brief van 30 juli 2015 heeft eisers gemachtigde aanvullend verzocht om kennisneming van politiegegevens met betrekking tot eiser zoals die zijn vastgelegd binnen de politie-eenheid Oost-Brabant, alsmede bij andere politie-eenheden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek van 21 juli 2015 afgewezen op grond van het belang van de goede uitvoering van de politietaak, nu het verzoek betrekking heeft op een onderzoek als bedoeld in artikel 9 van de Wpg, waarin eiser als verdachte is aangemerkt. Het eindproces-verbaal van dit onderzoek werd reeds overgedragen aan de behandelend officier van justitie. In het kader van kennisneming van deze stukken verwijst verweerder eiser naar artikel 30 e.v. van het Wetboek van Strafvordering. Verweerder ziet geen ruimte om aan eisers verzoek tegemoet te komen nu het onderzoek ter terechtzitting nog niet is aangevangen. Een goede uitvoering van de politietaak verzet zich tegen kennisneming van de gegevens op de drie gevraagde onderdelen. Verweerder merkt verder op dat er door [persoon B] geen aantekeningen zijn opgemaakt in het BVO met betrekking tot het bestuurlijk dossier/de rapportage. Ten aanzien van het aanvullend verzoek heeft verweerder een tweedeling gemaakt. Verweerder stelt dat het belang van de goede uitvoering van de politietaak zich verzet tegen onverkorte kennisname van alle overige politiegegevens binnen het onderzoek ex artikel 9 van de Wpg, die betrekking hebben op eiser, die niet in het eind-procesverbaal zijn opgenomen en die niet vallen onder het eerste verzoek. Voor zover dit belang niet wordt geschaad, heeft verweerder, in samenspraak met de officier van justitie, eiser recht gegeven op kennisname. Ten aanzien van alle overige politiegegevens omtrent eiser die landelijk zijn vastgelegd, is kennisneming van de verwerkingen in het herkenningsdienstsysteem (HKS) en de bedrijfsvoorziening handhaving (BVH) toegestaan. Daar waar, ondanks het weglaten van concrete persoonsgegevens van derden, de bescherming van de rechten of vrijheden van derden zich tegen kennisname verzet, zal kennisname in samengevatte vorm plaatsvinden, zodat de bescherming van rechten en vrijheden van derden toch gewaarborgd blijft.
3. Verweerder heeft uitvoering gegeven aan het bestreden besluit door aan de gemachtigde van eiser een ordner ter inzage te geven met documenten waarin de naam van eiser voorkomt. Delen van deze documenten zijn onleesbaar gemaakt door het zwart lakken van zinnen, zinsdelen of woorden.
4. Eiser verzoekt in beroep de gehele ordner in ongekuiste vorm te mogen inzien dan wel, subsidiair, het document met de nummering 1 t/m 789, en meer subsidiair de documenten te mogen inzien met alleen weggelakt de namen voor zover zij niet betrokken zijn bij het strafbare verwijt. Eiser voert – kort weergegeven – daartoe allereerst aan dat kennisneming van de politiegegevens van essentieel belang is omdat die gegevens duidelijkheid kunnen verschaffen over de zogenaamde startinformatie van het tegen hem ingestelde strafrechtelijk onderzoek. Verder voert hij aan dat passages ten onrechte zijn weggelakt op grond van de opsporingsbelangen of privacyoverwegingen van derden.
5. Het beroep wordt beoordeeld aan de hand van de artikelen 25 en 27 van de Wpg.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Wpg, voor zover thans van belang, deelt de verantwoordelijke een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan.
Ingevolge artikel 27 van de Wpg, eerst lid, wordt een verzoek, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:
a. de goede uitvoering van de politietaak;
b. de bescherming van de rechten van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van derden;
c. de veiligheid van de staat.
6. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:224), de Wpg een uitputtende regeling bevat voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Uit die rechtspraak volgt tevens dat bij de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt, onder meer bepalend is of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Daarbij dient te worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor die persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling mogen alle middelen worden betrokken waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren (Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3, blz. 45-50). 7. Na kennis te hebben genomen van de aan haar op de voet van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb ter beschikking gestelde stukken oordeelt de rechtbank dat het grootste deel van de zwart gelakte passages geen persoonsgegevens van eiser bevatten. Deze kunnen daarom niet worden aangemerkt als eiser betreffende politiegegevens en vallen dus niet onder de reikwijdte van artikel 25 van de Wpg. Reeds om deze reden kan eiser geen kennisnemen van deze passages.
8. Voor zover de zwart gelakte passages wel onder artikel 25 van de Wpg vallen, overweegt de rechtbank dat uit de tekst van artikel 27 van de Wpg en uit de al genoemde uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2015:224), blijkt dat er bij toepassing van artikel 27 van de Wpg geen ruimte is voor een belangenafweging. Indien een van de weigeringsgronden zich voordoet, moet de gevraagde kennisneming van de informatie door verweerder worden geweigerd. Het door eiser gestelde essentiële belang dat hij de passages kan inzien, kan daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Deze beroepsgrond faalt. 9. De zwart gelakte passages die wel onder artikel 25 van de Wpg vallen, hebben betrekking op strafrechtelijke verdenkingen jegens eiser dan wel bevatten persoonsgegevens van derden of er is sprake van een combinatie van beide.
10. Ten aanzien van de zwart gelakte passages die betrekking hebben op de mogelijke betrokkenheid van eiser bij een strafbaar feit verwijst de rechtbank, in navolging van de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ4981), allereerst naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Wpg (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 3). In de memorie van toelichting staat ten aanzien van de aanleiding tot herziening van die wet dat het voor een goede uitvoering van haar taak van belang is dat de politie door haar vergaarde persoonsgegevens met elkaar in verband kan brengen. In de regel vergaart en verwerkt de politie persoonsgegevens zonder (impliciete) toestemming van de betrokkene en soms ook zonder dat de betrokkene daarvan zelf kennis heeft. Ten behoeve van de waarheidsvinding – een wezenlijk onderdeel van het politiewerk – is het van belang dat de wet de mogelijkheid hiertoe biedt. Ten aanzien van artikel 27 van de Wpg staat in de wetsgeschiedenis dat met die bepaling inhoudelijk is aangesloten bij artikel 39l van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Het criterium "de goede uitvoering van de politietaak" omvat het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, maar heeft daarnaast ook betrekking op de daadwerkelijke handhaving van de openbare orde en de hulpverlening. Deze invulling van het begrip "politietaak" komt overeen met de invulling van dat begrip in artikel 2 van de Politiewet 1993. Gelet op deze wetsgeschiedenis heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het zwart lakken van de passages, die betrekking hebben op de mogelijke betrokkenheid van eiser bij een strafbaar feit, en het daarmee aan eiser onthouden van kennisneming daarvan, noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de politietaak als bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg. Deze beroepsgrond faalt.
11. Voor zover de zwart gelakte passages die onder artikel 25 van de Wpg vallen persoonsgegevens van derden bevatten, stelt de rechtbank vast dat niet alleen namen van derden zijn zwart gelakt, maar bijvoorbeeld ook de bijbehorende adresgegevens en telefoonnummers. De namen van de betreffende personen worden vaak genoemd in het kader van een tegen die personen bestaande verdenking van betrokkenheid bij strafbare feiten. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat het onthouden van kennisneming noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden als bedoeld in artikel 27, eerste lid aanhef en onder b, van de Wpg.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.