ECLI:NL:RBOBR:2016:7143
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in parkeerbelastingzaak met proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 december 2016 uitspraak gedaan in een verzet tegen een eerdere niet-ontvankelijk verklaring van een beroep inzake een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De opposant had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, die op 27 oktober 2015 was gedaan. De rechtbank had eerder, op 28 april 2016, het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. De opposant heeft hiertegen verzet ingesteld, en de rechtbank heeft op 20 december 2016 een zitting gehouden, maar zowel de opposant als de verweerder zijn niet verschenen.
De rechtbank heeft in deze verzetzaak beoordeeld of de eerdere niet-ontvankelijk verklaring terecht was. De gemachtigde van de opposant voerde aan dat hij rekening-couranthouder was, waardoor het griffierecht als betaald had moeten worden beschouwd. Na navraag bij het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak bleek dat de gemachtigde inderdaad een rekening-courantverhouding had, wat de rechtbank deed concluderen dat de eerdere uitspraak onterecht was. Het verzet werd gegrond verklaard, en de rechtbank hervatte het onderzoek.
De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag inmiddels door de verweerder was vernietigd, waardoor de opposant geen procesbelang meer had bij een inhoudelijk oordeel over de beroepsgronden. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, maar veroordeelde de verweerder wel tot vergoeding van de proceskosten van de opposant, die in verband met het verzet en het beroep waren gemaakt. De rechtbank bepaalde de vergoeding op respectievelijk € 248 en € 124, en droeg de verweerder op het griffierecht van € 45 aan de opposant te vergoeden.