In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer, en de burgemeester van de gemeente Eindhoven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de sluiting van zijn bedrijfspanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had besloten om de panden te sluiten na de ontdekking van een drugslaboratorium en een aanzienlijke hoeveelheid MDMA-kristallen in één van de panden. Eiser betwistte de sluiting, stellende dat er geen drugs in het andere pand waren aangetroffen en dat de panden geen functionele eenheid vormden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de panden met elkaar verbonden waren en dat er voldoende bewijs was voor de sluiting op basis van de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester ten onrechte geen rekening had gehouden met het feit dat er in één van de panden daadwerkelijk gewoond werd, wat de sluiting van dat pand onrechtmatig maakte. De rechtbank heeft het besluit van de burgemeester vernietigd en bepaald dat er opnieuw op het bezwaar van eiser moest worden beslist, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht worden vergoed.