Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
[naam minderjarige], geboren te [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige] ):
- de zaak aangehouden met het verzoek aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 3.8.8. van die beschikking gestelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
- bepaald dat de moeder en [de minderjarige] gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar in het kader van de Intensieve Omgangsbegeleiding, waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en de Combinatie Jeugdzorg [plaats] , in haar hoedanigheid van uitvoerster van voornoemd project;
- partijen bevolen om gevolg te geven aan de oproep van de Combinatie Jeugdzorg om in overleg te treden over de concrete uitwerking en vastlegging van de in te vullen regeling en hen bevolen mee te werken aan de uitvoering van de regeling;
- de Combinatie Jeugdzorg verzocht over het verloop van de begeleide omgang een rapportage op te maken en in te dienen;
- bepaald dat de vader een dwangsom van € 1.000,00 per contactmoment tussen de moeder en [de minderjarige] in het kader van de omgangsbegeleiding zal verbeuren indien hij in gebreke mocht blijven aan dit bevel te voldoen, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 100.000,00 kan worden verbeurd;
- bepaald dat de moeder voorafgaand aan ieder contactmoment met [de minderjarige] haar geldige Braziliaanse paspoort in bewaring zal geven bij de gezinsvoogd van de William Schrikker Groep, dan wel een door de gezinsvoogd aan te wijzen derde, die zal overgaan tot de teruggave van het paspoort na ieder contactmoment;
- de verzoeken van de vader in zijn verzoekschrift, ontvangen op 6 maart 2014, onder 2, 4 tot en met 7 afgewezen;
- de verzoeken van de vader, door de rechtbank ontvangen op 20 mei 2014 en
- de zaak verwezen naar deze rechtbank;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- zich iedere verdere beslissing voorbehouden.
- een brief van mr. Hoogstad van 6 maart 2015 met F9-formulier van 6 maart 2015 met bijlage;
- een brief van de raad van 18 maart 2015, met als bijlage een raadsonderzoek, ingekomen bij deze rechtbank op 23 maart 2015;
- een faxbericht van 15 april 2015 van de Combinatie Jeugdzorg, met als bijlage de rapportage Omgangshuis als verzocht door de rechtbank Zeeland-West-Brabant;
- een brief van mr. Hoogstad van 16 april 2015, met F9-formulier van 16 april 2015;
- een F9-formulier van mr. Hoogstad van 4 augustus 2015 met bijlagen, ingekomen op
- een brief van mr. Hoogstad van 9 juli 2015, met F9-formulier van diezelfde datum;
- een brief van de raad van 25 augustus 205, ingekomen op 26 augustus 2015;
- een brief van mr. Hoogstad van 28 augustus 2015, met F9-formulier van 27 augustus 2015, ingekomen op 31 augustus 2015;
- een brief van mr. Hoogstad van 9 september 2015 met F9-formulier van diezelfde datum met bijlage, ingekomen bij de griffie op 10 september 2015;
- een brief van mr. Hoogstad van 20 november 2015, met F9-formulier van diezelfde datum met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 23 november 2015;
- een faxbericht van mr. Van Reeven-Özer van 24 november 2015, met F9-formulier van
- een brief van 25 november 2015 van mr. Hoogstad, met F9-formulier van diezelfde datum met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 26 november 2016;
- een brief van 25 november 2015 van mr. Hoogstad, met F9-formulier van diezelfde datum met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 26 november 2015;
- een brief van mr. Hoogstad van 27 november 2015, met F9-formulier van diezelfde datum met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 30 november 2015;
- een brief van mr. Hoogstad van 30 november 2015, met F9-formulier van diezelfde datum met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 1 december 2015;
- een brief van mr. Hoogstad van 1 december 2015, met F9-formulier van diezelfde datum met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 2 december 2015
- een faxbericht van mr. Van Reeven-Özer van 4 december 2015, met F9-formulier van
- een brief van mr. Hoogstad van 8 december 2015, met F9-formulier van diezelfde datum met bijlage, ingekomen bij de griffie op 9 december 2015;
- een brief van de raad van 11 december 2015, met als bijlage het raadsrapport van
- een brief van mr. Hoogstad van 21 december 2015, met F9-formulier van diezelfde datum met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 22 december 2015;
- een brief van mr. Van Reeven-Özer van 28 december 2015, met F9-formulier van diezelfde datum met bijlage, ingekomen bij de griffie op 29 december 2015;
- een brief van mr. Hoogstad van 4 januari 2016, met F9-formulier van diezelfde datum met bijlage, ingekomen bij de griffie op 4 januari 2016;
- een brief van mr. Hoogstad van 22 februari 2016, met F9-formulier van diezelfde datum met bijlage, ingekomen bij de griffie op 23 februari 2016;
- een faxbericht van mr. Van Reeven-Özer van 10 maart 2016, met F9-formulier van diezelfde datum, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- een brief van mr. Hoogstad van 26 mei 2016, ingekomen op 27 mei 2016, waarin zij zich onttrekt voor de vader;
- een brief van de vader van 27 mei 2016 met bijlagen, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- een brief van de vader van 27 mei 2016 met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 30 mei 2016;
- een F2-formulier van mr. L. Stam van 31 mei 2016, waarin deze zich stelt voor de vader.
- een brief van de vader van 31 mei 2016 met bijlagen, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- een faxbericht van mr. Van Reeven-Özer van 1 juni 2016, met F9-formulier van diezelfde datum met bijlage, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- een faxbericht van mr. Stam van 1 juni 2016, met begeleidende brief en F9-formulier van diezelfde datum, waarin zij de hiervoor genoemde brief van de vader van 27 mei 2016 met bijlagen en de hiervoor genoemde brief van de vader van 31 mei 2016 met bijlagen namens de vader indient;
- een brief van 2 juni 2016 van de vader, met bijlagen, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- een F2-formulier waarin mr. Stam zich onttrekt voor de vader;
- een F2-formulier waarin mr. Plass zich stelt voor de vader;
- een brief van mr. Plass van 8 juni 2016, met F9-formulier van diezelfde datum met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 9 juni 2016, waarin hij de brief van 2 juni 2016 van de vader met bijlagen indient;
- een brief van mr. Van Reeven-Özer van 10 juni 2016, met F9-formulier van diezelfde datum met als bijlage een aanvullend verzoekschrift van de moeder, ingekomen bij de griffie op 13 juni 2016;
- een brief van mr. Plass van 17 juni 2016 met als bijlage een verweerschrift van de vader tegen het aanvullend verzoekschrift van de moeder;
- een brief van mr. Plass van 20 juni 2016, met F9-formulier van diezelfde datum, met bijlage, ingekomen bij de griffie op 21 juni 2016;
- een F9-formulier van mr. Plass van 21 juni 2016 met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 22 juni 2016;
- een F9-formulier van mr. Plass van 23 juni 2016 met als bijlage een gewijzigd verzoekschrift van de vader, ingekomen bij de griffie op 24 juni 2016;
- een F9-formulier van mr. Plass van 27 juni 2016 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, in persoon;
- namens de raad: de [naam raadssmedewerker] .
- een brief van de vader van 4 juli 2016, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- een brief van de vader van 8 juli 2016 met bijlage, ingekomen bij de griffie op 11 juli 2016.
2.De verdere feiten
F 200.168.603) een tussenbeschikking gegeven. Dit betrof het hoger beroep op de vervolgbeschikking van 17 februari 2015 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in de onderhavige zaak, hersteld bij beschikking van 23 april 2015 (nummer FA RK 14-334). In de beschikking van 18 juni 2015 heeft het hof voor zover thans van belang [bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator ten behoeve van de belangenbehartiging van onder andere [de minderjarige] en iedere verdere beslissing aangehouden.
F 200.168.603) in vervolg op de beschikking van 18 juni 2015 een vervolgbeschikking gewezen. In die vervolgbeschikking heeft het hof:
- in aanvulling op hetgeen de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bepaald, partijen verwezen naar de Stichting Combinatie Jeugdzorg [plaats] en – kort samengevat – bepaald dat in het kader van de Intensieve Omgangsbegeleiding de moeder gerechtigd is tot omgang met [de minderjarige] en de vader met [kind moeder] , met inachtneming van de in de beschikking genoemde nadere voorwaarden;
- iedere verdere beslissing pro forma aangehouden.
- bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 februari 2015, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
- trekt in de verwijzing in de vervolgbeschikking van 23 juli 2015 naar de Stichting Combinatie ten aanzien van partijen en beide kinderen;
- verstaat dat de verwijzing van [de minderjarige] en de moeder naar de stichting Combinatie Jeugdzorg door de rechtbank in stand blijft;
- verstaat dat de bijzondere curator de aan haar verstrekte opdracht naar vermogen heeft voldaan en beschouwt haar opdracht als beëindigd;
- bepaalt, met vernietiging van hetgeen de rechtbank ten aanzien van het verbeuren van dwangsommen door de vader ten gunste van de moeder heeft bepaald in het kader van de verwijzing naar de Stichting Combinatie Jeugdzorg, en in zoverre, opnieuw recht doende, dat de vader een dwangsom zal verbeuren van € 10.000,00, voor iedere keer dat hij in gebreke blijft om gevolg te geven aan een oproep van de Combinatie Jeugdzorg, met een maximum van € 100.000,00, uitvoerbaar bij voorraad.
- opnieuw recht doende: met ingang van 16 juni 2016 alsnog het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] afgewezen.
3.De verdere verzoeken
Daarnaast heeft de vader in zijn brief van 27 mei 2016 en het faxbericht van mr. Stam van
1 juni 2016 aanvullend verzocht om de beslissing in deze zaak aan te houden, minimaal totdat de Hoge Raad zal hebben beslist op het cassatieberoep tegen de tussenbeschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 juli 2015 en de eindbeschikking van dat hof van 20 augustus 2015, respectievelijk – bij vernietiging door de Hoge Raad – totdat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zal hebben beslist.
Verder heeft de vader bij F9-formulier van 23 juni 2016, met brief van diezelfde datum zijn zelfstandig verzoek aldus gewijzigd dat hij thans verzoekt:
Primair:
Subsidiair:
te bepalen dat de moeder gehouden is de omgangsovereenkomst zoals overeengekomen ter zitting d.d. 16 juli 2015, respectievelijk door het gerechtshof beschikt d.d. 23 juli 2015 met name onder rechtsoverweging 7.4 na te komen.
te bepalen dat het gezag van [de minderjarige] , met uitzondering van verhuizing buiten een straal van 70 kilometer van de vader [woonplaats vd vader] ), uitsluitend aan de moeder toekomt;
II. Subsidiair:
te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder zal zijn.
- [de minderjarige] gedurende de helft van de vakanties bij de niet-verzorgende ouder verblijft, met dien verstande dat de niet-verzorgende ouder [de minderjarige] niet eerder meeneemt dan nadat iedere keer door de ouders schriftelijk is vastgelegd, bij voorkeur uiterlijk drie maanden voor de betreffende vakantieperiode, op welke dag en op uiterlijk welk tijdstip [de minderjarige] wordt opgehaald en weer wordt teruggebracht op het adres van de verzorgende ouder;
- gedurende de zomervakantie de contactregeling in ieder geval minimaal een aaneengesloten periode van twee weken (veertien dagen) betreft en gedurende de overige vakanties het in ieder geval minimaal een aaneengesloten periode van drie dagen betreft.
4.De verdere beoordeling
20 augustus 2015 heeft vernietigd en het geding heeft verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing. Volgens de vader betekent deze verwijzing dat het hof Arnhem-Leeuwarden de zaak in hoger beroep algeheel gaat herbeoordelen, waaronder de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de omgangsregeling met [de minderjarige] , het ontvoeringsgevaar met betrekking tot [de minderjarige] , de juiste raadsopdracht met betrekking tot [de minderjarige] . Bovendien betekent de vernietiging van de beschikking van
20 augustus 2015 volgens de vader dat partijen thans gebonden zijn aan de beschikking van het hof van 23 juli 2015, nu deze in kracht van gewijsde is gegaan.
De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] en alle betrokkenen dat de zaak niet verder vertraagd wordt en dat er op korte termijn in ieder geval duidelijkheid komt over de geschilpunten ter zake van de hoofdverblijfplaats en het gezag. [de minderjarige] heeft haar moeder immers al drie en een half jaar gezien.
De raad adviseert om het hoofdverblijf bij de moeder te bepalen, nu de moeder beter dan de vader in staat wordt geacht om de niet-verzorgende ouder positie te geven in het leven van [de minderjarige] . De moeder ziet het belang in van contact tussen de vader en [de minderjarige] . Zij heeft in de achterliggende periode laten zien dat zij aan alles meewerkt en dat zij, ondanks het feit dat zij [de minderjarige] al zo lang niet heeft gezien, haar eigen belang ondergeschikt heeft kunnen maken aan dat van [de minderjarige] .
De vader heeft laten zien dat hij de moeder (en [kind moeder] ) geen toegang geeft tot het leven van [de minderjarige] , ook niet qua informatievoorziening of bijvoorbeeld contact met school. De raad is tot de conclusie gekomen dat er bij de vader geen mogelijkheden zijn om de moeder een positie te geven in het leven van [de minderjarige] . Gebleken is dat de vader ondanks alles wat is ingezet (raadsbemoeienis, ondertoezichtstelling, bijzondere curator, een drietal verwijzingen naar het omgangshuis, een beschikking van het hof) niet in staat dan wel bereid is de moeder een plek gegeven. De vader probeert op extreme wijze controle te houden op de situatie. Hij probeert zelfs de regie te nemen in het onderhavige raadsonderzoek met betrekking tot het niet toestaan van het benaderen van informanten. In zijn voortdurende strijd met de moeder en alle betrokken instanties verliest de vader [de minderjarige] en haar rechten en belangen volledig uit het oog. De strijd en vaders eigen belang lijken, onbewust, voor hem meer leidend te zijn dan het belang van [de minderjarige] . Het lukt niet met hem tot een constructief gesprek te komen wat tot een oplossing zou kunnen leiden, ondanks meerdere pogingen daartoe in het gedwongen kader.
De raad is voorts van mening dat de vader in de onderhavige strijd in het geheel niet handelt in het belang van [de minderjarige] . Dit weegt voor de raad op tegen de realiteit dat een verhuizing naar de moeder, de continuïteit in de opvoeding van [de minderjarige] niet ten goede komt.
De raad heeft geen zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en ook de gezinsvoogd brengt geen zorgen naar voren over de opvoedsituatie bij de moeder. De opvoedsituatie en opvoedingsvaardigheden bij de vader zijn voor de raad moeilijk te beoordelen omdat de vader zijn medewerking hierin niet geeft. Ook heeft de raad geen zicht op wie feitelijk voor [de minderjarige] zorgt.
De raad heeft geen bevestiging gekregen van ontvoeringsgevaar. De moeder heeft een bestaan en leven in Nederland opgebouwd. Bovendien geldt dat beide ouders in principe de mogelijkheid hebben om te vertrekken met [de minderjarige] .
- het deskundigenrapport van [deskundige] is niet meegenomen;
- schoolinformatie en rapportages zijn niet meegenomen;
- het verleden is niet meegenomen (waaronder ontvoeringsgevaar en de omgangsweigerachtige houding van de moeder)
- het hele rapport hangt op een informant, te weten de verklaring van de voogd;
- aan de vader zijn slechts zes vragen gesteld;
- de raad negeert dat geen enkele rechter de moeder tot vrije omgang met [de minderjarige] heeft toegelaten.
De onderwerpen ‘omgangsweigerachtigheid’ en ‘het ontvoeringsgevaar in het verleden’ die de vader onderzocht wil hebben, lenen zich, nog daargelaten of een dergelijk verzoek voldoende concreet is, naar het oordeel van de rechtbank niet voor nader onderzoek door een deskundige. Dit vergt veeleer een waardering van de grote hoeveelheid door de vader overgelegde documenten ter onderbouwing van zijn stelling dat de moeder steeds heeft geweigerd omgang toe te staan tussen hem en [kind moeder] en dat zij contact tussen haar en [de minderjarige] tegenwerkt. Deze stellingen en stukken zal de rechtbank in haar oordeel betrekken. Dit onderwerp valt niet onder de expertise van een deskundige. De vader noemt overigens ook geen (categorie van) deskundige(n) die een dergelijk onderzoek zou kunnen uitvoeren.
Voor een deskundigenonderzoek naar de ontwikkeling en thuissituatie van [de minderjarige] is evenmin aanleiding. Het is geheel aan de vader te wijten dat de raad daarop zelf geen zicht heeft gekregen. De vader heeft immers stelselmatig iedere medewerking aan de raadsonderzoekers geweigerd en hen contact met informanten, zoals school, onthouden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank het verzoek van de vader uit hoofde van artikel 810a Rv zal afwijzen. Het feit dat de moeder op enig moment naar voren heeft gebracht dat zij hier niet onwelwillend tegenover staat, leidt niet tot een ander oordeel. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij daarmee bedoelt dat zij zal meewerken indien de rechtbank meer onderzoek nodig acht. Zij heeft echter ook het standpunt ingenomen dat zij een nader onderzoek niet nodig acht, dat het verzoek van de vader onvoldoende is onderbouwd en vertragend zal werken en dat enig verder uitstel in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] .
De rechtbank acht het in het belang van een goede identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] dat beide ouders een plaats in haar leven hebben en dat zij contacten kan onderhouden met beide ouders. Dit recht wordt bovendien, wat betreft [de minderjarige] gewaarborgd door artikel
9 IVRK en artikel 24 EU-Handvest. De rechter dient een actieve houding aan te nemen om contact met de andere ouder te bevorderen (HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
Door deze houding van de vader zal bij [de minderjarige] het beeld ontstaan dat haar moeder en [kind moeder] haar hebben verlaten en niet zijn teruggekeerd. De door vader overgelegde deskundigenberichten geven geen antwoord op de vraag wat dit betekent voor haar identiteitsontwikkeling en welke impact dit op haar heeft zodra zij zich bewuster van de inhoud van die boodschap wordt. Uit het psychologisch onderzoek van drs. [naam 2] , dat de vader heeft overgelegd (productie 3 bij de notitie zitting, pagina 9) kan worden afgeleid dat wel de behoefte bestaat bij [de minderjarige] om haar moeder (en haar halfzusje) een plaats te geven in haar leven. De onderzoeker vermeldt dat haar halfzusje [kind moeder] als het ware een fantasievriendinnetje voor [de minderjarige] is geworden. Ook verklaart de onderzoeker dat [de minderjarige] vertelt dat haar halfzusje en moeder zijn weggegaan, maar dat zij nog wel thuis wonen en tijdelijk weg zijn en dat [de minderjarige] later zegt dat haar moeder en halfzusje in het huis naast hen wonen. De onderzoeker geeft aan dat bij een vijfjarige kleuter als [de minderjarige] wens en werkelijkheid nog gemakkelijk vermengd kunnen worden. Het enkele feit dat [de minderjarige] zich thans goed ontwikkelt maakt de zorgen over haar identiteitsontwikkeling en hetgeen dit emotioneel met haar doet en gaat doen niet anders.
Uit de stukken volgt dat de vader geen medewerking heeft verleend aan de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling, de raadsonderzoekers, de door het hof benoemde bijzondere curator en de begeleide omgang bij de Combinatie Jeugdzorg, zoals vastgesteld door de rechtbank Zeeland-West-Brabant in haar beschikking van 17 februari 2015, verbeterd bij beschikking van 23 april 2015 en later bij het hof bij beschikking van 23 juli 2015.
Ook na deze beschikking heeft de vader weer belemmeringen opgeworpen door allereerst allerlei vragen op te werpen in e-mails aan het omgangshuis, waarop hij antwoord wilde. Zo wilde de vader pas meewerken als antwoord was gegeven op diverse kernvragen, zoals de vraag hoe zij het probleem van de onjuiste, verdraaide verhalen en versies van gebeurtenissen waarmee [kind moeder] is volgestopt gaan oplossen. Dit volgt uit de e-mail van de vader van 12 augustus 2015 aan mevrouw [naam 4] van het Omgangshuis.
“
Tot op heden vernam ik niets op de kernvragen die ik had. Zo vroeg ik hoe U het probleem van de onjuiste verhalen in [kind moeder] ’s hoofd gaat aanpakken, welk probleem een reeel probleem is, en waar U niet omheen kunt en als professionele zorgwerker helemaal niet omheen moet willen”. Verder wilde de vader pas meewerken als het omgangshuis niet zou rapporteren aan de raad. Het is daarmee de vader die de omgang door zijn vragen belemmerde en nadere voorwaarden stelde. Wat betreft de verslaglegging aan de raad en de betrokkenheid van de gezinsvoogd geldt dat een redelijke uitleg van het arrest van het hof meebrengt dat het hof niet heeft bedoeld (en ook niet bedoeld kan hebben) dat de raad en de gezinsvoogd werden belemmerd in de uitvoering van de hun door de wet toebedeelde taken. Bovendien geldt dat het hof het omgangshuis in zijn beschikking ook uitdrukkelijk de ruimte heeft gegeven om nadere voorwaarden te stellen ter redelijke uitvoering van de aan haar verstrekte opdracht en heeft beslist dat verdere invulling van de begeleide omgang zal geschieden op basis van instructies van het omgangshuis. Als het betrekken van de gezinsvoogd bij de omgang en verslaglegging aan de raad al als nadere voorwaarde moet worden gekwalificeerd, was deze alleszins redelijk en paste deze – naar de vader had moeten begrijpen – ook binnen de door het hof aan het omgangshuis gegeven instructiebevoegdheid.
een gat in de lucht” omdat hij [kind moeder] weer kon zien; nummer 25 van de notitie zitting) de rechtbank het onbegrijpelijk acht dat de vader de omgang op deze punten laat stranden. De rechtbank concludeert ook hieruit dat het de vader niet daadwerkelijk is te doen om de omgang op gang te brengen. De vader probeert telkens manieren te vinden om omgang uit te stellen. Dit is tekenend voor de houding voor de vader.
U geeft mij een datum en ik zal verschijnen”en zijn mededeling ter zitting dat wat hem betreft “
omgang morgen kan beginnen” leiden niet tot een andere conclusie. De vader blijft daaraan immers toevoegen dat de omgang moet plaatsvinden “binnen de beschikking [
van 23 juli 2015; toevoeging rechtbank]”. Zo schrijft de vader in zijn e-mail van 10 september 2015 aan mevrouw [naam 4] van het omgangshuis “
Zo U de rechtbank of het hof gaat berichten, verzoek ik U nadrukkelijk mijn emails aan te hechten aan dat rapport: - waarin U vraagt mij te vertellen hoe de omgang zou kunnen starten BINNEN de beschikking die er ligt”. Dat omgang binnen die beschikking moet plaatsvinden heeft de vader ook tijdens de laatste zitting herhaald. Nu de vader blijft vinden dat de door het omgangshuis voorgestane wijze van begeleide omgang niet binnen de beschikking past, zijn deze mededelingen van de vader zonder enige betekenis.
Ongeacht of het vertrek naar Brazilië een ontvoering betrof, is het voor de [vader] het bewijs geweest dat de moeder zomaar naar Brazilië kon vertrekken. (…) Hoewel de angst van de [vader] , gezien het bovenstaande, reëel lijkt, plaatst de bijzondere curator vraagtekens bij de wijze waarop de [vader] met zijn angst omgaat. Hij zet de ene procedure in, na de andere, zowel bij de overheid, bij de rechtspraak en de zorg. (…) Op deze wijze verlamt hij alle omgangsmogelijkheden en drijft hij steeds verder af van zijn doel. (…) Een schadelijk effect van zijn “angst” kan zijn dat hij door zijn voorbeeld de kinderen bewust of onbewust angst aanleert, met alle gevolgen van dien. Een voorbeeld ervan is het voorstel van omgang tussen moeder en [de minderjarige] ‘achter slot en grendel’. (…) Om uit de verlammende situatie te komen (…) zal de [vader] op zijn beurt in staat moeten zijn om genoegen te leren nemen met acceptatie van graden van onzekerheid. De angst die nu het (oorspronkelijke) gezin teistert, staat veel waardevols in de weg, waaronder een gezonde ontwikkeling van de kinderen.”
Andere feiten die de conclusie zouden rechtvaardigen dat sprake is van ontvoeringsgevaar zijn niet gemotiveerd gesteld, noch gebleken.
Door de nieuwe situatie die door het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder zal ontstaan, hoopt de rechtbank dat partijen een nieuw evenwicht zullen vinden, waarbij [de minderjarige] contact kan hebben met beide ouders. Dat in die nieuwe situatie sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de vader en de moeder bij het handhaven van gezamenlijk gezag, kan op dit moment nog niet worden geconcludeerd.
Dit verzoek van de moeder zal de rechtbank afwijzen.
5.5. De beslissing
termijn gedurende welke de lijfsdwang kan worden ten uitvoer gelegd wordt bepaald op ten hoogste een week;
24 november 2016 om 9.00 uurvoor het geven van nadere inlichtingen;
uiterlijk op 14 november 2016de rechtbank en de raad voor de kinderbescherming dienen te berichten over het verloop van de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de actuele stand van zaken, waaronder of, en zo ja, op welke wijze het contact met de vader heeft plaatsgevonden;
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.