ECLI:NL:RBOBR:2016:3848

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
01/865064-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plofkraken met explosieven en vernielingen in Maarssen

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij een plofkraak op een geldautomaat in Maarssen op 23 april 2015. De verdachte heeft met zijn medeverdachten een geldautomaat geforceerd door deze te laten ontploffen, waarna zij geld hebben gestolen. Tevens hebben zij met een gestolen auto de gevel van het pand waarin de geldautomaat zich bevond, geramd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de bestuurder was van de vluchtauto en dat hij een belangrijke rol heeft gespeeld in de uitvoering van het delict. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft hem verplicht de schade die is veroorzaakt door de plofkraak te vergoeden. De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging beoordeeld en geoordeeld dat er geen beletselen waren voor de vervolging. De verdachte heeft bekend betrokken te zijn geweest bij de plofkraak en heeft verklaard dat hij de auto bestuurde tijdens de vlucht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865064-15
Datum uitspraak: 20 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
thans preventief gedetineerd te: PI Nieuwegein - HvB loc. Nieuwegein.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 juli 2015, 7 oktober 2015, 2 december 2015, 24 februari 2016, 11 mei 2016 en 6 juli 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 juni 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 24 februari 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
A. hij op of omstreeks 23 april 2015 te Maarssen (gemeente Stichtse Vecht), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door met behulp van een breekvoorwerp (de uitgiftegleuf van) een geldautomaat van de [benadeelde partij 2] , gevestigd in het perceel [adres 1] aldaar, te forceren en/of in (de kluisruimte behorende bij) die geldautomaat een gasmengsel (zuurstof/acetyleen) te spuiten en/of vervolgens dit gasmengsel te ontsteken/doen ontploffen/doen ontbranden, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat perceel en/of de belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
en/of
B. hij op of omstreeks 23 april 2015 te Maarssen (gemeente Stichtse Vecht), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening, uit een geldautomaat van de [benadeelde partij 2] , gevestigd aan/in perceel [adres 1] aldaar, heeft weggenomen een aantal geldcassettes met een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, te weten het forceren van de uitgiftegleuf van die geldautomaat en/of het (middels het teweegbrengen van een ontploffing) opblazen van (onderdelen van) die geldautomaat en/of het met een auto forceren van de/een gevel van dat perceel;
(artikel 310 jo 311 lid 1 sub 4 en sub 5 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 23 april 2015 te Maarssen (gemeente Stichtse Vecht), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk
- een personenauto, Audi (model A4, type RS4 Quattro) (oorspronkelijk voorzien van het kenteken [kentekennummer 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de politie Oost-Brabant, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
- de/een zijgevel van het pand [adres 1] en/of (een deel van) de winkelruimte (van een winkel genaamd " [benadeelde partij 1] "), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Primera, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 23 april 2015 (tussen 05.30 uur en 05.40 uur) op het traject gelegen tussen Deil (gemeente Geldermalsen) en Zaltbommel, buiten de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (Audi RS4) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, A2, welke weg als autosnelweg was aangeduid, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 257, althans 241 kilometer per uur, in elk geval de toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden;
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat in de derde alinea van feit 2 vermeld “ [benadeelde partij 1] ” in plaats van “ [benadeelde partij 1] ”. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het standpunt van de raadsman ten aanzien van de ontvankelijkheid.
De raadsman heeft aangevoerd dat door de politie, onder leiding van de officier van justitie, een gevaarlijke situatie is gecreëerd. Door het niet ingrijpen van de officier van justitie heeft deze dermate onbehoorlijk gehandeld dat het recht op vervolging is verspeeld. Het openbaar ministerie dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de ontvankelijkheid.
De officier van justitie heeft zich –kort gezegd- op het standpunt gesteld dat de in casu gehanteerde werkwijze juist is geweest en dat er geen beletselen bestaan voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het oordeel van de rechtbank [1] .
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus, dat sprake zou zijn van een buitenwettelijke niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv.)
De rechtbank stelt over de gang van zaken voorafgaande aan de daadwerkelijke plofkraak het volgende vast.
Medio januari 2015 werd in overleg met het Openbaar Ministerie, parket ’s-Hertogenbosch, besloten een onderzoek in te stellen naar een tweetal zogenaamde plofkraken in Berlicum en Uden. Het onderzoek kreeg de onderzoeknaam Fauna. De officier van justitie mr. M. Muurmans werd namens het Openbaar Ministerie belast met het onderzoek. Later werd zijn taak overgenomen door de officier van Justitie mr. R. van Schijndel.
Het onderzoeksteam ontving van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de politie Oost-Brabant een aantal processen-verbaal waarin onder andere werd gewezen op de betrokkenheid van verdachte [medeverdachte 1] bij zogenaamde plofkraken, waaronder die van Berlicum, en het mogelijke bezit van een automatisch vuurwapen in de groepering waarvan deze verdachte deel uitmaakte. Tevens werd in deze processen-verbaal melding gemaakt van het gegeven dat verdachte [medeverdachte 1] zich ook aan andere misdrijven schuldig maakte. Naar aanleiding van deze informatie werd op 28 januari 2015 een overleg gevoerd. Daarbij waren onder andere aanwezig de officier van justitie mr. M. Muurmans, de (politiële) onderzoeksleiding en vertegenwoordigers van ondersteunende diensten. In dat overleg is het mogelijke bezit van een automatische wapen ter sprake gekomen en de gevaarzetting die dit wapen op kon leveren bij een aanhouding tijdens de uitvoering van een misdrijf door de groepering.
In dat overleg is besloten dat een dergelijke aanhouding, vanwege dit gevaar voor politieambtenaren, diende plaats te vinden door leden van een arrestatieteam. Tevens werd besloten niet over te gaan tot aanhouding tijdens het plegen van het misdrijf door de groepering, vanwege het gevaar dat (automatische) vuurwapens daarbij konden worden gebruikt tegen leden van het arrestatieteam. Daarbij zou een zwaarwegend risico ontstaan voor de leden van dat team, maar ook voor eventuele omwonenden of getuigen. Ook de veiligheid van de aan te houden daders zou daarbij ernstig in gevaar komen. Diverse scenario’s werden besproken gedurende dit overleg; hoe te komen tot een beheersbare aanhouding van verdachte(n). Daarbij werd tevens in overweging genomen dat verdachten veelal gebruik maken van zeer snelle, krachtige voertuigen en mogelijk alles in het werk zouden stellen om aan een aanhouding te ontkomen. Ook de gevaarzetting die daarbij kon ontstaan werd tijdens het overleg afgewogen. De uitkomst daarbij was telkens dat aanhoudingen zo weinig mogelijk gevaar dienden op te leveren voor politieambtenaren en anderen, waaronder de daders, en getracht moest worden de aanhouding te laten plaatsvinden op een moment dat dit risico zo klein mogelijk was.
Tijdens het overleg werd besloten het onderzoek te richten op verdachte [medeverdachte 1] vanwege zijn eerdere betrokkenheid bij zogenoemde plofkraken en het gegeven dat hij, door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch, bepaalde voorwaarden opgelegd had gekregen.
Besloten werd te gaan voor een voltooid delict, gepleegd door [medeverdachte 1] al dan niet geholpen door anderen, mits dit delict geen gevaar op zou leveren voor omwonenden of getuigen. Indien mogelijk, waarbij tevens diende te worden gelet op de veiligheid van politieambtenaren, zou het delict worden verstoord indien er een reële kans was dat gevaar voor anderen zou ontstaan tijdens de uitvoering van het misdrijf.
Alle genomen beslissingen werden later overgenomen door de officier van justitie, mr. R. van Schijndel. Tijdens het onderzoek werd voortdurend overleg gepleegd tussen de officier van justitie en het onderzoeksteam waarbij telkens genoemde afspraken ter tafel kwamen.
Na het aantreffen van de ontvreemde personenauto Audi RS4 in de garagebox te Drunen, waarbij de mogelijke betrokkenheid van verdachte [medeverdachte 1] bleek, werd besloten de auto te voorzien van enkele technische hulpmiddelen en te wachten op het moment dat de auto in beweging zou komen. Het was onbekend waarvoor de auto zou worden gebruikt. Op donderdag 23 april 2015, kort na 00.00 uur, kwam genoemde auto in beweging.
Het onderzoeksteam en de ondersteunende diensten hebben kort daarop de auto gelokaliseerd en gevolgd met behulp van de technische hulpmiddelen. Tevens werd een politiehelikopter ingezet.
Door het onderzoeksteam werd waargenomen dat met genoemde auto naar Utrecht werd gereden. Op gezette tijden stond de auto op diverse plaatsen, korter of langer, stil maar veelal werd door de gebruiker(s) daarvan met de auto gereden. Dat rijden vond plaats in de gemeente Utrecht en in de directe omgeving daarvan. Ook werd de auto door de inzittenden regelmatig voor korte of langere tijd verlaten om er vervolgens weer mee te gaan rijden. Onduidelijk was wat de reden was van het gebruik van de auto op dat moment en
wat de inzittenden daarmee van plan waren. Voortdurend waren de ondersteunende diensten in de directe omgeving om het gedrag van de inzittenden, zich bevindende in of buiten het voertuig, te observeren en zo nodig, volgens eerder gemaakte afspraken, in te grijpen indien dat noodzakelijk werd geacht. Een dergelijke situatie heeft zich die momenten niet voorgedaan.
Kort voor 05.00 uur op donderdag 23 april 2015 verplaatste genoemde Audi RS4 zich naar het winkelcentrum Zwanenkamp te Maarssen. Aldaar aangekomen bleven de inzittenden voor enige tijd in de auto zitten. Dit was een situatie zoals zich deze al meerdere keren die nacht had voorgedaan. Op een gegeven moment werd door de bestuurder van de Audi RS4 de auto verplaatst tot kort nabij een geldautomaat van de ING en stapten daaruit drie personen. Direct hadden zij belangstelling voor genoemde geldautomaat. Leden van het observatieteam hebben deze informatie gemeld.
Daar de politie het vermoeden had dat genoemde geldautomaat mogelijk doelwit werd van een zogenoemde plofkraak, is de leden van het observatieteam om nadere informatie gevraagd. Zij deelden mede dat in het winkelcentrum geen woonhuizen aanwezig waren. Tevens dat de dichtstbijzijnde personen, buiten de inzittenden van de Audi om, zich inpandig bevonden in een bakkerij die zich bevond op een afstand van ongeveer vijftien meter vanaf genoemde geldautomaat.
Door de politie werd daarop, gelet op de eerder gemaakte en benoemde afspraken, besloten
een mogelijk te plegen misdrijf bij genoemde geldautomaat van ING niet te verstoren.
Naast de gemaakte inschatting dat er geen gevaar bestond voor personen in de directe omgeving van genoemde geldautomaat, zou een direct ingrijpen om het misdrijf te voorkomen, onaanvaardbare risico’s inhouden voor leden van het arrestatieteam, dan wel andere politieambtenaren, dan wel voor de inzittenden van de Audi RS4. Het was namelijk onbekend of de inzittende(n) van de Audi RS4 op dat moment in het bezit waren van (automatische) vuurwapens. Ook werd in overweging genomen het mogelijk ontstaan van een hoog adrenalinegehalte bij de inzittenden van de Audi RS4 kort voor of gedurende het plegen van het feit, waardoor het handelen van deze personen onvoorspelbaar zou zijn.
Bekend is dat de geldautomaten worden gekraakt door het gebruik maken van explosieve gassen of explosieven, waardoor een extra gevaar bij het ingrijpen voor leden van het arrestatieteam of andere politieambtenaren kon ontstaan.
Door de inzittenden van de Audi RS4 werd in de geldautomaat een ontploffing veroorzaakt, kort daarop gevolgd door het met deze auto rammen van de pui van de winkel waarin de geldautomaat stond opgesteld. Na het plegen van het misdrijf zijn de drie plegers daarvan weggereden in genoemde Audi RS4.
Vanaf het moment dat het onderzoeksteam bericht ontving dat op donderdag 23 april 2015 genoemde Audi RS4 in beweging was gekomen, werd assistentie gevraagd van een politiehelikopter. De inzet van de politiehelikopter werd voortdurend afgewogen om ontdekking daarvan te voorkomen. Daarom is herhaaldelijk besloten de helikopter meer afstand te laten nemen. Tevens was het noodzakelijk de helikopter tijdig te laten bijtanken. Daardoor zijn momenten ontstaan dat de helikopter geen live-beelden kon doorsturen naar het onderzoeksteam.
Telkens zodra de beelden van de helikopter weer noodzakelijk bleken, werd de bemanning daarvan op Audi RS4 gezet, dan wel op zijn inzittenden, door de leden van het
onderzoeksteam, dan wel door de ondersteunende teams die vanaf de grond de auto en inzittenden onder controle hielden.
Gelet op het bovenstaande (verwoord in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal [2] ) mist het verweer van de raadsman, naar het oordeel van de rechtbank, een deugdelijke grondslag.
De hiervoor beschreven handelswijze van de politie, onder leiding van de officier van justitie, acht de rechtbank niet in strijd met enig beginsel van een goede procesorde. Deze handelwijze kan dan ook niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging. De informatie die
áchteraf, door middel van de gemeentelijke camera die gericht stond op de geldautomaat en de uitgeluisterde OVC-gesprekken die door verdachten in de auto werden gevoerd is verkregen, kan niet meewegen bij de beoordeling van de handelswijze van de politie op 23 april 2015.
Dat de verdachten zich door hun handelen zelf in gevaar hebben gebracht, zoals de verdediging heeft gesteld, kan niet tot de conclusie leiden dat het openbaar ministerie ten opzichte van verdachte in strijd met enig beginsel van een goede procesorde heeft gehandeld. Dit gevaar is een omstandigheid waarvan de politie zich (onder leiding van de officier van justitie) voldoende rekenschap heeft gegeven bij de beoordeling van de vraag of een dergelijke handelswijze als het niet ingrijpen bij de geldautomaat de juiste was. Belangrijker nog is dat verdachte zich zelf in deze situatie heeft gebracht, terwijl hij - zo volgt reeds uit de opgenomen vertrouwelijke communicatie - ervaring had met het plegen van plofkraken. Niet valt in te zien dat politie en/of het openbaar ministerie desondanks ten opzichte van verdachte onzorgvuldig hebben gehandeld door niet in te grijpen voorafgaand aan de plofkraak..
De verdediging heeft in verband met de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging voorts betoogd dat sprake is geweest van ‘etnisch profileren’, waarbij de verdediging heeft gesteld dat de verdachten van Marokkaanse afkomst zijn. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier en het verhandelde ter terechtzitting echter geen aanknopingspunten om aan te nemen dat in deze zaak sprake is geweest van het maken van enig onderscheid op grond van de afkomst van verdachten. Ook dit betoog kan daarom niet bijdragen tot de door de verdediging bepleite conclusie. Overigens mist het betoog ook voor wat betreft de afkomst van [medeverdachte 1] , die gelet op de inhoud van het hiervoor aangehaalde proces-verbaal als hoofdverdachte zou kunnen worden gezien, feitelijke grondslag.
Het verweer wordt mitsdien verworpen. Ook overigens is niets gebleken dat aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg stat zodat de officier van justitie in de vervolging kan worden ontvangen.

De overige formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 A en B, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van een eventuele bewezenverklaring geen verweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Met de officier van justitie acht de rechtbank de feiten 1A en 1B, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft ter zitting bekennend verklaard:
“Ik ben erbij betrokken. Het verwijt dat mij gemaakt wordt ten aanzien van de plofkraak klopt. Ik was degene die met de auto de gevel van het pand met daarin de pinautomaat ramde. Ik was tevens de chauffeur tijdens de vlucht.”
De rechtbank zal ten aanzien van de feiten 1 en 2, nu verdachte hetgeen hem ten laste is gelegd heeft bekend en gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
 de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 6 juli 2016;
 het proces-verbaal van aangifte namens [benadeelde partij 2] NV d.d. 23 april 2015, blz. 431-432;
 het proces-verbaal van aangifte namens Primera d.d. 23 april 2015, blz. 434-435
 het proces-verbaal van aangifte namens Politie Oost-Brabant d.d. 3 september 2015, blz. 393-395;
 het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 24 april 2015, blz. 472-476;
 het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 31 augustus 2015, blz. 436-445.
De rechtbank zal ten aanzien van feit 3, nu verdachte hetgeen hem ten laste is gelegd heeft bekend en gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
 het proces-verbaal van bevindingen snelheidsovertreding, blz. 1 en 5 [3] ;
 de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 juli 2016.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. A. op 23 april 2015 te Maarssen (gemeente Stichtse Vecht), tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door met behulp van een breekvoorwerp de uitgiftegleuf van een geldautomaat van de [benadeelde partij 2] , gevestigd in het perceel [adres 1] aldaar, te forceren en in de kluisruimte behorende bij die geldautomaat een gasmengsel (zuurstof/acetyleen) te spuiten en vervolgens dit gasmengsel te ontsteken/doen ontploffen/doen ontbranden, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te duchten was
en
B. op 23 april 2015 te Maarssen (gemeente Stichtse Vecht), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een geldautomaat van de [benadeelde partij 2] , gevestigd aan perceel [adres 1] aldaar, heeft weggenomen een aantal geldcassettes met een hoeveelheid geld, toebehorende aan de [benadeelde partij 2] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking, te weten het forceren van de uitgiftegleuf van die geldautomaat en het middels het teweegbrengen van een ontploffing opblazen van die geldautomaat en het met een auto forceren van een gevel van dat perceel.
2. op 23 april 2015 te Maarssen (gemeente Stichtse Vecht), tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk en wederrechtelijk
- een personenauto, Audi (model A4, type RS4) (oorspronkelijk voorzien van het kenteken [kentekennummer 1] ),
toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
en
- de zijgevel van het pand [adres 1] en een deel van de winkelruimte van een winkel genaamd " [benadeelde partij 1] ", toebehorende aan Primera,

heeft vernield en/of beschadigd

3. op 23 april 2015 (tussen 05.30 uur en 05.40 uur) op het traject gelegen tussen Deil (gemeente Geldermalsen) en Zaltbommel, buiten de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (Audi RS4) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, A2, welke weg als autosnelweg was aangeduid, heeft gereden met een snelheid van 241 kilometer per uur, hebbende hij de toegestane maximumsnelheid van 130 kilometer per uur met meer dan 40 kilometer per uur overschreden
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht ten aanzien van de feiten 1 en 2 gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vierentwintig (24) maanden met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte gedurende een periode van twaalf (12) maanden de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (bromfietsen daaronder begrepen) wordt ontzegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft volstaan met het bepleiten van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en zich niet uitgelaten over de strafmaat.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met zijn mededaders een aantal geldcassettes met een hoeveelheid geld uit een geldautomaat van de [benadeelde partij 2] in Maarssen gestolen door deze automaat te laten ontploffen.
Door de ontploffin van de geldautomaat is grote schade ontstaan aan de automaat zelf en de direct daaraan grenzende ruimte.
Ook hebben verdachten met een gestolen auto de gevel van het pand waarin de geldautomaat gevestigd was geramd, waardoor zowel de auto als die gevel beschadigd of vernield werden.
Bovendien hebben verdachte en zijn mededaders een gevaarzettende situatie doen ontstaan door gasflessen met acetyleen en zuurstof in een personenauto te vervoeren. Bij een aanrijding met deze personenauto hadden de gasflessen, gezien de zeer brede explosiegrenzen van acetyleen, immers tot ontploffing kunnen komen.
De rechtbank acht als uitgangspunt achttien (18) maanden gevangenisstraf voor het plegen van een plofkraak passend. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de vonnissen van deze rechtbank van 7 september 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:5264 en, inzake de [medeverdachte 1] , van 13 juli 2015, parketnummer 01-879007-13.
De rechtbank houdt voorts bij de straftoemeting rekening met de professionele wijze waarop de plofkraak is gepleegd.
Zo werd er - onder meer - gebruik gemaakt van een van tevoren gestolen, zeer snelle auto; werd diezelfde nacht een set kentekenplaten gestolen en op de gestolen auto gemonteerd; werd van tevoren benzine getankt in jerrycans zodat dit tijdens de uitvoering van de plofkraak niet bij een tankstation hoefde te gebeuren en zo kon worden voorkomen dat er camerabeelden van de daders bij een tankstation zouden worden gemaakt; was er sprake van een zeer ingenieuze vluchtroute waarvoor van te voren een hek dat toegang geeft tot een strook gras naast de snelweg geforceerd; bleek uit de gesprekken in de auto op weg naar en na afloop van de plofkraak dat verdachte en zijn mededaders grote kennis hadden van de wijze waarop een plofkraak gepleegd wordt, alsmede van het inwendige van geldautomaten; werd de plofkraak binnen drie minuten gepleegd waarbij sprake was van een duidelijke rolverdeling.
Verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers.
Verdachte was na de plofkraak de bestuurder van de auto. Hij heeft tijdens de vlucht met een buitengewoon hoge en uitermate gevaarlijke snelheid (meer dan 100 kilometer per uur boven de maximaal toegestane snelheid) gereden, nota bene zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. Hij heeft hierbij een ongekend risico voor medeweggebruikers, maar ook voor zichzelf en zijn inzittenden op de koop toegenomen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 juni 2016, waaruit onder meer blijkt dat de verdachte in 2003 en 2007 [4] eerder is veroordeeld tot jarenlange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor vermogensdelicten, alsmede in 2011 (drie maal) en in 2013 (één maal) is veroordeeld voor verkeersdelicten.
Al met al acht de rechtbank ten aanzien van feit 1 en feit 2 geen andere straf dan een gevangenisstraf voor de hierna bepaalde duur passend en geboden.
De rechtbank zal ten aanzien van feit 3 een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt. Gelet op de bijzondere ernst van de snelheidsovertreding en het strafblad van verdachte op verkeersgebied, zoals hiervoor genoemd, acht de rechtbank voor dit feit mede de oplegging van onvoorwaardelijke hechtenis passend en geboden.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feit 1).

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] à € 19.805,70 en het hoofdelijk opleggen van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten materiële schadevergoeding (posten: “nieuwe geldautomaat” en “projectkosten herbouw”).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de schadepost “onderzoekskosten ING”, omdat de rechtbank van oordeel is dat dat deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd en nadere onderbouwing door de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij Politie Oost-Brabant (feit 2).

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij Politie Oost-Brabant à € 11.150,= en het hoofdelijk opleggen van de schadevergoedingsmaatregel, met wettelijke rente, voor dat bedrag gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
Omdat de Audi RS4 door de politie is ingezet en daardoor schade heeft opgelopen kan de politie de vordering niet indienen. De vordering dient te worden afgewezen.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank is oordeel dat nader onderzoek met betrekking tot de eigendom van de Audi RS4 nader onderzoek behoeft, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 2).

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] à € 9.603,= en het hoofdelijk opleggen van de schadevergoedingsmaatregel, met wettelijke rente, voor dat bedrag gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding (posten “winkelschade” en “verlies eigen risico”) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening ten aanzien van de immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering (10 februari 2016) tot aan de dag der algehele voldoening ten aanzien van de materiële schade.
De rechtbank zal de volgende onderdelen van de vordering afwijzen, te weten materiële schadevergoeding ten aanzien van de post “meerkosten rolluik” vanwege het ontbreken van een causaal verband tussen het strafbare feit en de opgevoerde schadepost.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de post “omzetverlies”. De rechtbank is van oordeel dat dat deel van de vordering, mede gelet op de betwisting door de verdediging, onvoldoende is onderbouwd en nadere onderbouwing door de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening ten aanzien van de immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering (10 februari 2016) tot aan de dag der algehele voldoening ten aanzien van de materiële schade.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 18, 24c, 27, 36f, 47, 55, 57, 60a, 62, 157, 310, 311, 350
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 art. 21, 92
Wegenverkeerswet 1994 art. 177, 178, 179.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven en de overtreding:
T.a.v. feit 1:A. Medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en B. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking
T.a.v. feit 2:medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen, in eendaadse samenloop gepleegd met feit 1
T.a.v. feit 3:Overtreding van het bepaalde bij artikel 21, aanhef en onder a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
De rechtbank:
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straffen en maatregelen:

T.a.v. feit 1, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27

Wetboek van Strafrecht.

T.a.v. feit 3:Hechtenis voor de duur van 3 weken.

T.a.v. feit 3:Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronderbegrepen) voor de duur van 12 maanden.

T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van € 17.645,70 subsidiair 123 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2]van een bedrag van € 17.645,70 (zegge: zeventienduizend zeshonderdvijfenveertig euro en zeventig eurocent euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 123 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schade (post "nieuwe geldautomaat" en "projectkosten herbouw" ).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
De toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]van een bedrag van € 17.645,70 (zegge: zeventienduizend zeshonderdvijfenveertig euro en zeventig eurocent), te weten materiële schade (post "nieuwe geldautomaat" en "projectkosten herbouw" ).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (post "onderzoekskosten ING") niet ontvankelijk is.

T.a.v. feit 2:Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij Politie Oost-Brabant in de vordering.

Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
T.a.v. feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van € 1.614,00.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1]van een bedrag van € 1.614,= (zegge: duizendzeshonderdveertien euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 500,= immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding (post "winkelschade" en "verlies eigen risico"). Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
De toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag ten aanzien van de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Het totale bedrag ten aanzien van de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van de vordering tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]van een bedrag van € 1.614,= (zegge: duizendzeshonderdveertien euro), te weten € 500,= immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding (post "winkelschade" en "verlies eigen risico"). Het totale bedrag ten aanzien van de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Het totale bedrag ten aanzien van de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van de vordering tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de post ‘Omzetverlies’ niet ontvankelijk is.
Wijst de vordering voor het overige af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. J.J. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 20 juli 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, onderzoek “Fauna” met pv-nummer 20150708.0855.5863, sluitingsdatum 3 november 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 1054.
2.Proces-verbaal van bevindingen blz. 428-430
3.Proces-verbaal van bevindingen, documentcode 20151106.1110.5863, proces-verbaalnummer 218, blz. 1 en 5
4.Dit betreft de omzetting van een eerder in Duitsland jegens verdachte uitgesproken veroordeling.