ECLI:NL:RBOBR:2016:362

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
C/01/283800 / HA ZA 14-686
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een opfokbedrijf voor schade door overlijden van dressuurpaarden

In deze zaak vorderde de fokker van dressuurpaarden, Jenarc B.V., schadevergoeding van het opfokbedrijf na het overlijden van twee veulens, Happy Boy en Handyman. De rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat het opfokbedrijf zijn zorgplicht had geschonden door Jenarc niet tijdig te informeren over de ziekte van de paarden. Happy Boy overleed na een invaginatie, terwijl Handyman leed aan een worminfectie. De rechtbank concludeerde dat Jenarc niet kon bewijzen dat het overlijden van Happy Boy het gevolg was van nalatigheid van het opfokbedrijf, maar dat er wel een kans op een betere uitkomst voor Handyman was geweest als Jenarc eerder was geïnformeerd. De rechtbank kende Jenarc een schadevergoeding toe van € 4.850,- voor het verlies van Handyman, maar wees de vordering voor Happy Boy af. De opfokovereenkomst werd per 17 maart 2014 buitengerechtelijk ontbonden. De proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/283800 / HA ZA 14-686
Vonnis van 27 januari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JENARC B.V.,
gevestigd te Sint Michielsgestel,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. L.M. Schelstraete te Tilburg,
tegen
[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.D. van der Minne te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Jenarc en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 november 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 april 2015
  • de akte uitlaten producties (13 en 14) door Jenarc
  • de akte uitlaten producties (25) door [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank onder meer uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
Jenarc houdt zich bedrijfsmatig bezig met het fokken en opleiden van dressuurpaarden. [gedaagde] exploiteert een professioneel opfokbedrijf voor veulens en jonge paarden in de leeftijd van vier maanden tot drie jaar.
2.2.
Op 13 oktober 2010 hebben partijen een opfokovereenkomst gesloten.
Artikel 2 van de Opfokovereenkomst luidt:
De opfokker stelt weidegang, (groeps)stalling en verzorging aan de klant ter beschikking ten behoeve van de veulens/jonge paarden
De overige verzorging van het veulen/paard omvat onder meer het voeren, het onderhouden van de algemene conditie van het veulen/paard, het schoonhouden van de groepsstal, alsmede een beperkte vorm van toezicht.
Artikel 11 van de Opfokovereenkomst luidt:
Het veulen/paard wordt 4x per jaar ontwormd.
De kosten van het ontwormen zijn niet bij de standaardprijs inbegrepen en worden
afzonderlijk aan de klant in rekening gebracht.
Artikel 13 van de Opfokovereenkomst luidt:
In overleg met de klant, bepaalt de opfokker of het veulen/paard medische verzorging of behandeling door een dierenarts nodig heeft. In beginsel geschiedt deze verzorging of behandeling door de dierenarts van de opfokker, tenzij de klant bij het aangaan van deze overeenkomst uitdrukkelijk aangeeft een andere dierenarts te wensen.
In noodgevallen heeft de opfokker op grond van deze overeenkomst de toestemming van de klant om de dierenarts van de opfokker in te schakelen. Of sprake is van een noodgeval is ter beoordeling van de opfokker.
De kosten van de veterinaire verzorging of behandeling zijn niet in de opfokprijs inbegrepen en worden rechtstreeks door de dierenarts aan de klant doorberekend, dan wel door de opfokker afzonderlijk aan de klant in rekening gebracht.
2.3.
Op basis van deze overeenkomst heeft Jenarc in de jaren daarna in totaal acht paarden bij [gedaagde] ondergebracht, waaronder de hengsten Happy Boy en Handyman. Deze twee paarden zijn op 24 april 2013 bij [gedaagde] geplaatst. Zij waren toen ongeveer één jaar oud.
Happy Boy
2.4.
Op 29 oktober 2013 heeft [gedaagde] gebeld met Jenarc en haar verteld dat het paard Happy Boy sinds een paar dagen ziek was. Het dier was niet fit, vermagerd, uitgedroogd en had diarree. De eigen dierenarts van [gedaagde] , de heer [naam dierenarts] (hierna: [naam dierenarts] ) was die dag op bezoek geweest en had het paard een infuus gegeven waardoor het zou moeten herstellen.
2.5.
Na het telefoontje van [gedaagde] is Jenarc bij het paard gaan kijken en heeft ze het direct overgebracht naar het Veterinair Centrum Someren (hierna: VCS), waar het is onderzocht. Bij VCS heeft men op dinsdag 29 oktober 2013 het volgende genoteerd in de patiëntgegevens van Happy Boy:
“Anamnese:
Paard eerder gezien door [naam dierenarts] . Staat in de opfok, zaterdag diarree en vermagerd. Vandaag ook koliek, heeft infuus, dex en pijnstilling gehad. Eigenaar besloten om met paard naar Someren te gaan.
Kliniek:
Paard is erg sloom, sterk vermagerd. Donkere slijmvliezen, CRT 3-4 sec. Pols 60/min (souffle), weinig darmgeluiden. Temperatuur 38.4.
Rectaal onderzoek:
Lege buik.
Echografisch onderzoek abdomen:
Duidelijke aanwijzing voor invaginatie (donutstructuur zichtbaar), waarschijnlijk caedum. Verder dikwandige dunne darmen.
Bloedonderzoek:
Hematocriet: 0.38 l/l
Leucocytentelling: 32 giga/l
Lactaat: 4.9 mmol/l
Conclusie:
Paard heeft een invaginatie, dit is enkel op te lossen door middel van chirurgie. Operatie is risicovol, kans op succes ongeveer 50%. Paard is niet in optimale conditie op dit moment, maakt kans op herstel moeilijker. Eigenaar kiest er voor om paard in te laten slapen. Paard in bijzijn eigenaresse geeuthanaseerd.”
2.6.
Op verzoek van Jenarc heeft VCS op 12 juni 2014 de patiëntgegevens van Happy Boy als volgt aangevuld:
“Happy Boy werd op 29 oktober op onze praktijk in de avond aangeboden. Paard was op dat moment in zeer slechte conditie, sterk vermagerd en ernstig ziek. De keuze om niet over te gaan tot operatie is mede door deze slechte conditie bepaald. Een paard heeft na een koliek operatie wel enige reserve nodig om dit goed te doorstaan en ook de dagen na operatie weer goed op te starten. Paarden moeten toch gauw 2-3 dagen vasten, dit was voor dit paard niet verantwoord en vergrootte de kans op complicaties dermate. Hierdoor is besloten over te gaan tot euthanasie.”
Handyman
2.7.
Vanaf medio februari 2014 was het paard Handyman niet fit. Het paard is in verband hiermee op 15 februari 2014 ontwormd door [gedaagde] . Omdat het paard op 25 februari 2014 lichte diarree had heeft [gedaagde] dierenarts [naam dierenarts] ingeschakeld, die het paard die dag heeft onderzocht en behandeld tegen kleine bloedwormen die in zijn ontlasting werden aangetroffen. Ook op 3 maart, 7 maart en 11 maart 2014 is Handyman bezocht en behandeld door [naam dierenarts] , die daarover het volgende heeft gerapporteerd:
“25/02/2014
Staleigenaar heeft de paarden de dag voordien ontwormt met equest en het paard vertoont vandaag milde koliek is sloom en eet niet. Het paard is mager en heeft een opgetrokken buik. Temp. 38.5, ausc verhoogde bbg, mest: bomvol larven van cyatostominae.
Het paard werd behandeld voor een enteritis/colitis tgv afbraak cyatostominae.
Dexamethasone, buscopan en ondersteunend tmps.
Na telefonisch contact met staleigenaar bleek het paard te verbeteren en terug te gaan eten en is niet meer koliekerig.
03/03/2014
Het paard is sinds gisteren opnieuw slomer, ligt vaak en eet niet.
Het paard is verder vermagerd. Temp. 40.2, sloom, turgor en cvt ok.
Paard produceert normale mest en ausc is normaal.
Er werd een bloedonderzoek uitgevoerd.
Sterke daling lymfocyten en een licht verminderde lever en nierfunctie, laag albumine en hoog globuline gehalte (vermoedelijk tgv parasitaire infectie)
Het paard werd behandeld met nsaid (finadyne) en hemo 15 en tmps ter ondersteuning
Vermoeden van virale infectie gezien hoge koorts en daling lymfocyten
07/03/2014
Het paard blijft sloom en blijft elke ochtend voor het toedienen hoge koorts houden nl 39.9
er werd een kortstondig onderzoek met echografie van de buik gedaan
hierop waren geen tekenen van een colitis.
beslist wordt om toch een ander antibioticum in te zetten nl cobactan
11/03/2014
Het paard is acuut heel ernstig aan de diarree, is nog sterker vermagerd erg sloom en eet niet.
Buscopan werd toegediend en po biosponge
Bloedbeeld werd bepaald: ernstige stijging wbc
12/03/2014
Eigenaar heeft het paard opgehaald en naar vc someren gebracht”
2.8.
In de avond van 11 maart 2014 heeft [gedaagde] gebeld met Jenarc en haar verteld dat het paard Handyman al een tijdje ziek was en dat zijn conditie ernstig verslechterde. De volgende morgen heeft Jenarc het paard opgehaald en naar VCS overgebracht, waar men die dag het volgende rapporteerde:
“12/03/2014
Anamnese
Paard vanochtend opgehaald na telefoontje van opfokbedrijf. Paard sinds 4-5 dagen diarree, eet al even niet. De eigenaar heeft later via contact met de dierenarts van het opfokbedrijf vernomen dat het paard al een aantal weken niet in orde was.
Kliniek
Paard is zeer mager en apathisch. Water dunne stinkende diarree loopt eruit. Staart en achterbenen volledig bedekt met diarree. Diepliggende ogen, dorre vacht. Rode slijmvliezen met endotoxemische rand. Temperatuur niet op te nemen omdat anus ruim 3 cm open staat.
(…)
Echografisch onderzoek
Dikwandige colon met zeer veel waterige inhoud. Kleine hoeveelheid vrij buikvocht. Geen aanwijzingen voor invaginatie. Verder geen bijzonderheden.
Bloedonderzoek
(…)
Conclusie
Paard heeft ernstige diarree met dikwandige dikke en dunne darmpjes, ernstige leucocytose, sterk verhoogde nierwaarden en te kort aan bloedeiwit. Paard is er slecht aan toe, in deze toestand kan paard zomaar komen te overlijdn. Meerdere mogelijkheden als oorzaak: Lawsonia intracellularis, Salmonella, medicatie, of colitis X (geen bekende oorzaak). Prognose met name afhankelijk van of nierschade reversibel is.
Plan
Opname in isolatie intensive care. Stortinfuus Ringer lactaat, volop eten aanbieden. Mogelijkheden plasma/voluven besproken, eigenaresse wil nierwaarden afwachten, evt morgen. Bloed en mest opgestuurd voor L. intracellularis en Salmonella.
Paard eet kleine beetjes hooi en muesli. Rustige pols, veel borborygmi, waterdunne diarree.
Bloedonderzoek 17 u: (..)
Bloedonderzoek 24 u: (..)”
2.9.
Handyman is vervolgens opgenomen bij VCS, waar met bloedonderzoek zowel Lawsonia intracellularis als Salmonella is aangetoond.
2.10.
Op 14 maart 2014 heeft [naam dierenarts] aanvullend een verslag opgesteld dat luidt aldus:
“Tijdens de periode dat het paard ziek was en onder behandeling was op stal [gedaagde] werd mij niet de exacte naam van het paard of eigenaar mede gedeeld. Op deze manier was het voor mij niet mogelijk om het verloop van het ziekteproces te rapporteren aan de eigenaar van het betrokken dier. De staleigenaar werd wel herhaaldelijk geïnformeerd en gevraagd of de eigenaren van het betrokken paard op de hoogte waren van de situatie. Blijkbaar werd de eigenaar pas op een later tijdstip in het ziekteproces geïnformeerd over de situatie.”
2.11.
Op 17 maart 2014 heeft Jenarc de opfokovereenkomst met [gedaagde] buitengerechtelijk ontbonden en [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor haar schade ter zake van het paard Handyman.
2.12.
Na een verblijf van twee weken bij VCS is het paard op 27 maart 2014 geëuthanaseerd omdat het niet meer kon staan en zijn algemene conditie zover was verzwakt dat hij geen reële kans meer had op herstel.
2.13.
In aanvulling op haar ontbindingsbrief van 17 maart 2014 heeft Jenarc op 8 augustus 2014 [gedaagde] nogmaals aansprakelijk gesteld voor haar schade, nu ook ter zake van het paard Happy Boy.
2.14.
Aan een sommatie van Jenarc tot vergoeding van haar schade heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven.
2.15.
Op 22 augustus 2014 heeft Jenarc met rechterlijk verlof conservatoir beslag gelegd op een aantal in eigendom aan [gedaagde] toebehorende onroerende zaken en onder een bankinstelling. Op 5 september 2014 heeft Jenarc de dagvaarding aan [gedaagde] laten betekenen.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
Jenarc vordert, na vermeerdering van eis, om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair: te verklaren voor recht dat de opfokovereenkomst op 17 maart 2014 buitengerechtelijk is ontbonden;
subsidiair: de opfokovereenkomst te ontbinden wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming aan de zijde van [gedaagde] ;
primair en subsidiair: [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Jenarc van een bedrag van € 86.864,67 en tot vergoeding van de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten en de beslagkosten, alles vermeerderd met wettelijke rente vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis.
3.2.
Jenarc legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde] in ernstige mate toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn (zorg)verplichtingen uit artikel 7:602 BW en uit de opfokovereenkomst.
3.3.
Jenarc verwijt [gedaagde] kort gezegd dat hij, ook na het overlijden van Happy Boy, onvoldoende preventieve maatregelen heeft genomen om bloedworminfecties op zijn bedrijf te voorkomen, dat hij Jenarc nooit heeft geïnformeerd over het feit dat hij kampte met een wormbesmetting op zijn bedrijf, en dat hij niet adequaat heeft gehandeld en Jenarc niet direct heeft ingelicht toen haar paarden ziek bleken te zijn. Jenarc meent dat het gelet op deze tekortkomingen aan [gedaagde] is om te bewijzen dat Happy Boy en Handyman ook zonder die tekortkomingen zouden zijn overleden.
3.4.
Jenarc begroot haar schade aldus:
  • waarde Happy Boy € 39.550,-
  • waarde Handyman € 39.550,-
  • kosten taxateur [naam taxateur] € 900,-
  • betaalde opfokvergoeding € 1.722,-
  • kosten veterinaire behandeling € 4.392,67
  • kosten deskundige [naam deskundige]
Totaal € 86.864,67
3.5.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen en tot opheffing van de gelegde beslagen.
3.6.
[gedaagde] meent dat Jenarc voor wat betreft Happy Boy niet aan de klachtplicht ex artikel 6:89 BW heeft voldaan. [gedaagde] betwist dat hij onvoldoende voorzorgsmaatregelen zou hebben getroffen, dat hij kampte met een wormbesmetting op zijn bedrijf, dat hij de paarden van Jenarc de benodigde zorg zou hebben onthouden, en dat hij Jenarc niet tijdig zou hebben geïnformeerd. [gedaagde] erkent dat hij Jenarc over het ziek zijn van Handyman wellicht eerder had moeten informeren, maar betwist het bestaan van causaal verband tussen het late informeren van Jenarc en de verslechtering van de toestand van Handyman. [gedaagde] betwist de hoogte en verschuldigdheid van de gestelde schadeposten, en doet ten aanzien van Happy Boy een beroep op eigen schuld ex artikel 6:101 BW nu het de keuze van Jenarc is geweest om het paard niet te laten opereren. [gedaagde] voert aan dat als Jenarc een verzekering heeft afgesloten voor haar paarden, wat heel gebruikelijk is in de branche, zij geen schade lijdt. [gedaagde] voert ook aan dat geen sprake is van causaal verband tussen de gestelde tekortkoming en de gevorderde schade, omdat de precieze oorzaak van het overlijden van de paarden niet vast staat. [gedaagde] meent dat Jenarc geen geslaagd beroep kan doen op de omkeringsregel omdat de normschending niet vast staat. Ter zitting heeft [gedaagde] tot slot een beroep gedaan op het exoneratiebeding in de opfokovereenkomst.
In reconventie
3.7.
[gedaagde] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Jenarc te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van € 1.119,53 en tot vergoeding van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.
3.8.
[gedaagde] legt hieraan ten grondslag dat Jenarc haar betalingsverplichtingen uit de opfokovereenkomst dient na te komen en daarom de facturen dient te betalen die [gedaagde] haar heeft gestuurd voor de veterinaire kosten voor Happy Boy (dierenarts en medicatie) en voor de opfokkosten van Handyman over de periode van 1 januari 2014 tot 12 maart 2014.
3.9.
Jenarc voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Jenarc meent dat [gedaagde] geen recht heeft op vergoeding van zijn werkzaamheden omdat hij daarin ernstig tekort is geschoten. De betaling van factuur 1415 heeft Jenarc om die reden op 17 maart 2014 opgeschort. Factuur 1430 is nooit door Jenarc ontvangen. Jenarc heeft ook de facturen van dierenarts [naam dierenarts] nooit ontvangen. Jenarc voert aan dat [gedaagde] voor eigen rekening en risico heeft gehandeld toen hij [naam dierenarts] inschakelde, omdat hij in strijd met zijn contractuele verplichting daarover niet eerst heeft overlegd met Jenarc.
3.10.
Op de stellingen van partijen in conventie en reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
Partijen hebben een zogenaamde opfokovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is te typeren als een overeenkomst van bewaarneming. Ingevolge artikel 7:602 BW diende [gedaagde] dan ook voor de jonge paarden van Jenarc de zorg van een goed bewaarnemer in acht te nemen. Deze op [gedaagde] rustende zorgplicht is meer concreet ingevuld door bepalingen in de opfokovereenkomst. In conventie staat de vraag centraal of [gedaagde] zijn zorgplicht heeft geschonden en zo ja, of Jenarc op grond hiervan de overeenkomst heeft kunnen ontbinden (artikel 6:265 BW) en haar schade (door het verlies van twee jonge paarden) op [gedaagde] kan verhalen (artikel 6:74 BW). Het te beoordelen handelen van [gedaagde] heeft betrekking op twee te onderscheiden situaties ten aanzien van respectievelijk de paarden Happy Boy en Handyman, die de rechtbank hier afzonderlijk zal bespreken.
Happy Boy
Schending klachtplicht
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] luidt dat Jenarc voor wat betreft het overlijden van Happy Boy geen beroep meer kan doen op schending van de zorgplicht door [gedaagde] , omdat zij niet binnen bekwame tijd nadat zij deze beweerdelijke schending heeft ontdekt, of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij [gedaagde] daarover heeft geklaagd (artikel 6:89 BW).
4.3.
Tussen partijen staat vast dat Jenarc na het overlijden van Happy Boy niet bij [gedaagde] heeft geklaagd en dat zij haar andere paarden nadien bij hem in de opfok heeft gelaten. Jenarc heeft hier ter zitting over verklaard dat zij [gedaagde] destijds niet heeft aangesproken omdat zij dacht dat het een incident was dat nu eenmaal kon gebeuren. Nadat in maart 2014 ook Handyman ernstig ziek bleek, heeft Jenarc in haar brief aan [gedaagde] van 17 maart 2014 geklaagd over de slechte verzorging van Handyman door [gedaagde] . Zij heeft daarbij toen niet (tevens) betrokken de gang van zaken met betrekking tot Happy Boy. Die heeft zij pas in haar brief van 8 augustus 2014 voor het eerst aan de orde gesteld. Jenarc heeft dus pas laat geklaagd, maar de rechtbank verbindt hieraan niet het ingrijpende rechtsgevolg dat Jenarc al haar rechten ter zake Happy Boy heeft verloren. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [gedaagde] wel stelt dat hij door het late protest in zijn bewijspositie is benadeeld, maar dit niet concreet onderbouwt door aan te geven wat hij had kunnen doen om zijn positie te versterken als Jenarc hem eerder had aangesproken. Nu ook niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] door het late protest van Jenarc op andere wijze in zijn belangen is geschaad, slaagt zijn beroep op schending van de klachtplicht niet. De toepassing van artikel 6:89 BW vraagt volgens de Hoge Raad immers om een waardering van belangen door de rechter (ECLI:NL:HR:2013:BY4600, Van de Steeg c.s./Rabobank).
Preventie en worminfectie
4.4.
Jenarc verwijt [gedaagde] onder andere dat hij op zijn bedrijf niet voldoende preventieve maatregelen heeft getroffen om worminfecties bij de paarden te voorkomen. Nog daargelaten dat dit verwijt niet slaagt, zoals hierna nog aan de orde zal komen, acht de rechtbank dit verwijt niet relevant ten aanzien van Happy Boy omdat niet vast staat dat het overlijden van Happy Boy verband hield met een worminfectie. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.5.
Op basis van de patiëntgegevens van VCS staat genoegzaam vast dat Happy Boy op 29 oktober 2013 kampte met een invaginatie (instulping of in elkaar schuiven) van waarschijnlijk de blindedarm (caecum). Ter zitting heeft Jenarc verklaard dat de behandelaar van VCS, [naam behandelaar VCS] , direct bij het zien van Happy Boy zou hebben gezegd dat dit het klassieke beeld was van een invaginatie samenhangend met een worminfectie. Onduidelijk is hoe [naam behandelaar VCS] tot die conclusie zou zijn gekomen en in het medisch dossier van Happy Boy heeft [naam behandelaar VCS] niets over een mogelijke oorzaak van de invaginatie genoteerd, ook niet op 12 juni 2014 (ruim zeven maanden na het overlijden van Happy Boy) toen zij op uitdrukkelijk verzoek van Jenarc nog een aanvulling heeft opgenomen in het medisch dossier. De rechtbank ziet in de enkele verklaring van Jenarc ter zitting over de beweerdelijke uitlating van [naam behandelaar VCS] dan ook geen grond om aan te nemen dat een worminfectie de oorzaak was van de invaginatie. Jenarc beroept zich verder op een brief van [naam deskundige] (Dierenkliniek Wolvega) van 24 maart 2015 die daarin schrijft dat bij een invaginatie van de blinde darm in de dikke darm vaak sprake is van een forse cyathostominae [rb: bloedwormen] infectie. [gedaagde] voert aan dat een invaginatie door meerdere oorzaken kan ontstaan en beroept zich daarbij op een brief van [naam medewerker Dierenkliniek Hazewinkel] (Dierenkliniek & hotel Het Hazewinkel te Oldenzaal) van 8 april 2015. [naam medewerker Dierenkliniek Hazewinkel] schrijft daarin ook dat het vrijkomen van een grote hoeveelheid bloedwormlarven in oktober zeer onwaarschijnlijk is omdat deze in de darmwand van het paard overwinteren en daarna vrijkomen. Hij verwijst daarbij ook naar de door Jenarc overgelegde stukken van [naam deskundige] en van [naam specialist Universiteitskliniek voor Paarden] (specialist parasitologie bij de Universiteitskliniek voor Paarden te Utrecht). Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat Jenarc haar stelling dat het overlijden van Happy Boy verband hield met een worminfectie onvoldoende heeft onderbouwd. Voor een bewijsopdracht ziet de rechtbank geen ruimte.
Te laat geïnformeerd
4.6.
Jenarc verwijt [gedaagde] dat hij haar over het ziek zijn van Happy Boy pas na enkele dagen heeft ingelicht. Zij stelt dat [gedaagde] eerder had moeten en kunnen merken dat Happy Boy ziek was, dat hij direct contact met haar had moeten opnemen en in overleg met haar had moeten bepalen of Happy Boy medische verzorging nodig had. Zij beroept zich hierbij onder meer op de artikelen 2 en 13 lid 1 van de Opfokovereenkomst en op de algemene zorgplicht van [gedaagde] als bewaarnemer van haar paarden.
4.7.
[gedaagde] voert aan dat Happy Boy aanvankelijk niet ziek was, maar alleen wat rustiger dan normaal. Toen op 29 oktober 2013 bleek dat Happy Boy diarree had, is direct dierenarts [naam dierenarts] ingeschakeld, die het paard een infuus heeft gegeven, en dezelfde dag is Jenarc ingelicht, aldus [gedaagde] .
4.8.
De rechtbank overweegt dat het bepaalde in artikel 2 van de Opfokovereenkomst maar met name ook de algemene zorgplicht voor de bewaarnemer meebracht dat [gedaagde] gehouden was de jonge paarden van Jenarc in de gaten te houden, het op te merken wanneer zij ziekteverschijnselen vertoonden en Jenarc daarvan dan op de hoogte te stellen. Ingevolge artikel 13 van de Opfokovereenkomst diende [gedaagde] - behoudens in een noodgeval - over de beslissing om een dierenarts in te schakelen te overleggen met Jenarc.
4.9.
Jenarc stelt dat zij op dinsdag 29 oktober 2013 door [gedaagde] werd gebeld met de mededeling dat Happy Boy al een paar dagen wat ‘ziekig’ was, dat hij niet fit was, vermagerd, uitgedroogd en aan de diarree. Dat hij dit destijds door de telefoon zo aan Jenarc heeft gezegd is door [gedaagde] niet weersproken. De rechtbank acht dit ook aannemelijk omdat Jenarc blijkens de patiëntgegevens van VCS bij de intake tegenover VCS heeft verklaard dat Happy Boy sinds zaterdag (dat was dus drie dagen daarvoor) diarree had. [naam dierenarts] heeft Happy Boy op 29 oktober 2013 behandeld met onder meer een infuus en VCS heeft de toestand van Happy Boy die dag omschreven als ‘erg sloom’ en ‘sterk vermagerd’. Gelet op dit alles moet er naar het oordeel van de rechtbank vanuit worden gegaan dat Happy Boy al eerder dan op dinsdag 29 oktober 2013 ziekteverschijnselen vertoonde en dat dit ook door [gedaagde] is opgemerkt. [gedaagde] had naar het oordeel van de rechtbank daarom eerder contact moeten opnemen met Jenarc en heeft, door dat niet te doen, zijn zorgplicht als bewaarnemer geschonden.
Causaal verband
4.10.
Jenarc stelt dat [gedaagde] zijn zorgverplichting niet is nagekomen door haar niet tijdig in te lichten en dat het daarom op grond van de zogenaamde zogenaamde omkeringsregel aan [gedaagde] is om aan te tonen dat Happy Boy ook zou zijn overleden indien Jenarc wel tijdig was ingelicht.
4.11.
De rechtbank overweegt dat op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast van het causaal verband tussen de normschending door [gedaagde] en de schade die Jenarc daardoor lijdt, bij Jenarc ligt. Op grond van de redelijkheid en billijkheid kan een uitzondering worden gemaakt op deze hoofdregel indien [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake het ontstaan van de schade, en dit specifieke gevaar zich ook heeft verwezenlijkt (Hoge Raad 19 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1299). In dat geval kan het condicio sine qua non-verband tussen de normschending en de schade worden aangenomen, tenzij [gedaagde] aannemelijk maakt dat de schade ook zonder zijn gedraging zou zijn ontstaan.
4.12.
Jenarc onderbouwt haar beroep op deze zogenoemde omkeringsregel door aan te voeren dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met de uit hoofde van artikel 7:602 BW en uit hoofde van de Opfokovereenkomst op hem rustende algemene zorgplicht om als een goed bewaarnemer/opfokker voor de paarden van Jenarc te zorgen en dat deze norm de strekking heeft de paarden van Jenarc in goede gezondheid te laten opgroeien en te voorkomen dat de paarden ziek worden. Jenarc heeft zich er aanvullend op beroepen dat [gedaagde] zijn afspraak met Jenarc uit artikel 13 lid 1 van de Opfokovereenkomst niet is nagekomen, welk artikel er volgens haar toe strekt het paard in overleg met de eigenaar de zorg te geven die het nodig heeft. Volgens Jenarc heeft het gevaar waartegen deze normen bescherming beogen te bieden zich verwezenlijkt nu Happy Boy is overleden in de periode dat hij bij [gedaagde] gestald stond.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van Jenarc op de omkeringsregel niet slaagt. Daarvoor is de norm die [gedaagde] heeft geschonden niet voldoende specifiek. Zoals de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest van 19 maart 2004 (r.o. 3.3 derde alinea) heeft overwogen is bij een schending van een algemene zorgvuldigheidsnorm geen plaats voor toepassing van de omkeringsregel. Ook artikel 13 lid 1 van de Opfokovereenkomst is er naar het oordeel van de rechtbank niet specifiek op gericht te voorkomen dat paarden komen te overlijden. Gelet op de formulering van artikel 13 van de Opfokovereenkomst gaat de rechtbank er vanuit het bepaalde in lid 1 inhoudt dat de opfokker dient te overleggen met de eigenaar van het paard alvorens een dierenarts in te schakelen (behoudens in noodgevallen, zoals bepaald in lid 2 van bedoeld artikel 13) en dat dit voorschrift als achtergrond heeft dat aan het inschakelen van een dierenarts kosten zijn verbonden die de eigenaar zal moeten dragen.
4.14.
Nu het beroep op de omkeringsregel niet slaagt, geldt de hoofdregel dat Jenarc dient te stellen, en bij betwisting dient te bewijzen, dat het overlijden van Happy Boy het gevolg is geweest van het feit dat [gedaagde] haar niet tijdig over het ziek zijn van het paard heeft ingelicht. Jenarc heeft ter zake echter niets gesteld. Uit de (medische) gegevens die Jenarc heeft overgelegd blijkt ook niet van een oorzakelijk verband. VCS schrijft weliswaar dat de keuze om niet tot een operatie over te gaan en het paard te euthanaseren mede verband hield met de slechte conditie van het paard, maar daaruit volgt nog niet dat als Jenarc eerder door [gedaagde] was gebeld, het paard wel zou zijn geopereerd en niet zou zijn overleden. Medische informatie over onder meer het ontstaan van een invaginatie, over het ziekteverloop en over de overlevingskansen bij (eerder) medisch ingrijpen is door Jenarc niet verschaft. De rechtbank stelt daarom vast dat Jenarc op dit punt niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
4.15.
De conclusie voor wat betreft het paard Happy Boy luidt dan ook dat [gedaagde] zijn zorgplicht heeft geschonden door niet direct contact te zoeken met Jenarc toen het paard ziek bleek te zijn, maar dat hij niet schadeplichtig is jegens Jenarc omdat niet vaststaat dat het overlijden van Happy Boy een gevolg is geweest van die te late melding van [gedaagde] .
Handyman
Worminfectie
4.16.
Anders dan ten aanzien van Happy Boy, staat naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van Handyman wel vast dat het ziek worden van Handyman verband hield met een worminfectie. Dit blijkt uit de rapportage van [naam dierenarts] van 25 februari 2014 waarin onder meer staat dat de mest van Handyman bomvol bloedwormlarven zat. Ook [naam medewerker Dierenkliniek Hazewinkel] gaat er in zijn door [gedaagde] overgelegde rapportage (prod.13 van [gedaagde] ) vanuit dat Handyman leed aan een wormbesmetting. Het verwijt van Jenarc, dat [gedaagde] op zijn bedrijf niet voldoende preventieve maatregelen heeft getroffen om worminfecties bij de paarden te voorkomen, is hier dus wel relevant.
Preventieve maatregelen
4.17.
Tussen partijen staat vast dat een worminfectie bij jonge paarden niet in alle gevallen kan worden voorkomen maar dat de kans op zo’n infectie wel kan worden verkleind door het treffen van een aantal preventieve maatregelen. De zorgplicht van [gedaagde] brengt onder meer mee dat hij dergelijke preventieve maatregelen dient te treffen.
4.18.
Partijen zijn het er over eens dat in dit verband een goed weidemanagement van belang is omdat paarden een infectie meestal oplopen tijdens het grazen in de wei. Jenarc verwijt [gedaagde] dat hij geen goed weidemanagement voerde en zij voert daartoe aan dat hij te weinig weidegrond beschikbaar had en dat het haar ook nooit is gebleken dat [gedaagde] een beweidingsplan hanteerde. [gedaagde] stelt daar tegenover dat hij voor het beperkte aantal paarden dat hij hield voldoende weidegrond had en dat zijn weilanden stelselmatig werden gemaaid, geblowd en gesleept om het risico op wormbesmetting te beperken. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat Jenarc haar verwijt dat [gedaagde] in zijn weidemanagement tekort is geschoten onvoldoende heeft onderbouwd.
4.19.
Jenarc stelt dat de stallen van [gedaagde] niet hygiënisch waren omdat de mest tientallen centimeters hoog lag. In reactie hierop heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat hij op zijn bedrijf werkt met een zogenaamd potstalsysteem waarbij de mest blijft liggen en daar elke dag vers stro bovenop wordt gelegd. Naar hij stelt is dit een normale wijze van stallen van jonge paarden en lopen paarden in de stal geen worminfectie op. Dit is door Jenarc niet gemotiveerd betwist en de rechtbank is dan ook van oordeel dat Jenarc ook op dit punt haar stelling dat sprake is geweest van een tekortschieten door [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd.
4.20.
Uit de door [gedaagde] overgelegde stukken (prod.1 en 3 van [gedaagde] ) blijkt dat zijn bedrijf na een onaangekondigd keuringsbezoek op 8 april 2014 door de Federatie van Nederlandse Ruitersportcentra is gewaardeerd met vier van de in totaal vijf te behalen sterren. Uit het keuringsrapport blijkt dat [gedaagde] onder meer de maximale score van vijf punten is toegekend voor “weidegang”, “algemene gezondheid en voedingstoestand van de paarden”, “voer- en stro-opslag”, “groepshuisvesting”, “stalklimaat” en “functionaliteit en reinheid van water en voerbakken”. Voor “opslag mest” en “bedding” is de waardering lager, maar met drie punten nog altijd voldoende. Dit uiterst positieve rapport ontkracht het beeld dat Jenarc schetst van een bedrijf met donkere vieze stallen en te weinig weidegrond.
4.21.
Partijen zijn het er over eens dat ook het regelmatig ontwormen van de jonge paarden van belang is in de strijd tegen infecties. In artikel 11 van de opfokovereenkomst is opgenomen dat het jonge paard vier maal per jaar door [gedaagde] zal worden ontwormd en gelet op de door [gedaagde] overgelegde stukken staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast dat [gedaagde] de paarden in zijn bedrijf, waaronder ook Handyman, conform die gemaakte afspraak elke drie maanden heeft behandeld met het daartoe geëigende middel Equest. Jenarc verwijt [gedaagde] niettemin dat hij de paarden niet vaak genoeg heeft ontwormd en stelt daartoe slechts dat haar ervaring met ontwormen is dat vier keer per jaar niet voldoende is omdat er veel resistentie is. De rechtbank ziet in deze niet nader onderbouwde stelling geen grond om te oordelen dat [gedaagde] nalatig is geweest door (conform artikel 11 van de Opfokovereenkomst) de paarden vier maal per jaar te ontwormen.
4.22.
Jenarc verwijt [gedaagde] ook dat hij niet vaak genoeg mestonderzoek heeft gedaan, en van de onderzoeken die hij wel heeft gedaan zijn volgens Jenarc de resultaten niet verifieerbaar. De rechtbank overweegt dat uit de stellingen van Jenarc niet duidelijk wordt hoe vaak volgens haar mestonderzoek moet plaatsvinden en aan welke eisen zo’n onderzoek volgens haar moet voldoen. De rechtbank kan dan ook niet toetsen of Jenarc een juiste maatstaf hanteert voor de door [gedaagde] in acht te nemen zorgplicht, en of [gedaagde] die zorgplicht heeft geschonden. [gedaagde] stelt dat op zijn bedrijf regelmatig preventief mestonderzoek plaatsvindt en hij verwijst daarvoor naar de (telkens negatieve) resultaten van dergelijke onderzoeken van 30 mei 2013, 2 september 2013 en 17 maart 2014 (prod.7 en 14 van [gedaagde] ). De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat [gedaagde] voor wat betreft het uitvoeren van mestonderzoeken tekort is geschoten.
4.23.
Jenarc verwijt [gedaagde] dat hij na het overlijden van Happy Boy in oktober 2013 geen actie heeft ondernomen om herhaling te voorkomen. Welke actie [gedaagde] had moeten ondernemen wordt door Jenarc niet nader aangeduid en gelet op voorgaande overwegingen ziet de rechtbank niet in wat [gedaagde] op dat moment extra had moeten doen. Bovendien staat niet vast dat het overlijden van Happy Boy verband hield met een worminfectie.
4.24.
Jenarc stelt dat [gedaagde] een structureel probleem had op zijn bedrijf en al langer kampte met paarden met ernstige wormbesmettingen. Zij beroept zich op schriftelijke verklaringen van drie andere klanten van [gedaagde] die zij heeft overgelegd. Ter zitting heeft zij hier nog aan toegevoegd dat ook haar eigen paard Gregor ernstige wormproblemen had toen hij bij [gedaagde] in de opfok stond. [gedaagde] betwist dit alles.
De rechtbank stelt vast dat twee van de door Jenarc genoemde gevallen dateren uit 2011. Niet staat vast dat deze twee beweerdelijke besmettingen in 2011 verband hielden met een ernstige nalatigheid van [gedaagde] . Van de eigenaar van één van deze twee paarden, de heer [naam eigenaar] , heeft [gedaagde] een e-mailbericht overgelegd waarin deze klant uitdrukkelijk aangeeft [gedaagde] in deze niets te verwijten. Door Jenarc is ook niet toegelicht waarom eerdere besmettingen in 2011 relevant zijn voor de hier te beoordelen situatie bij [gedaagde] in oktober 2013 en februari/maart 2014. Dat Jenarcs paard Gregor ernstige wormproblemen zou hebben opgelopen bij [gedaagde] acht de rechtbank niet aannemelijk, nu dit door Jenarc pas op de zitting voor het eerst naar voren is gebracht, niet nader is onderbouwd en door [gedaagde] is betwist. Zoals hiervoor is geoordeeld staat ten aanzien van Happy Boy niet vast dat zijn overlijden verband hield met een worminfectie. Dat in maart 2014 het paard Goodhill is overleden als gevolg van een wormbesmetting is door [gedaagde] betwist, maar ook als dit wel het geval is geweest dan staat daarmee nog niet vast dat dit te wijten is geweest aan nalatigheid van [gedaagde] . Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen staat immers vast dat een worminfectie bij jonge paarden niet in alle gevallen kan worden voorkomen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat ook als wordt aangenomen dat Handyman én Goodhill tijdens hun verblijf bij [gedaagde] een worminfectie hebben gekregen en vervolgens zijn overleden, daaruit nog niet de conclusie kan worden getrokken dat [gedaagde] een structureel probleem had op zijn bedrijf en al langer kampte met paarden met ernstige wormbesmettingen.
4.25.
De conclusie luidt dan ook dat er geen grond is om te veronderstellen dat Handyman ziek is geworden door een tekortkoming van [gedaagde] in het treffen van voldoende preventieve maatregelen.
Te laat melden van wormbesmetting
4.26.
Jenarc verwijt [gedaagde] dat hij haar niet heeft verteld dat hij kampte met een ernstige wormbesmetting op bedrijf (zij beroept zich op een verklaring van een andere klant van [gedaagde] , mevrouw [naam klant] , aan wie [gedaagde] dit op 27 februari 2014 wel zou hebben verteld) en zij verwijt [gedaagde] dat hij haar pas op 11 maart 2014 en dus (veel) te laat heeft ingelicht over het ziek zijn van Handyman.
4.27.
[gedaagde] betwist dat hij op zijn bedrijf kampte met een ernstige wormbesmetting en betwist ook de juistheid van de verklaring van [naam klant] . [gedaagde] voert aan dat hij de toestand van Handyman steeds heeft gemonitord en dat hij direct dierenarts [naam dierenarts] heeft ingeschakeld zodra er veranderingen waren. [gedaagde] geeft aan dat hij Jenarc niet direct heeft ingelicht omdat in het begin geen sprake leek te zijn van een ernstige situatie en hij Jenarc niet onnodig ongerust wilde maken. Toen de klachten van Handyman verergerden heeft hij direct contact opgenomen met Jenarc om haar te informeren. [gedaagde] erkent dat hij achteraf gezien beter eerder contact met Jenarc had kunnen opnemen, maar wijst er op dat Handyman wel de nodige deskundige zorg heeft ontvangen.
4.28.
De rechtbank acht het heel wel mogelijk dat [gedaagde] op 27 februari 2014 aan [naam klant] heeft verteld “dat er een wormbesmetting in de groep paarden was, dat hij alle paarden had onwormd en dat het zijn aandacht had”, zoals [naam klant] schrijft in haar verklaring (prod.20 van Jenarc). Dat dit aan de hand was komt immers ook naar voren uit het verslag van dierenarts [naam dierenarts] inzake Handyman, waarin op 25 februari 2014 staat genoteerd “Staleigenaar heeft de paarden de dag voordien ontwormd met equest”. De rechtbank acht het echter van minder belang dat [gedaagde] in die tijd niet in algemene zin aan Jenarc heeft laten weten dat er een wormbesmetting was in de groep paarden. Uit de gegevens van [naam dierenarts] blijkt immers dat het Handyman was die een wormbesmetting had en daarom had [gedaagde] op of omstreeks 25 februari 2014 Jenarc dáárvan op de hoogte moeten stellen. Zoals de rechtbank eerder overwoog was [gedaagde] gehouden het bij Jenarc te melden als een van haar paarden ziek was, en met haar te overleggen over de beslissing om een dierenarts in te schakelen. Gelet op het ziekteverloop van Handyman, zoals dat blijkt uit de rapportages van [naam dierenarts] en VCS (geciteerd onder r.o 2.7 en 2.8), staat vast dat [gedaagde] zijn zorgplicht in deze niet is nagekomen. [gedaagde] heeft weliswaar een dierenarts ingeschakeld toen hij zag dat Handyman ziek was, maar hij heeft dat gedaan zonder overleg met Jenarc. [gedaagde] had uiterlijk op 25 februari 2014 contact moeten opnemen met Jenarc om haar te vertellen dat Handyman ziek was en te overleggen over de inschakeling van een dierenarts. Door hiermee te wachten tot het paard enkele weken later, ondanks behandeling door de dierenarts, letterlijk doodziek was, is [gedaagde] ernstig nalatig geweest.
Schade en causaal verband
4.29.
Ook hier stelt Jenarc, net als ten aanzien van Happy Boy, dat [gedaagde] zijn zorgplicht niet is nagekomen door haar niet tijdig in te lichten en dat het daarom op grond van de zogenaamde zogenaamde omkeringsregel aan [gedaagde] is om aan te tonen dat Handyman ook zou zijn overleden indien Jenarc wel tijdig was ingelicht. En ook hier is de rechtbank van oordeel dat dit beroep op de omkeringsregel niet kan slagen omdat de door [gedaagde] geschonden norm daarvoor niet voldoende specifiek is (zie r.o 4.11 t/m 4.13).
4.30.
Anders dan bij Happy Boy is er naar het oordeel van de rechtbank bij Handyman aanleiding om te veronderstellen dat het mogelijk beter met het paard was afgelopen indien Jenarc eerder was geïnformeerd. Zoals door Jenarc naar voren is gebracht kan op basis van enerzijds het rapport van [naam specialist Universiteitskliniek voor Paarden] en anderzijds de constateringen van [naam dierenarts] en VCS worden geconcludeerd dat een worminfectie ten grondslag lag aan de sterk verminderde weerstand van Handyman, waardoor het paard verzwakte en zich secundaire ziektes (bacteriële infecties) hebben kunnen ontwikkelen. Handyman was op 25 februari 2014 ziek en de rechtbank gaat er vanuit dat als Jenarc daarover op dat moment was geïnformeerd, zij het paard (vrijwel) direct naar VCS zou hebben overgebracht. Enkele maanden eerder had zij Happy Boy immers ook direct naar VCS gebracht, terwijl die toen nog maar kort ziek was. Hoewel niet is gesteld of gebleken dat de behandeling die [naam dierenarts] Handyman heeft geboden ondeskundig of onjuist was, moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat VCS het paard een betere behandeling en verzorging had kunnen bieden. [naam dierenarts] had als bezoekende dierenarts slechts beperkte mogelijkheden en was daarbij afhankelijk van de informatie en de zorg die [gedaagde] kon bieden. VCS is daarentegen een specialistische kliniek waar men veel mogelijkheden heeft voor onderzoek, behandeling en intensieve (continue) zorg. De rechtbank ziet dan ook voldoende grond om aan te nemen dat [gedaagde] door zijn late melding aan Jenarc een kans op een betere uitkomst voor Handyman verloren heeft doen gaan en daarom aansprakelijk moet worden gehouden voor de schade die Jenarc door het verlies van die kans heeft geleden.
4.31.
[naam specialist Universiteitskliniek voor Paarden] schrijft in haar rapport dat in literatuur is beschreven dat een paard met een ernstige worminfectie een sterftekans heeft van ongeveer 50%. Over de vraag naar de invloed van een tijdige en optimale medische behandeling op de overlevingskansen voor een paard met een ernstige worminfectie is door partijen geen informatie overgelegd. De rechtbank acht het mede uit proceseconomische overwegingen niet aangewezen hierover een deskundigenbericht in te winnen, maar zal ex aequo et bono de schade die Jenarc heeft geleden door het verlies van Handyman begroten op een bedrag van € 3.750,-, rekening houdend met de hierna te noemen omstandigheden.
4.32.
Door nalatigheid van [gedaagde] ontving Handyman niet tijdig optimale zorg en behandeling en had hij een overlevingskans die lager was dan de normale overlevingskans van 50%. [gedaagde] heeft wel van aanvang af behandeling door de eigen dierenarts laten plaatsvinden, waarvan niet is gesteld of gebleken dat die onjuist was, en de rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat Handyman geen enkele overlevingskans had. De rechtbank gaat er vanuit dat de overlevingskansen van Handyman door het nalaten van [gedaagde] met 25% (dat is in dit geval dus de helft) zijn gedaald.
4.33.
De onderhandse verkoopwaarde van Handyman op het moment van overlijden is in opdracht van Jenarc door [naam taxateur] vastgesteld op een bedrag van € 17.500,-. Deze taxatie is gebaseerd op de stamboom van Handyman, op foto’s en op een film die te vinden is op Youtube. Op verzoek van Jenarc heeft [naam taxateur] ook een inschatting gemaakt van de waarde die Handyman op driejarige leeftijd zou kunnen hebben gehad als sportpaard (€ 35.000,-) en als door de KWPN goedgekeurde dekhengst (€ 100.000,-). Wat hier verder ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat voor de begroting van de schade moet worden uitgegaan van de waarde van Handyman ten tijde van zijn overlijden. Dat Handyman het in zich had een goed sportpaard te worden en misschien zelfs een KWPN-goedgekeurde dekhengst, heeft [naam taxateur] blijkens zijn taxatie verdisconteerd in zijn waardebepaling per datum overlijden. [naam taxateur] heeft echter ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat Handyman te kampen had met een ernstige wormbesmetting. Uit het rapport van [naam specialist Universiteitskliniek voor Paarden] volgt dat zo’n besmetting kan leiden tot blijvende schade aan de darmen en/of een moeilijk in te halen ontwikkelingsachterstand. Ook als [gedaagde] niet nalatig was geweest en Handyman niet was overleden, had de wormbesmetting dus tot blijvende gezondheidsschade kunnen leiden waardoor hij wellicht geen sportpaard of dekhengst had kunnen worden. De rechtbank acht het redelijk deze kwade kans te verdisconteren in het waardebedrag per 27 maart 2014 en komt dan tot een waarde van € 15.000,-.
4.34.
[gedaagde] zal 25% van dit bedrag - derhalve € 3.750,- - als schade aan Jenarc moeten vergoeden, aangenomen dat door zijn fout de overlevingskans van Handyman met dit percentage is gedaald.
4.35.
Jenarc vordert ook de opfokkosten van Handyman en de kosten van zijn veterinaire behandeling. De rechtbank oordeelt dat de opfokkosten van Handyman niet als schade zijn aan te merken omdat Jenarc deze kosten hoe dan ook had moeten maken, en deze kosten bovendien geacht moeten worden deel uit te maken van de getaxeerde waarde van Handyman per datum overlijden. De kosten van veterinaire behandeling zijn ook niet als schadepost aan te merken. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen is het niet aan [gedaagde] te wijten geweest dat Handyman ziek is geworden en medische behandeling nodig had. Dat de totale veterinaire kosten lager waren uitgevallen als [gedaagde] Jenarc eerder had geïnformeerd, is niet gesteld of gebleken. Voor wat betreft deze kosten ontbreekt derhalve causaal verband met het nalatig handelen van [gedaagde] .
Ontbinding
4.36.
In haar brief van 17 maart 2014 (prod.9 bij dgv) heeft Jenarc de overeenkomst met [gedaagde] per direct buitengerechtelijk ontbonden, onder meer omdat [gedaagde] pas zo laat contact had gezocht met Jenarc over het ziek zijn van Handyman. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen is sprake geweest van een ernstige tekortkoming door [gedaagde] , die naar het oordeel van de rechtbank niet te herstellen was en een ontbinding van de opfokovereenkomst rechtvaardigde. De primair door Jenarc gevorderde verklaring voor recht, dat de opfokovereenkomst per 17 maart 2014 buitengerechtelijk is ontbonden, is dan ook toewijsbaar.
Schadevergoeding
4.37.
Jenarc vordert een bedrag van € 86.864,67 aan schadevergoeding van [gedaagde] .
4.38.
De schade die zij vordert in verband met het verlies van Happy Boy (€ 39.550,-) is niet toewijsbaar omdat niet vast staat dat het overlijden van Happy Boy een gevolg is geweest van nalatigheid van [gedaagde] (zie r.o. 4.14). De schade die Jenarc vordert in verband met het overlijden van Handyman (€ 39.550,-) is slechts toewijsbaar tot een bedrag van € 3.750,- (zie r.o. 4.34).
4.39.
De door Jenarc betaalde kosten voor opfok (€ 1.722,-) en veterinaire behandeling (€ 4.392,67) zijn niet toewijsbaar (zie r.o. 4.35).
4.40.
Op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW zijn naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar de taxatiekosten voor zover deze zien op de taxatie van Handyman per 27 maart 2014 (door de rechtbank aan de hand van de (verzamel)factuur van [naam taxateur] begroot op een bedrag van € 350,-) en de kosten van [naam deskundige] ad € 750,-.
4.41.
In totaal is toewijsbaar een bedrag van € 4.850,-.
4.42.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat paardeneigenaren vaak een verzekering afsluiten die uitkeert bij overlijden van het paard. Echter is gesteld noch gebleken dat Jenarc een dergelijke verzekeringsuitkering heeft ontvangen in verband met het overlijden van Handyman en daarom geen schade zou lijden. Dit verweer slaagt daarom niet.
[gedaagde] heeft ter zitting in dit verband nog een beroep gedaan op eigen schuld aan de zijde van Jenarc (artikel 6:101 BW), nu zij haar paarden kennelijk niet heeft verzekerd tegen schade terwijl zij op grond van artikel 16 lid 2 van de overeenkomst daartoe wel gehouden was. Dit beroep op eigen schuld, dat [gedaagde] eerst ter zitting voor het eerst naar voren heeft gebracht, zal worden afgewezen. Gelet op de ernst van de tekortkoming van [gedaagde] acht de rechtbank aannemelijk dat de schade die daarvan het gevolg is geweest uiteindelijk toch ten laste van [gedaagde] zou zijn gekomen, ook als Jenarc de bedoelde verzekering wel zou hebben afgesloten.
Exoneratie
4.43.
Ter zitting is door [gedaagde] een beroep gedaan op artikel 15 van de opfokovereenkomst waarin onder meer is bepaald dat de opfokker slechts aansprakelijk is voor schade aan het paard indien aantoonbaar is dat die schade is ontstaan door handelingen door of namens de opfokker, die in zeer ernstige mate in strijd zijn met de zorgvuldigheid die in het kader van de uitoefening van het bedrijf van de opfokker dient te worden betracht, en dat die aansprakelijkheid te allen tijd beperkt is tot het bedrag waarvoor de opfokker zich voor dergelijke schadeveroorzakende gebeurtenissen redelijkerwijs kan verzekeren en waarvoor daadwerkelijk dekking kan worden verleend. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zijn verzekering de onderhavige schade niet dekt, maar dat een redelijke dekking zou zijn geweest € 15.000,- en een hoger bedrag dus in geen geval toewijsbaar zou zijn.
4.44.
Dit beroep van [gedaagde] op het exoneratiebeding in de opfokovereenkomst kan niet slagen. Anders dan [gedaagde] aanvoert, brengt een redelijke uitleg van het beding mee dat aansprakelijkheid niet alleen bestaat bij zeer ernstig onzorgvuldig
handelen, maar ook bij zeer ernstig onzorgvuldig
nalatendoor de opfokker. Het nalaten van [gedaagde] inzake Handyman - in verband waarmee de rechtbank hier schadevergoeding toekent - moet worden gekwalificeerd als een zeer ernstige onzorgvuldigheid als bedoeld in artikel 15 van de overeenkomst. Bovendien blijft het door [gedaagde] te vergoeden schadebedrag binnen het door [gedaagde] aangegeven grensbedrag van € 15.000,-.
Proceskosten
4.45.
De vordering van Jenarc tot vergoeding van de door haar gemaakte beslagkosten, waartegen door [gedaagde] geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen maar de rechtbank ziet aanleiding deze kosten te matigen nu slechts een zeer beperkt deel van de beweerdelijke vordering van Jenarc toewijsbaar is gebleken. De beslagkosten belopen een bedrag van € 2.508,73 (€ 1.421,- voor verzoekschrift, € 608,- aan griffierecht, € 479,73 aan verschotten). De rechtbank beperkt de door [gedaagde] te betalen vergoeding tot een bedrag van € 1.500,-.
4.46.
[gedaagde] zal, als de (deels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat echter een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Jenarc niet op basis van het gevorderde bedrag maar op basis van het toegewezen bedrag, en wel als volgt:
- explootkosten € 79,15
- griffierecht 282,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.152,00(3,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.513,15
4.47.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de hierna onder 5.5 omschreven wijze worden toegewezen.
Opheffing beslag
4.48.
Het verzoek van [gedaagde] om de ten laste van hem gelegde beslagen op te heffen zal worden toegewezen. Gelet op de geringe hoogte van het in dit vonnis toe te wijzen bedrag is de rechtbank van oordeel dat het belang van [gedaagde] bij opheffing van de beslagen, die rusten op een aantal onroerende zaken en ook op banktegoeden, zwaarder weegt dat het belang van Jenarc bij voortduren van deze beslagen.
In reconventie
4.49.
[gedaagde] vordert betaling door Jenarc van vier facturen :
  • factuur 1415) opfokvergoeding Handyman januari en februari 2014 ad € 338,80 (incl. btw) en ontwormingskosten ad € 21,78 (incl. btw)
  • veterinaire kosten [naam dierenarts] 25 februari 2014 en 3 maart 2014 ad € 248,36 (incl. btw)
  • veterinaire kosten [naam dierenarts] 7 maart 2014 en 11 maart 2014 ad € 453,35 (incl. btw)
  • factuur 1430) opfokvergoeding Handyman 1 t/m 12 maart 2014 ad € 57,24 (incl. btw)
4.50.
Voor wat betreft de vordering tot betaling van de opfokvergoeding voor Handyman overweegt de rechtbank als volgt. De overeenkomst is per 17 maart 2014 door Jenarc ontbonden. Dit heeft tot gevolg dat partijen vanaf die datum van hun verplichtingen jegens elkaar zijn bevrijd en dat zij de door hen uit hoofde van de overeenkomst reeds ontvangen prestaties ongedaan moeten maken (artikel 6:271 BW). De prestatie zoals [gedaagde] die aan Jenarc heeft geleverd - het opfokken (stallen en verzorgen) van een aantal van haar paarden - kan echter naar zijn aard niet ongedaan worden gemaakt, zodat Jenarc daarvoor een vergoeding zal moeten betalen (artikel 6:272 lid 1 BW). Omdat [gedaagde] ten aanzien van Handyman een gebrekkige prestatie heeft geleverd is de vergoeding die Jenarc daarvoor dient te betalen beperkt tot het bedrag van de waarde die deze prestatie voor Jenarc in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad (artikel 6:272 lid 2 BW). De rechtbank beperkt daarom de vergoeding die Jenarc voor het opfokken van Handyman dient te betalen tot het bedrag dat ziet op de periode tot 25 februari 2014 (de dag waarop Handyman ziek werd), aannemende dat Jenarc tot dat moment de volledige prestatie van [gedaagde] heeft ontvangen. Jenarc dient derhalve aan opfokvergoeding nog een bedrag aan [gedaagde] te voldoen van € 321,75 (incl. btw). Ook de kosten van ontworming ad € 21,78 (incl. btw) zal Jenarc moeten voldoen, nu ook die prestatie niet ongedaan kan worden gemaakt. Voor het overige hoeft Jenarc de facturen (1) en (4) niet te voldoen.
4.51.
Voor wat betreft de vordering tot betaling van de kosten van dierenarts [naam dierenarts] tot een bedrag van € 701,71, waarvoor [gedaagde] geen facturen aan Jenarc heeft verzonden, overweegt de rechtbank dat het verweer van Jenarc slaagt en dat moet worden geoordeeld dat [gedaagde] bij het inschakelen van deze dierenarts voor eigen rekening en risico heeft gehandeld door hierover in strijd met het bepaalde in artikel 13 lid 1 van de overeenkomst niet eerst overleg te voeren met Jenarc. Deze kosten hoeft Jenarc niet te vergoeden.
4.52.
De vordering van [gedaagde] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 343,53.
4.53.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de op 13 oktober 2010 door partijen gesloten Opfokovereenkomst op 17 maart 2014 buitengerechtelijk is ontbonden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Jenarc te betalen een bedrag aan schadevergoeding van € 4.850,- (
vierduizend achthonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Jenarc tot op heden begroot op € 1.513,15;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan Jenarc te betalen een vergoeding voor de beslagkosten tot een bedrag van € 1.500,-;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.6.
heft op de ten laste van [gedaagde] op 22 augustus 2014 gelegde beslagen op zijn aandelen in een vijftal onroerende zaken en onder de coöperatie Rabobank Het Groene Woud Zuid te Oirschot;
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 t/m 5.6 gegeven beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.9.
veroordeelt Jenarc om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 343,53 (
driehonderddrieënveertig euro en drieënvijftig cent);
5.10.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.11.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.9 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2016.