ECLI:NL:RBOBR:2016:3520

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
01/889052-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging in mensenhandelzaak wegens gebrek aan uitbuiting

Op 30 juni 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel, zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 aanhef en onder 3° van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er geen sprake was van uitbuiting. De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 februari 2016 en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie tijdens de zitting op 16 juni 2016.

De tenlastelegging betrof het aanwerven en medenemen van verschillende slachtoffers met het oogmerk hen in een ander land te brengen om seksuele handelingen te verrichten tegen betaling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie had vrijspraak bepleit, verwijzend naar eerdere arresten van de Hoge Raad.

De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte en een medeverdachte betrokken waren bij de bemiddeling van de slachtoffers naar Nederland voor prostitutie, er geen bewijs was van uitbuiting in de zin van dwang of misleiding. De rechtbank oordeelde dat de bewezen verklaarde handelingen niet als mensenhandel konden worden gekwalificeerd, omdat uitbuiting een impliciet bestanddeel is van de strafbaarheid onder artikel 273f Sr. Daarom werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, en werd het bewezenverklaarde niet strafbaar verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/889052-12
Datum uitspraak: 30 juni 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1967] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 februari 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2011 tot en met 4 december 2012 te gemeente 's-Hertogenbosch en/of Eindhoven en/of een of meerdere plaatsen in Nederland en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4] en/of
[slachtoffer 5] en/of
[slachtoffer 6] en/of
[slachtoffer 7] en/of
een of meerdere andere perso(o)n(en)
(telkens) heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd,
(telkens) met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of een of meerdere andere perso(on(en) in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsmotivering.

De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 24 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3309) en 17 mei 2016 (ECLI:NL:HR:2016:857).
De rechtbank overweegt omtrent het bewijs van het tenlastegelegde feit het volgende.
De in de tenlastelegging genoemde vrouwen zijn na bemiddeling van Mysterious Dreams (MDC), een eenmanszaak die eigendom is van verdachte en waarvoor medeverdachte [medeverdachte1] heeft verklaard werkzaamheden te hebben verricht, naar Nederland gekomen om in de prostitutie te werken. De vrouwen hebben eenduidig en bij herhaling verklaard dat [medeverdachte1] degene was die - in samenspraak met verdachte - actief de huisvesting (verblijf- en werkadres) voor hen regelde, de advertenties op het internet verzorgde en de afspraken met de klanten regelde. [medeverdachte1] heeft verklaard dat zij die activiteiten, die zij beschrijft als bemiddelingsactiviteiten, heeft verricht. Voorts blijkt uit bankafschriften van een bankrekening van verdachte dat er in de periode januari-april 2012 van die rekening vijf maal een vliegticket Boedapest - Eindhoven is betaald.
Gelet op genoemd handelen van medeverdachte [medeverdachte1] en verdachte kan bewezen worden verklaard dat zij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] hebben aangeworven en meegenomen om hen in Nederland in de prostitutie te laten werken. De volgende vrouwen hebben in de volgende periodes na bemiddeling van Mysterious Dreams in Nederland in de prostitutie gewerkt:
- [slachtoffer 1] in de periode van 26 maart 2012 tot en met 6 april 2012;
- [slachtoffer 2] in de periode van 19 maart 2012 tot en met 22 maart 2012, in de periode van
2 april 2012 tot en met 6 april 2012 en in de periode van 16 april 2012 tot en met 17 april 2012;
- [slachtoffer 3] in de periode van 11 april 2012 tot en met 17 april 2012;
- [slachtoffer 4] in de periode van 11 april 2012 tot en met 17 april 2012;
- [slachtoffer 5] in de periode van 12 maart 2012 tot en met 20 maart 2012 en in de periode van 2 april 2012 tot en met 4 april 2012;
- [slachtoffer 6] in de periode van 2 april 2012 tot en met 4 april 2012;
- [slachtoffer 7] in de periode van 2 april 2012 tot en met 4 april 2012.
Vast staat dat medeverdachte [medeverdachte1] en verdachte een actieve bijdrage hebben verricht aan het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling door de desbetreffende vrouwen in een ander land. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat medeverdachte [medeverdachte1] en verdachte hierbij bewust en nauwgezet samengewerkt hebben zodat zij beiden als medeplegers kunnen worden aangemerkt. Derhalve is er in deze zaak voldoende wettig en overtuigend bewijs om de verdachte als medepleger aan te wijzen ter zake van het aanwerven en medenemen van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen om zich in Nederland voor prostitutie beschikbaar te stellen.
De rechtbank is van oordeel (in afwijking van de door de officier van justitie verzochte vrijspraak) dat het recente arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2016 (ECLI:NL:HR: 2016:857) niet tot een vrijspraak dient te leiden, maar tot ontslag van alle rechtsvervolging, zoals hierna zal worden toegelicht (de strafbaarheid van het bewezenverklaarde).

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 01 oktober 2011 tot en met 4 december 2012 te gemeente
's-Hertogenbosch en/of Eindhoven en/of een of meerdere plaatsen in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] telkens heeft aangeworven of medegenomen, telkens met het oogmerk die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde.

De tenlastelegging is toegesneden op art. 273f, eerste lid, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht, waarin het volgende is bepaald:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
(...)
3°. degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;"
De Hoge Raad (hierna HR) heeft in zijn arrest van 17 mei 2016 (ECLI:NL: HR:2016:857) overwogen dat bij artikel 273f lid 1 aanhef en onder 3° Sr uitbuiting moet worden aangemerkt als impliciet bestanddeel. Volgens de HR brengt dit mee dat de gedragingen van een verdachte alleen strafbaar zijn, indien zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. De gedragingen kunnen eerst dan als 'mensenhandel' worden bestraft, indien dit uit de bewijsvoering volgt.
Conclusie.
In het feitelijke aandeel van verdachte, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder het kopje ‘bewijs’ werd overwogen, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het impliciete bestanddeel uitbuiting.
De rechtbank overweegt daartoe dat niet is gebleken van uitbuiting in de zin van dwang, misleiding of van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht ten aanzien van de in de dagvaarding genoemde vrouwen.
Nu er geen sprake is geweest van uitbuiting, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de bewezen verklaarde feitelijke handelingen niet als mensenhandel worden gekwalificeerd. Dientengevolge is er geen sprake van een strafbaar feit en dient ontslag van rechtsvervolging te volgen.

DE UITSPRAAK

De rechtbank verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven en verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
De rechtbank verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. V.G.T. van Emstede, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier,
en is uitgesproken op 30 juni 2016.