ECLI:NL:RBOBR:2016:3195

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
15_1656
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van pro forma beroep wegens gebrek aan bevoegdheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven en een BV, die beroep had ingesteld tegen de vastgestelde waarden van onroerende zaken voor het kalenderjaar 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat het pro forma beroepschrift was ingediend door een werkneemster van de BV, die niet bevoegd was om namens de BV beroep in te stellen. De gemachtigde van de BV heeft ter zitting verklaard dat de werkneemster abusievelijk het beroepschrift had ondertekend. De rechtbank had eerder de BV in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke machtiging en andere documenten te overleggen, maar deze zijn niet tijdig ingediend. Hierdoor was er sprake van een gebrek aan het beroepschrift, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 15/1656 en SHE 15/6145

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van

7 juni 2016 in de zaak tussen

[bedrijf] B.V., statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: J.J. Segers),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, verweerder

(gemachtigde: F. Fikri).

Procesverloop

Bij afzonderlijke beschikkingen van 31 januari 2015, vervat in een op die datum gedagtekend gecombineerd aanslagbiljet (aanslagnummer [nummer] ), heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) onder meer de waarden van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als Winkelcentrum [winkelcentrum 1] en Winkelcentrum [winkelcentrum 2] te Eindhoven (hierna: de bedrijfsobjecten), per waardepeildatum 1 januari 2014, voor het kalenderjaar 2015, vastgesteld op € 1.758.000 respectievelijk
€ 546.000. In dit geschrift zijn tevens de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) eigenaar voor het kalenderjaar 2015 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 april 2015 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de waarde van het object Winkelcentrum [winkelcentrum 2] , verlaagd naar € 532.000 en de waarde van Winkelcentrum [winkelcentrum 1] , en de daarop gebaseerde aanslag, gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, zijnde haar directeur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door ing. B.J.F.M. Smulders, taxateur.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op grond van artikel 8:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de bestuursrechter van de gemachtigde een schriftelijke machtiging kan verlangen. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3. De rechtbank stelt vast dat het pro forma beroepschrift is ingediend door [medewerkster] , in dienst bij eiseres als Employee General Administration. Bij brief van 9 juni 2015 heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken (onder meer) een recente schriftelijke machtiging, een uittreksel uit het handelsregister en een kopie van de statuten toe te sturen, waaruit blijkt dat [medewerkster] bevoegd is namens eiseres beroep in te stellen. In deze brief is nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren indien de geconstateerde verzuimen niet tijdig worden hersteld.
4. Op 7 juli 2015, ontvangen op 10 juli 2015, heeft de rechtbank van de gemachtigde van eiseres de aanvullende gronden en een uittreksel uit het handelsregister ontvangen. Een schriftelijke machtiging, waaruit blijkt dat [medewerkster] bevoegd was om namens eiseres beroep in te stellen, is door eiseres niet overgelegd. Het niet overleggen van een machtiging leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat sprake is van een gebrek aan het beroepschrift, omdat niet is voldaan aan hetgeen ingevolge artikel 6:5 van de Awb is vereist. Dit verzuim is niet binnen de daarvoor door de rechtbank geboden termijn hersteld. De rechtbank wijst in dit kader op het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat het pro forma beroepschrift abusievelijk niet door hem, maar door zijn werkneemster, is ondertekend en dat [medewerkster] niet bevoegd is om namens eiseres beroep in te stellen. Gemachtigde is, als bestuurder van de BV, alleen/zelfstandig bevoegd tot het verrichten van dergelijke handelingen. De rechtbank maakt hieruit op dat het pro forma beroepschrift door een onbevoegde is ingediend. Weliswaar zijn de aanvullende beroepsgronden van 7 juli 2015 (door de rechtbank op 10 juli 2015 ontvangen) door de bevoegde persoon ingediend, maar deze gronden zijn niet binnen de beroepstermijn door de rechtbank ontvangen. Van redenen die tot verschoonbaarheid van deze termijnoverschrijding zouden moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken.
6. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Soeteman, voorzitter, en mr. E.J.J.M. Weyers en
mr. M.P. Schutte, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.