In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven en een BV, die beroep had ingesteld tegen de vastgestelde waarden van onroerende zaken voor het kalenderjaar 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat het pro forma beroepschrift was ingediend door een werkneemster van de BV, die niet bevoegd was om namens de BV beroep in te stellen. De gemachtigde van de BV heeft ter zitting verklaard dat de werkneemster abusievelijk het beroepschrift had ondertekend. De rechtbank had eerder de BV in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke machtiging en andere documenten te overleggen, maar deze zijn niet tijdig ingediend. Hierdoor was er sprake van een gebrek aan het beroepschrift, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.