ECLI:NL:RBOBR:2016:2723

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
30 mei 2016
Zaaknummer
01/865044-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel met minderjarige in de prostitutie

Op 31 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel, waarbij het slachtoffer, een minderjarige, betrokken was. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon met een dagvaarding op 24 maart 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de 17-jarige [slachtoffer 1] meermalen heeft vervoerd naar prostitutieplekken, terwijl zij nog niet de leeftijd van achttien jaar had bereikt. De verdachte heeft erkend dat hij het slachtoffer naar klanten heeft gebracht en dat hij daarbij betrokken was bij haar prostitutiewerkzaamheden. De rechtbank heeft de verklaringen van zowel het slachtoffer als de verdachte in overweging genomen en geconcludeerd dat het vervoeren van het slachtoffer voldoende is om te spreken van 'ertoe brengen' tot prostitutie. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het opmaken van advertenties voor het slachtoffer, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel, vooral als het gaat om minderjarigen, en de noodzaak van bescherming van deze kwetsbare groep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865044-15
Datum uitspraak:
31 mei 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 maart 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks de periode van 10 februari 2015
tot en met 04 maart 2015 te Eindhoven en/of op een of meer andere plaatsen in Nederland,
(subs 5)
[slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [slachtoffer 1] enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl die [slachtoffer 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
immers
heeft hij, verdachte , in voornoemde periode
- (een) (seks)advertentie(s) van die [slachtoffer 1] opgemaakt en/of op internet

(seksmarkt.nl) geplaatst en/of

- voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) van en/of naar een prostitutieplek vervoerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Aan verdachte wordt verweten dat hij [slachtoffer 1] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen voor prostitutie, terwijl zij nog geen achttien jaar oud was.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde in die zin dat verdachte in de tenlastegelegde periode [slachtoffer 1] meermalen heeft vervoerd naar de plaats waar zij haar werkzaamheden in de prostitutie verrichtte .
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman concludeert tot vrijspraak van het tenlastegelegde nu slechts kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] meermalen heeft vervoerd naar de plaats waar zij haar werkzaamheden in de prostitutie verrichtte. Het enkel vervoeren, ook terwijl men zich ervan bewust is dat de betrokken persoon in de prostitutie zal gaan werken, is naar het oordeel van de raadsman onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van het onderdeel ‘ertoe brengen’ . De raadsman verwijst in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RBLIM:2013:4244).
Het oordeel van de rechtbank.

Partiële vrijspraak.

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte (een) (seks)advertentie(s) van [slachtoffer 1] heeft opgemaakt en/of op internet heeft geplaatst omdat de betrokkenheid van verdachte bij deze handelingen door de rechtbank niet op grond van voldoende wettige bewijsmiddelen kan worden vastgesteld. Verdachte zal mitsdien van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen.

Het ten laste gelegde ziet kort gezegd op het in de prostitutie brengen van een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
Het [slachtoffer 1] verklaart dat verdachte haar meermalen heeft vervoerd naar seksafspraken en dat zij voor haar prostitutiewerkzaamheden door haar klanten werd betaald. Verdachte erkent dat hij haar 10 tot 15 keer naar afspraken met klanten heeft vervoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting en met name op grond van de verklaringen van het slachtoffer en verdachte zelf, het vervoeren van [slachtoffer 1] door verdachte worden bewezen.
Het begrip “ertoe brengen”.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het vervoeren van het slachtoffer naar de afwerkplekken voldoende is om te spreken van het "brengen tot" prostitutie.
De rechtbank overweegt het volgende.
Artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit.
De tenlastelegging van het feit is beperkt tot een specifiek onderdeel van artikel 273f, namelijk lid 1 onder 5° Sr. Het betreft hier een strafbaarstelling die de bescherming van minderjarigen voorop stelt. Om die reden ontbreekt de eis van het gebruik van dwangmiddelen in de vorm van bijvoorbeeld geweld of misleiding.
Dit heeft te maken met het belang dat de wetgever hecht aan de bescherming van minderjarigen tegen onder meer de tewerkstelling in de prostitutie, onder alle denkbare omstandigheden. In het verlengde daarvan maakt het voor de bewijsbaarheid ook geen verschil of de meisjes in kwestie hebben ingestemd met de werkzaamheden in de prostitutie, of sterker nog, zij zelf het initiatief daartoe genomen hebben of hebben aangedrongen bij de betrokkenen in kwestie hen daarbij te helpen.
Het op welke wijze dan ook 'ertoe brengen' van een minderjarige is strafbaar.
In eerdere rechtspraak is onder meer beslist dat onder het tot prostitutie brengen mede dient te worden verstaan iedere gedraging gericht tegen een persoon ertoe strekkende deze te belemmeren in zijn vrijheid met prostitutie op te houden ongeacht de omstandigheid of deze daarbij vrijwillig betrokken is geraakt dan wel reeds eerder bij prostitutie betrokken was (vgl. HR 6 juli 1999, ECLI:NL:HR:1999:AB9475, NJ 1999/701, rov. 3.3.5). Het op verzoek verrichten van slechts “faciliterende activiteiten” staan niet aan toepasselijkheid van artikel 273f, eerste lid, onder 5, Sr in de weg (HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1174, rov. 3.4).
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt het volgende.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] was voor het vervoer naar de plaats waar zij haar afspraken met haar klanten had, afhankelijk van het vervoer door verdachte. Er was voor haar geen redelijke andere mogelijkheid om daar te komen. Zij maakte voor al haar seksafspraken gebruik van het vervoer door verdachte, waarvan in totaal 10 tot 15 keer sprake is geweest.
Verdachte was daarvoor benaderbaar en beschikbaar op afroep. Het vervoeren omvatte ook het in de buurt blijven wachten tot de klant weer vertrok, het door verdachte in zijn auto in bewaring houden van de tas en het paspoort van het slachtoffer en het in zijn auto aanwezig hebben van handdoeken en van een voorraad condooms voor haar prostitutiewerkzaamheden.
Door [slachtoffer 1] is verklaard dat zij zich veilig en beschermd voelde vanwege de omstandigheid dat verdachte haar vervoerde en op haar wachtte.
In de telefoon van [slachtoffer 1] die zij als werktelefoon gebruikte was het telefoonnummer van verdachte vermeld onder “baas”.
Gelet op de wetsgeschiedenis en in het licht van de hiervoor aangehaalde arresten van de Hoge Raad dient naar het oordeel van de rechtbank op grond van de voornoemde feiten en omstandigheden te worden geconcludeerd dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden.
Conclusie.
De conclusie van de rechtbank is dat het vervoeren van het slachtoffer naar de klanten en de plaatsen waar het slachtoffer haar prostitutiewerkzaamheden verrichtte, voldoende is om te spreken van het “brengen tot”prostitutie.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook bewezen worden verklaard dat verdachte door zijn handelwijze de 17-jarige [slachtoffer 1] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.
De bewijsmiddelen, zakelijk weergegeven. [1]
- als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] : [2]
Op 27 februari 2015 zagen wij, verbalisanten, in een afgelegen gebied te Eindhoven een
groene Seat Leon staan met een man achter het stuur. Deze man bleek later te zijn de
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] .
Vervolgens zagen wij, verbalisanten, dat er ongeveer 30 meter verderop op het grasveld een
zwarte Renault Megane stilstond. Wij zagen in eerste instantie niemand in het voertuig
zitten. Toen wij het voertuig aan de andere zijde passeerden, zagen wij dat er een persoon
achter het stuur zat. Wij zagen een persoon op de passagiersstoel waarvan het leek alsof
deze persoon vanuit liggende positie rechtop ging zitten en leek het alsof deze persoon haar
broek omhoog trok. Wij gaven de bestuurder een stopteken waaraan hij voldeed.
De bijrijdster bleek een jonge vrouw, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , te
zijn. Zij had haar spijkerbroek open en haar riem los hangen. Daarnaast droeg zij een jas,
welke ze dichthield. Zij bleek geen bovenkleding onder die jas te dragen. De bestuurder
verklaarde dat de vrouw daar was afgezet door een auto.
[slachtoffer 1] vertelde dat ze seks had gehad met de bestuurder in de auto en dat [verdachte]
gewoon een vriend van haar was en als ‘Baas’ in haar telefoon staat.
- als verklaring van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] : [3]
Ik had meerdere klanten op een dag. Ik had de eerste dag één man (dit was op dinsdag 10 februari 2015), de tweede dag drie mannen (woensdag 11 februari 2015), de derde dag drie personen (donderdag 12 februari 2015), de vierde dag twee personen, de vijfde dag twee mannen en de laatste dag één man. De laatste man was toen de politie ons controleerde.
- als proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] : [4]
V: Je verklaarde dat [verdachte] wist dat je 17 jaar was en prostitutiewerk wilde gaan doen.
A: Hij wist van mijn thuissituatie en dat ik problemen had. Hij wist dat ik 17 jaar was. Ik kon van hem geen geld lenen. Ik heb hem toen gevraagd mij ermee te helpen door mij te
brengen en te halen. [verdachte] ging daarmee akkoord. Ik ben in februari 2015 met prostitutiewerk begonnen. Als een klant belde maakten we een afspraak en belde ik naar
[verdachte] . [verdachte] kwam me dan ophalen en reed mij naar de klant. [verdachte] was nagenoeg altijd beschikbaar. [verdachte] bleef dan wachten totdat ik met de klant klaar was. [verdachte] bracht me dan naar huis of naar de volgende klant.
V: Op 27 februari 2015 heeft [verdachte] jou 's middags van school gehaald en hebben jullie telefonisch / sms contact gehad gezien de gegevens in jouw telefoon (uitgaand gesprek naar "Baas" om 15.00 uur).
A: De klant belde mij onder schooltijd. Als ik dan zag dat er iemand gebeld had belde ik
deze klant terug. Vervolgens belde ik dan [verdachte] . Ik vroeg aan [verdachte] of hij mij kwam ophalen en dan reden we naar de klant toe. Als ik een klant aan het afwerken was liet ik
wel mijn werktelefoon achter in de auto van [verdachte] .
Ik ben een keer in Geldrop en in Asten geweest. De rest was in Eindhoven. In Geldrop heb ik een klant in de auto afgewerkt.
Ik heb 20 euro aan [verdachte] betaald voor benzine.
V: In de auto van [verdachte] lag een grootverpakking condooms. Waar waren deze voor bestemd en wie heeft deze aangeschaft/gekocht?
A: Ik heb die gekocht. Die waren voor de klanten bestemd.
V: Wat heeft [verdachte] voor jou gedaan, zodat jij je prostitutiewerk kon doen?
A:Hij heeft mij naar de klant gebracht. Hij was daar ook voor mijn eigen veiligheid. Hij hield alles een beetje in de gaten als ik met een klant bezig was. Als ik met een klant bezig was kon ik met mijn eigen telefoon naar [verdachte] bellen mocht er iets zijn.
De werktelefoon lag bij hem in de auto.
- als verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting: [5]
Ik heb de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer 1] weggebracht naar klanten . Ik heb dat regelmatig gedaan, 10-15 keer. De laatste keer was op 27 februari 2015. Ik wachtte in de buurt tot het klaar was en dan gingen we samen weer weg. Ik dacht dat het veiliger was als ik meeging. Ze was toen nog geen 18 jaar oud. Zij heeft mij in haar gsm opgeslagen als “baas”. Als ze bij een klant was, liet ze haar tas in mijn auto achter. Daar zat ook haar paspoort in.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 10 februari 2015 tot en met 27 februari 2015 in Nederland,
[slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 1] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft hij, verdachte, in voornoemde periode voornoemde [slachtoffer 1] meermalen van en naar een prostitutieplek vervoerd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt deelname aan enige training en/of behandeling. Daarnaast wordt een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] gevraagd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt bij schuldigverklaring aan verdachte een taakstraf van 60 uur op te leggen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel enkel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten nadele van verdachte.
Verdachte heeft een destijds 17-jarig meisje ertoe gebracht zich in de prostitutie te begeven. Dit is een ernstig feit, temeer nu het een minderjarige betreft en minderjarigen extra bescherming behoeven.
Verdachte was zich bewust van de jonge leeftijd van het slachtoffer. Hij bracht haar met zijn auto naar klanten, bleef in de auto op haar wachten en bewaarde haar persoonlijke eigendommen in zijn auto tijdens haar werkzaamheden, evenals artikelen ten behoeve van haar werkzaamheden zoals handdoeken en condooms.
In het voordeel van verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 4 januari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, en op het reclasseringsadvies betreffende verdachte, waaruit naar voren komt dat verdachte zijn leven in praktische zin op orde heeft, geen hulpvraag heeft en dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag.
Niet gebleken is dat verdachte door zijn handelen enig financieel voordeel heeft genoten. Verdachte verklaart in te zien dat zijn handelwijze achteraf gezien niet juist was.
Conclusie.
Gelet op het feit dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend en geboden is.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De rechtbank zal een deel van de op te leggen vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank ziet in de persoon van verdachte zoals daarvan is gebleken bij het onderzoek ter terechtzitting, in het omtrent verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport of in het uittreksel justitiële documentatie geen aanleiding om aan de op te leggen straf bijzondere voorwaarden te verbinden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 63, 273f.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
gevangenisstrafvoor de duur van 4 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beslissing met betrekking tot de voorlopige hechtenis.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 1 april 2015 al geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. M. Senden, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 31 mei 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Eenheid Oost-Brabant, afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel, dossiernummer 22TMM15004 (“Bandoneon”), afgesloten op 16 juli 2015, aantal doorgenummerde pagina’s: 172 (hierna: dossier).
2.Dossier, p. 87, 88.
3.Dossier, p. 96.
4.Dossier, p. 101-104, 106.
5.Proces-verbaal terechtzitting van 26 april 2016.