ECLI:NL:RBLIM:2013:4244

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
04/860412-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel: uitleg artikel 273f lid 1 sub 3 en de betekenis van 'brengen tot' prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel, specifiek het aanwerven en medenemen van vrouwen met het oogmerk hen in de prostitutie te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2012 tot 13 augustus 2012 meerdere vrouwen heeft aangeworven en naar Nederland en Duitsland gebracht om daar seksuele handelingen te verrichten tegen betaling. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als bewijs gebruikt om de schuld van de verdachte te onderbouwen. De verdediging voerde aan dat de vrouwen vrijwillig naar Nederland kwamen om te werken en dat er geen sprake was van dwang of uitbuiting. De rechtbank oordeelde echter dat voor de bewezenverklaring van mensenhandel volgens artikel 273f lid 1 sub 3 van het Wetboek van Strafrecht, het niet vereist is dat er sprake is van dwang of uitbuiting. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het aanwerven en medenemen van twee vrouwen met het oogmerk hen in de prostitutie te brengen, maar sprak hem vrij van de beschuldigingen met betrekking tot andere slachtoffers. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 315 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 04/860412-12
Datum uitspraak : 9 juli 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd[detentieadres]
Raadsman is mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
25 juni 2013.
De rechtbank heeft op 25 juni 2013 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en 13 augustus 2012 te Venlo en/of te Haps en/of te Grefrath, in elk geval in Nederland en/of in Duitsland en/of in Tsjechië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een persoon genaamd[slachtoffer 1] en/of
een persoon genaamd [slachtoffer 2] en/of
een persoon genaamd [slachtoffer 3] en/of
een persoon genaamd [slachtoffer 4]
heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd, met het oogmerk die[slachtoffer 1]
en/of
die [slachtoffer 2] en/of
die [slachtoffer 3] en/of
die [slachtoffer 4] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
die[slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] in Tsjechië benaderd om in Nederland te gaan werken en/of
zich al dan niet als directeur van een fabriek voorgesteld en die[slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] geworven als werknemer voor de fabriek en/of transport geregeld en/of voor onderdak gezorgd voor die[slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] in Nederland en/of in Duitsland naar sexclubs gebracht en die[slachtoffer 1]
en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] vervolgens in de prostitutie gebracht en/of gelegenheid geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich konden prostitueren.
(artikel 273f lid 1 onder 3 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, gelet op de verklaringen van[slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], de getuigenverklaringen van [getuige 1] en[getuige 2] en de getuigenverklaring van
[getuige 3], de zoon van verdachte. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat voor een bewezenverklaring niet relevant is of de vrouwen zijn uitgebuit noch dat van belang is of zij de werkzaamheden vrijwillig hebben verricht of dat sprake is van dwang.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Ten aanzien van[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de raadsman aangevoerd dat niet voldaan is aan het vereiste oogmerk. Beide vrouwen kwamen immers naar Nederland om te werken in de eierfabriek en in eerste instantie niet in de prostitutie. Verdachte had derhalve niet het oogmerk om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ertoe te brengen in de prostitutie werkzaam te zijn. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 8 november 2012 heeft bepaald dat onder ‘tot prostitutie brengen’ in artikel 273f lid 1 sub 3 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet worden volstaan: “iedere gedraging gericht tegen een persoon ertoe strekkende deze te belemmeren in zijn vrijheid met prostitutie op te houden, ongeacht de omstandigheden of deze daarbij vrijwillig betrokken is geraakt dan wel reeds eerder bij prostitutie betrokken was”. In die zaak was van onvrijheid geen sprake en volgde vrijspraak. De raadsman heeft tenslotte aangevoerd dat er geen sprake is van ‘ertoe brengen’ in de zin van artikel 273f lid 1 sub 3 Sr als het initiatief van het overbrengen is uitgegaan van het slachtoffer, nu dit impliceert dat sprake moet zijn geweest van enig initiatief van verdachte. Bij alle vier de vrouwen is sprake geweest van vrijwilligheid, waarbij het initiatief bij de vrouwen zelf lag. Daarnaast staat geenszins vast dat de handelingen van verdachte ertoe strekten de vrouwen te belemmeren in hun vrijheid met prostitutie op te houden. Hij heeft zelfs aangeboden om[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] terug te brengen naar Tsjechië.
4.3
Het oordeel van de rechtbankDe overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
4.3.1
De bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer 1]
Op 18 juni 2012 heeft[slachtoffer 1] als getuige een verklaring afgelegd. [2] Zij verklaarde
– zakelijk weergegeven – dat ze op 4 maart 2012 met verdachte met de bus vanuit Tsjechië naar[woonplaats] (Duitsland) is vertrokken, naar de woning waar zij zou verblijven in verband met haar werk in de eierfabriek. Op maandag na aankomst kreeg[slachtoffer 1] van verdachte te horen dat er geen werk voor haar was in de fabriek. Verdachte stelde toen aan haar voor om in een club te werken. Hij bedoelde hiermee een club waar zij seksuele handelingen moest verrichten met klanten tegen betaling. Hij vertelde ook welk bedrag zij betaald zou krijgen voor deze handelingen en dat ze in de club kon gaan wonen. In de eerste week van maart 2012 heeft verdachte haar vanuit de woning in[woonplaats], met zijn auto naar[club 1] in Haps gebracht. Tijdens de autorit vertelde verdachte hoe het in[club 1] in zijn werk gaat. Bij de rechter-commissaris heeft getuige[slachtoffer 1] bovenstaande bevestigd. [3]
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij [slachtoffer 1] vanuit haar woning in[woonplaats] (Duitsland) naar[club 1] in Haps (Nederland) heeft gebracht om daar in de prostitutie te gaan werken. [4]
[slachtoffer 3]
Op 18 juni 2012 heeft [slachtoffer 3] als getuige een verklaring afgelegd. [5] Zij verklaarde
– zakelijk weergegeven – dat zij op internet in contact kwam met verdachte. Hij vertelde haar dat zij naar Nederland kon komen en dat hij haar naar een club zou brengen. [slachtoffer 3] wist dat ze dan in de prostitutie werkzaam zou zijn. Verdachte heeft haar vervolgens geld gestuurd via Western Union voor de reis en heeft haar in Venlo opgehaald met de auto. [slachtoffer 3] denkt dat ze op 21 maart 2012 is vertrokken uit Tsjechië. Verdachte heeft haar vervolgens bij[club 1] in Nederland afgezet.[slachtoffer 3] verklaarde dat zij op een
gegeven moment uit[club 1] is weggegaan en dat zij samen met een Poolse collega door verdachte naar een sauna-club in Duitsland is gebracht om daar in de prostitutie te gaan werken.
Verdachte verklaarde – zakelijk weergegeven – op 15 augustus 2012 bij de politie dat hij ongeveer vier of vijf maanden geleden telefonisch contact had opgenomen met [slachtoffer 3] dat hij werk voor haar zou kunnen regelen in [club 1] in Haps. Zij zou dan als prostituee gaan werken in deze seksclub. Hij heeft vervolgens via Western Union geld gestuurd voor de reis naar Nederland. De dag erna is [slachtoffer 3] met de bus naar Nederland gekomen. Verdachte heeft haar toen in Venlo opgehaald en vervolgens naar[club 1] gebracht. Nadat[slachtoffer 3] twee weken in[club 1] had gewerkt, vroeg ze of verdachte een andere seksclub voor haar wist. Verdachte verklaarde dat hij toen op internet een seksclub had gevonden genaamd [club 2] in Duitsland. Hij heeft met deze seksclub gebeld en gevraagd of er twee meisjes bij hen konden komen werken. Verdachte heeft[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] vervolgens naar seksclub [club 2] gebracht om daar in prostitutie te werken. [6]
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde in de zin van artikel 273f lid 1 sub 3 Sr dient sprake te zijn van het aanwerven en/of het medenemen met het oogmerk[slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] – kort gezegd – ‘tot prostitutie te brengen’. Niet vereist is dat sprake is geweest van (het oogmerk van) uitbuiting.
Blijkens de wetsgeschiedenis is het ‘aanwerven’, het ‘medenemen’ en het ‘tot prostitutie brengen’ in bovenbedoelde zin achtereenvolgens strafbaar gesteld in artikel 250ter, eerste lid sub 2 (oud) Sr, artikel 250a, eerste lid sub 2 (oud) Sr, artikel 273a, eerste lid sub 3 (oud) Sr en (vanaf 1 september 2006) in artikel 273f, eerste lid sub 3 Sr.
De wetgever heeft er blijkens die wetsgeschiedenis voor gekozen artikel 250a (oud) Sr te incorporeren in artikel 273a (oud) Sr, welk artikel op 1 september 2006 is vernummerd tot artikel 273f Sr. Daarom hebben de totstandkomingsgeschiedenis van en de rechtspraak met betrekking tot artikel 250a (oud) Sr en artikel 250ter (oud) Sr, waarin de strafbaarstelling van artikel 250a (oud) Sr was opgenomen voordat deze bij wet van 28 oktober 1999, Stb. 264, werd vernummerd tot artikel 250a (oud) Sr, niet hun belang verloren.
De memorie van toelichting vermeldt – voor zover hier van belang –: [7] “Op het terrein van mensenhandel bestaat een aantal verdragen. Allereerst valt te noemen het VN-Verdrag van 1949 tot bestrijding van de handel in mensen en de exploitatie van prostitutie. Daarin zijn verwerkt een drietal oude verdragen: het Verdrag van Parijs van 1910 tot bestrijding van de zogenaamde handel in vrouwen en meisjes, het Verdrag van Genève van 1921 ter bestrijding van de handel in vrouwen en minderjarigen en het Internationaal Verdrag van Genève van 1933 nopens de bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen. Nederland is geen partij bij het VN Verdrag van 1949, omdat dit verdrag ook verplicht tot strafbaarstelling van uitbating van meerderjarige personen die zich
vrijwillig prostitueren. Nederland is wel partij bij het Internationaal Verdrag van Genève van 1933. Ter uitvoering daarvan is artikel 250a, eerste lid, onderdeel 2, Sr. tot stand gekomen.”
Art. 273f lid 1 sub 3 Sr bevat een bepaling die een verplichting uit het ‘Internationaal Verdrag van Genève van 1933 nopens de bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen’ [8] (hierna: Verdrag) in de Nederlandse strafwetgeving implementeert. [9] Artikel 1 van het Verdrag bepaalt dat: “Whoever, in order to gratify the passions of another person, has procured, enticed or led away even with her consent, a woman or girl of full age for immoral purposes to be carried out in another country, shall be punished, notwithstanding that the various acts constituting the offence may have been committed in different countries.” Het Verdrag verplicht staten tot strafbaarstelling van het aanwerven van meerderjarige vrouwen wanneer dit gebeurt met het oog op het plegen van ontucht in een ander land, zelfs met hun goedvinden. (On)vrijwilligheid is zodoende niet relevant aangezien het bestanddeel dwang ontbreekt in deze bepaling. Het aanwerven van een persoon voor prostitutie uit het buitenland (ook de EU) is dus strafbaar, ook al stemt de aangeworven persoon daarmee in.
De wetsgeschiedenis biedt steun voor de opvatting dat de wetgever daadwerkelijk voor ogen heeft gehad dat iedere daad waardoor een persoon wordt meegenomen teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen strafbaar zal zijn
zonderdat behoeft te blijken dat de wijze van medeneming de keuzevrijheid van de meegenomen persoon heeft beperkt. Dit blijkt uit de volgende passage:
“In het tweede lid van art. 250ter Sr (in het oorspronkelijke wetsvoorstel, later het eerste lid onder sub 2,) is strafbaar gesteld het aanwerven, medenemen of ontvoeren van een persoon met het oogmerk die persoon tot prostitutie te brengen. Daarmee wordt aan de verplichtingen ten aanzien van vrouwen, vervat in eerder vermeld Verdrag, voldaan. De strafbaarheid van de hier genoemde gedragingen hangt, anders dan het tot prostitutie brengen of in de prostitutie doen belanden als bedoeld in het eerste lid, niet af van het ontbreken van dwang of ongeoorloofde beïnvloeding.” [10]
Gelet op de wetsgeschiedenis is het de bedoeling om het slachtoffer van handelingen als strafbaar gesteld in artikel 273f lid 1 sub 3 Sr een brede bescherming te geven. Buitenlandse vrouwen en mannen worden al dan niet met hun instemming tewerkgesteld in de Nederlandse seksindustrie. Als deze personen dat op eigen initiatief en op geheel eigen kracht bewerkstelligen, is het Nederlandse prostitutiebeleid zo ingericht dat die mogelijkheid wordt geboden. Hoewel Nederland bepaalde vormen van prostitutie legaliseert, gedoogt en reguleert, komt in de bepaling van artikel 273f lid sub 3 mede het respect van Nederland voor het strafrechtelijk regime in een ander land met betrekking tot prostitutie tot uitdrukking. De wetgever heeft beoogd te voorkomen en strafbaar te stellen dat een sub-3 situatie wordt gezien als een normale arbeidsrelatie, mede ter bescherming van – veelal – vrouwen uit andere landen die door het niet kennen van de taal en gewoontes kwetsbaar zijn voor uitbuiting. Het werk in de prostitutiesector wordt niet gezien als een gebruikelijke arbeidsrelatie. [11]
De Hoge Raad heeft de termen ‘aanwerven’ en ‘medenemen’ ruim uitgelegd. ‘Aanwerven’ is iedere daad waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat behoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt. [12] De term aanwerven moet in de context van de delictsbepaling worden gelezen. Dat betekent dat iemand die al in de prostitutie werkzaam was niettemin kan worden aangeworven om in een ander land in de prostitutie te gaan werken. [13] Ook ‘medenemen’ wordt door de Hoge Raad [14] ruim uitgelegd: het betalen van een ticket en het ophalen van Schiphol is voldoende. Ook aan de term medenemen behoeft geen onvrijwilligheid te kleven. [15] Evenmin kan in de term ‘ertoe brengen’ een element van onvrijwilligheid worden gelezen. [16] Onder ‘tot prostitutie brengen’ wordt verstaan iemand ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele handelingen met derden. [17]
De rechtbank overweegt dat in het licht van de internationale context, de wetsgeschiedenis, de achtergrond en de jurisprudentie ter zake voor de in artikel 273f lid 1 sub 3 Sr strafbaar gestelde gedraging niet vereist is dat sprake is van dwang of onvrijwilligheid bij het slachtoffer. Deze maken immers ook geen onderdeel uit van de delictsomschrijving en dienen daarin ook niet te worden gelezen. Bovendien staan de termen ook niet in de tekst van de bepaling. Het enkel aanwerven of medenemen van personen met het oogmerk om deze personen in een ander land er toe te brengen zich beschikbaar te stellen voor – kort gezegd – prostitutie, is een gedraging die onder dat artikel strafbaar is gesteld. Ook bij deze wijze van aanwerven gaat het er niet om dat de keuzevrijheid van de aangeworven persoon wordt beperkt. De term 'er toe brengen' heeft slechts een feitelijke betekenis. Het verweer van de raadsman dat bij het ‘tot prostitutie brengen’ de beperking van de keuzevrijheid een rol speelt, wordt dan ook verworpen. Daarbij merkt de rechtbank in dit verband nog op dat de Hoge Raad in het door de raadsman aangehaalde arrest van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch van 8 november 2012 verwijst voor de uitleg van het ‘tot prostitutie brengen’ naar het eerste lid van artikel 250ter Sr (oud) in de wetsgeschiedenis, maar artikel 250ter eerste lid Sr (oud) ziet echter enkel op onderdeel 1, waar inderdaad dwang of een ander ongeoorloofd middel een bestanddeel is. Onderdeel 2 van het eerste lid van artikel 250ter Sr en daarmee onderdeel 3 van het eerste lid artikel 273f Sr bevat niet zo een bestanddeel, waardoor een onjuiste interpretatie van dit sublid is gegeven.
Toegepast op de casus overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer 1]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte aan[slachtoffer 1] had voorgesteld – nadat bleek dat er voor haar geen werk was in de eierfabriek – om in een seksclub te werken. Verdachte heeft haar vervolgens in de eerste week van maart 2012 van[woonplaats] (Duitsland) naar[club 1] in Haps (Nederland) gebracht om daar in de prostitutie te gaan werken. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte[slachtoffer 1] heeft medegenomen met het oogmerk haar in Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
[slachtoffer 3]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte voor [slachtoffer 3] werk had geregeld in [club 1] in Haps. Verdachte heeft[slachtoffer 3] – die op dat moment nog in Tsjechië verbleef – geld gestuurd voor de reis naar Nederland. In Venlo heeft verdachte haar vervolgens opgehaald en naar [club 1] in Haps gebracht. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [slachtoffer 3] op enig moment bij een andere club wilde werken, waarna verdachte [club 2] voor haar heeft geregeld in Duitsland. Verdachte heeft [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] vervolgens vanuit Haps naar deze club gebracht om daar in de prostitutie te werken. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] heeft aangeworven en medegenomen met het oogmerk haar in Nederland en Duitsland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
Medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat enig onderdeel van de tenlastelegging is begaan in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen en dat sprake is van medeplegen. De rechtbank zal de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.3.3
Vrijspraakoverwegingen
[slachtoffer 2]
Uit het dossier blijkt dat verdachte op zoek was naar werknemers in Tsjechië om in Nederland in de eierfabriek te werken. [slachtoffer 2] is vervolgens op 3 maart 2012 vertrokken vanuit Tsjechië om in de eierfabriek te werken. Tot medio mei heeft zij in de eierfabriek gewerkt, waarna ze werd ontslagen. [slachtoffer 2] verklaarde dat verdachte haar toen vertelde over de mogelijkheid om in[club 2] te gaan werken. Na twee weken bracht hij haar vanuit haar woning in [woonplaats] in Duitsland naar club [club 2] in Duitsland. Voordat ze naar club [club 2] reden, zijn ze langs[club 1] gereden in Haps om een Oekraïense vrouw op te halen. Verdachte heeft hen vervolgens bij club [club 2] afgezet.
Verdachte verklaarde dat hij[slachtoffer 2] – nadat zij ontslagen was bij de eierfabriek – vanuit haar woning in[woonplaats] (Duitsland) naar [club 2] in Duitsland heeft gebracht.
De rechtbank overweegt als volgt. Het begrip ‘medenemen’ wordt door de Hoge Raad ruim uitgelegd. Het ophalen en brengen van iemand op verzoek is voldoende. Naar het oordeel van de rechtbank kan bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ‘medenemen’, zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 sub 3 Sr. Uit dit artikel blijkt dat bij de beoordeling – naast het bestanddeel van handelingen – ook gekeken moet worden naar het bestanddeel van ‘het oogmerk die ander
in een ander landertoe te brengen’. Voor oogmerk is voorwaardelijk opzet niet voldoende en is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg, meebracht dat de ander door zijn handelen in de prostitutie zou belanden. Vast staat dat er in Tsjechië geen aanwijzingen waren dat [slachtoffer 2] in de prostitutie zou gaan werken. Zij heeft zelfs in de eierfabriek gewerkt. Het oogmerk om [slachtoffer 2] in Tsjechië ertoe te brengen om in Duitsland in de prostitutie te werken bestond dus op dat moment niet. Vast staat voorts dat verdachte – nadat [slachtoffer 2] in de eierfabriek was ontslagen – haar vanuit haar woning in[woonplaats] (Duitsland) naar [club 2] in Duitsland via[club 1] in Nederland heeft gebracht. Verdachte ontkent dat ze via Nederland zijn gereden. De rechtbank overweegt dat als er al sprake was van een reis via Nederland dan is het oogmerk om [slachtoffer 2] ertoe te brengen om in Nederland – en dus
in een anderland – in de prostitutie werkzaam te zijn daar nooit op gericht geweest. De rechtbank acht dan ook niet bewezen hetgeen aan verdachte ten aanzien van [slachtoffer 2] is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
[slachtoffer 4]
heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte haar vanuit Haps naar club [club 2] in Duitsland heeft gebracht. Ze had voor het vervoer – een ‘soort taxi’ – € 50,- aan verdachte betaald.
Verdachte verklaarde dat [slachtoffer 4] op enig moment aan hem had gevraagd of hij haar vanuit Haps naar [club 2] in Duitsland wilde brengen. Dit heeft hij gedaan. Hij kreeg hiervoor € 50,- benzinegeld.
De rechtbank overweegt als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank kan bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ‘medenemen’, zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 sub 3. Naast het bestanddeel van handelingen moet echter ook gekeken worden naar het bestanddeel van ‘het oogmerk die ander in een ander land
ertoe te brengenin de prostitutie werkzaam te zijn’. Vast staat dat verdachte [slachtoffer 4] op haar verzoek enkel heeft vervoerd van Haps naar een seksclub in Duitsland. De rechtbank overweegt dat van het ‘brengen tot’ toch een zekere actieve bijdrage vereist is die verder gaat dan enkel brengen of chauffeuren. Het enkel vervoeren, ook terwijl men zich ervan bewust is dat de betrokken persoon in de prostitutie zal gaan werken, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van het ‘oogmerk die ander
ertoe te brengen’. De rechtbank acht dan ook niet bewezen hetgeen aan verdachte ten aanzien van [slachtoffer 4] is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 1 februari 2012 tot en met 1 juni 2012 in Nederland en/of in Duitsland en/of in Tsjechië alleen,
een persoon genaamd[slachtoffer 1] en
een persoon genaamd [slachtoffer 3],
heeft aangeworven of medegenomen, met het oogmerk die[slachtoffer 1]
en die [slachtoffer 3]
in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling,
immers heeft hij, verdachte:
  • [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] in Tsjechië benaderd om in Nederland te gaan werken,
  • transport geregeld voor [slachtoffer 3],[slachtoffer 1]
  • en [slachtoffer 3] naar seksclubs in Nederland en Duitsland gebracht,
  • [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] vervolgens in de prostitutie gebracht en gelegenheid geregeld en laten regelen alwaar zij zich konden prostitueren.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Mensenhandel, meermalen gepleegd
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – gelet op de richtlijnen van het openbaar ministerie – gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 30 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft in haar eis verdisconteerd dat het een ernstig feit betreft en de jeugdige leeftijd en de kwetsbaarheid van de slachtoffers die in een financieel slechte positie verkeerden, ruzie thuis hadden en drugs gebruikten. Bovendien bagatelliseert verdachte het ten laste gelegde feit en doet hij voorkomen alsof het initiatief bij de anderen lag.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit geconcludeerd. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de eis te fors is en verzoekt de gevangenisstraf te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft twee vrouwen aangeworven en medegenomen om hen in Nederland en/of in Duitsland tot prostitutie te brengen. Deze vrouwen waren op dat moment 20 en 21 jaar oud en dus nog relatief jong.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde tot een van de ‘lichtere’ mensenhandeldelicten uit artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht behoort, in die zin dat voor een bewezenverklaring niet is vereist dat op de slachtoffers op enigerlei wijze dwang wordt uitgeoefend. Niettemin heeft de wetgever ervoor gekozen om op deze vorm van mensenhandel een maximale gevangenisstraf van 8 jaar te stellen. Dit betekent dat het aanwerven of medenemen van een persoon om die in een ander land tot prostitutie te brengen, ook zonder dat deze persoon wordt gedwongen, een ernstig strafbaar feit is.
In het onderhavige geval ging het om –jonge- vrouwen die in het land van herkomst in moeilijke omstandigheden verkeerden en vanuit een kwetsbare en afhankelijke situatie in de Nederlandse en Duitse prostitutie zijn gebracht.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte van 10 januari 2013, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats. De duur van de gevangenisstraf dient naar het oordeel van de rechtbank echter korter te zijn dan door de officier van justitie gevorderd. Daarbij wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat niet alle onderdelen van het ten laste gelegde feit bewezen zijn verklaard. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 315 dagen, zijnde de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 57, 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. E.H.M. Druijf en
mr. P.M.S. Dijks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Zijlstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 juli 2013.
Mr. P.M.S. Dijks is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee, District Zuid, Brigade Brabant-Noord/Limburg-Noord, Afdeling Recherche opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL27YN/12-003628 d.d. 28 augustus 2012, en de daarbij behorende bijlagen.
2.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige[slachtoffer 1] d.d. 18 juni 2012, p. 175-182.
3.Verklaring van getuige[slachtoffer 1] afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 7 december 2012.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 25 juni 2013.
5.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] d.d. 18 juni 2012, p. 164-171.
6.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 augustus 2012, p. 97-103.
7.Kamerstukken II 2003-2004, 29291, nr. 3, p. 9.
8.Het Internationaal Verdrag nopens de bestrijding van de handel in meerderjarige vrouwen, Genève, 11 oktober 1933, S. 1935, 598.
9.Ter uitvoering van dit verdrag betrof dit oorspronkelijk artikel 250a lid 1 sub 2 (oud) Sr.
10.Kamerstukken II 1988-1989, 21027, nr. 3, p. 9.
11.Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2012).
12.HR 18 april 2000, LJN: ZD1788, NJ 2000,443.
13.Rb Amsterdam 9 maart 2010, 13-5290038-09 (niet gepubliceerd).
14.HR 20 december 2005, LJN: AU3425.
15.HR 22 november 2011, LJN: BT7070.
16.Hof Den Haag 30 juni 2010, LJN: BO2794.
17.Kamerstukken II 1988-1989, 21027, nr. 3, p. 8.