ECLI:NL:RBOBR:2016:139

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2016
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
01/889096-11
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen, valsheid in geschrift en uitkeringsfraude

Op 18 januari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van gewoontewitwassen, valsheid in geschrift en uitkeringsfraude. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, gedurende een lange periode betrokken was bij het plegen van witwassen door het verbergen van de herkomst van geld en het gebruik maken van valse documenten. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk hebben nagelaten om relevante informatie te verstrekken aan de gemeente, wat hen in staat stelde om onterecht bijstandsuitkeringen te ontvangen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de rol van de verdachte als feitelijk leidinggevende en de impact van hun daden op de samenleving. De rechtbank verwierp ook verweren van de verdediging, waaronder het beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling en de claim dat de belastingdienst hen had aangespoord tot het opmaken van valse documenten. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde de gevangenisstraf op, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/889096-11
Datum uitspraak: 18 januari 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1958] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 en 21 oktober 2015, 1, 3, 4, 7, 8, 9 en 10 december 2015 en 4 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 september 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 03 april 2012, in de gemeente Rosmalen en/of de gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt en/of zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, door van een of meer voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing te verbergen en/of te
verhullen, dan wel te verbergen en/of te verhullen wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of een of meer van deze, voorwerp(en) voorhanden te hebben,
en/of door een of meer voorwerp(en) te verwerven, voorhanden te hebben en/of over te
dragen en/of om te zetten en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik te maken, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s),
a. in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 03 april 2012, (telkens) één of meer hierna te noemen geldbedragen, tot een totaal bedrag van ongeveer 1.403.911,79, in elk geval één of meer hierna te noemen geldbedragen, althans enig geldbedrag, in ontvangst genomen en/of (vervolgens) in giraal geld omgezet door contante stortingen op bankrekeningen ten name van (onder meer) [stichting 1] ( [bankrekeningnummer 1] ) en/of [verdachte] ( [bankrekeningnummer 2] ) en/of [medeverdachte 1] ( [bankrekeningnummer 3] en/of [bankrekeningnummer 4] ) en/of [medeverdachte 2] ( [bankrekeningnummer 5] ) en/of [medeverdachte 3] ( [bankrekeningnummer 6] ) en/of [medeverdachte 4] ( [bankrekeningnummer 7] en/of [bankrekeningnummer 8] ) en/of [medeverdachte 5] ( [bankrekeningnummer 9] ) en/of [medeverdachte 6] ( [bankrekeningnummer 10] ) en/of [medeverdachte 7] ( [bankrekeningnummer 11] en/of [bankrekeningnummer 12] ) en/of [medeverdachte 8] ( [bankrekeningnummer 13] ) en/of [medeverdachte 9] ( [bankrekeningnummer 14] ), te weten één of meer van de navolgende geldbedragen:
- 956.080,60 in totaal gestort op rekeningen aangehouden bij [bank 1] ;
- 342.500,-- in totaal gestort op rekeningen aangehouden bij [bank 2] ;
- 34.529,77 in totaal gestort op rekeningen aangehouden bij [bank 3] ;
- 70.801,42 in totaal gestort op rekeningen aangehouden bij [bank 4] ;
b. in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 03 april 2012, (telkens) één of meer hierna te noemen woningen en/of recht van erfpacht aangekocht en/of op naam verkregen, tot een totaal bedrag van ongeveer 2.524.000,-- , althans enig geldbedrag, te weten één of meer van de navolgende woningen en/of recht van erfpacht:
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 2] , aangekocht voor een geldbedrag van 880.000,-- en op 29 december 2009 notarieel overgedragen en geleverd aan en verkregen door [medeverdachte 4] en op 26 mei 2010 notarieel overdragen en geleverd aan en verkregen door [medeverdachte 3] ;
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 3] , aangekocht voor een geldbedrag van 285.000,-- en op 30 november 2007 notarieel overgedragen en geleverd aan en verkregen door [medeverdachte 5] ;
-het recht van erfpacht betreffende een (camping) winkel op het recreatieterrein [naam 1] , staande en gelegen aan de [adres 4] , aangekocht voor een geldbedrag van 70.000,-- en op 12 april 2005 notarieel overgedragen en geleverd aan en verkregen door [medeverdachte 7] en op 20 april 2009 verkocht voor een geldbedrag van 70.000,-- en notarieel overgedragen en geleverd aan en verkregen door [medeverdachte 6] ;
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 5] , aangekocht voor een geldbedrag van 179.000,-- en op 16 december 2005 notarieel overgedragen en geleverd aan en verkregen door [medeverdachte 4] ;
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 6] ,
aangekocht voor een geldbedrag van 470.000,-- en op 16 december 2003 notarieel overgedragen en geleverd aan en verkregen door [medeverdachte 8] ;
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 7] , aangekocht voor een geldbedrag van 640.000,-- en op 16 juni 2010 notarieel overdragen en geleverd aan en verkregen door [medeverdachte 9] ;
c. in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 03 april 2012, in de gemeente Rosmalen en/of de gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, (telkens) het gebruik genoten van een of meer hierna te noemen woningen en/of recht van erfpacht, te weten
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 8] , en/of
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 2] , en/of
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 3] , en/of
-het recht van erfpacht betreffende een (camping) winkel op het recreatieterrein [naam 1] , staande en gelegen aan de [adres 4] , en/of
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 5] , en/of
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 6] , en/of
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 7] ,
zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis-ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
De rechtspersoon [stichting 1] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 april 2009 tot en met 03 april 2012, in de gemeente Rosmalen en/of de gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt en/of zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, door van een of meer voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing te verbergen en/of te verhullen, dan wel te verbergen en/of te verhullen wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of een of meer van deze, voorwerp(en) voorhanden te hebben, en/of door een of meer voorwerp(en) te verwerven, voorhanden te hebben en/of over te dragen en/of om te zetten en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik te maken, immers heeft/hebben zij, [stichting 1] , en/of (een of meer van) haar mededader(s),
a. in of omstreeks de periode van 22 april 2009 tot en met 26 juni 2009 (telkens) één of meer geldbedragen, tot een totaal bedrag van ongeveer 366.975,-- , in elk geval één of meer geldbedragen, althans enig geldbedrag, in ontvangst genomen en/of (vervolgens) in giraal geld omgezet door contante stortingen op [bankrekeningnummer 15] t.n.v. [stichting 1] ten behoeve van de aankoop van het woonhuis staande en gelegen aan
[adres 8] ,
b. in of omstreeks de periode van 22 april 2009 tot en met 01 juli 2009, de hierna te noemen woning aangekocht en/of op naam verkregen:
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 8] , aangekocht voor een geldbedrag van 345.000,-- en op 1 juli 2009 notarieel overgedragen en geleverd aan en verkregen door [stichting 1] ,
zulks terwijl zij, [stichting 1] en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf, tot welke feiten hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
art 420bis-ter j. 51 Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 april 2009 tot en met 03 april 2012, in de gemeente Rosmalen en/of de gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt en/of zich schuldig heeft
gemaakt aan witwassen, door van een of meer voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing te verbergen en/of te
verhullen, dan wel te verbergen en/of te verhullen wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of een of meer van deze, voorwerp(en) voorhanden te hebben,
en/of door een of meer voorwerp(en) te verwerven, voorhanden te hebben en/of over te
dragen en/of om te zetten en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik te maken, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s),
a. in of omstreeks de periode van 22 april 2009 tot en met 26 juni 2009 (telkens) één of meer geldbedragen, tot een totaal bedrag van ongeveer 366.975,-- , in elk geval één of meer geldbedragen, althans enig geldbedrag, in ontvangst genomen en/of (vervolgens) in giraal geld omgezet door contante stortingen op [bankrekeningnummer 15] t.n.v. [stichting 1] ten behoeve van de aankoop van het woonhuis staande en gelegen aan
[adres 8] ,
b. in of omstreeks de periode van 22 april 2009 tot en met 01 juli 2009, de hierna te noemen woning aangekocht en/of op naam verkregen:
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 8] , aangekocht voor een geldbedrag van 345.000,-- en op 1 juli 2009 notarieel overgedragen en geleverd aan en verkregen door [stichting 1] ,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 03 april 2012, in de gemeente Rosmalen en/of de gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland en/of in Zweden tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) een of meer geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) in strijd met de waarheid (onder meer) navolgende geschriften opgemaakt en/of doen opmaken:
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 6-11-2008, inhoudende een overeenkomst tussen de ondergetekenden [getuige 1] namens [vereniging 1] en [medeverdachte 4] inzake
- de vaststelling dat Rijkswaterstaat de woning aan de [adres 9] heeft gekocht en [vereniging 1] beschikt over 1.400.000,--;
- aan [medeverdachte 4] een lening verschaft van 950.000,--om de woning aan de [adres 2] te kopen;
- dat [medeverdachte 4] zich verplicht huisvesting te verschaffen aan Roma die daar behoefte aan hebben;
- de toestemming aan [medeverdachte 4] bij verkoop een andere woning te kopen; en
- indien geen andere woning wordt gekocht de verplichting de opbrengst over te dragen aan [vereniging 1] , die op haar beurt degene betaalt die de lening oorspronkelijk hebben verstrekt.
Uitgevaardigd en ondertekend te Angered op 6 november 2008 door [getuige 1]
en [medeverdachte 4] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 14-5-2010, inhoudende dat ondergetekenden [getuige 1] namens [vereniging 1] en [medeverdachte 3]
zijn overeengekomen:
- dat [vereniging 1] de woning aan de [adres 2] ter
beschikking stelt aan [medeverdachte 3] in de vorm van een renteloze lening;
- dat daarmee [medeverdachte 3] alle schulden van [medeverdachte 4] overneemt;
- dat [medeverdachte 3] zich verplicht huisvesting te verschaffen aan Roma die daar behoefte aan hebben (in het bijzonder zijn zieke moeder);
- de toestemming aan [medeverdachte 3] bij verkoop een andere woning te kopen; en
- indien geen andere woning wordt gekocht de verplichting de opbrengst over te dragen aan [vereniging 1] , die op haar beurt degene betaalt die de lening oorspronkelijk hebben uitgeleend.
Ondertekend te Angered op 14 mei 2010 door [getuige 1] en [medeverdachte 3] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 17-9-2007, inhoudende dat tussen [vereniging 2] , [medeverdachte 5] en de Roma gemeenschap is overeengekomen
- dat [vereniging 2] en de Roma gemeenschap na samenkomst met de Roma in Zweden
geld inzamelen en een renteloze lening toekennen van 141.000,-- aan [medeverdachte 5] voor de aankoop van het pand [adres 3] ;
- [medeverdachte 5] verplicht is om Roma die huisvesting nodig hebben toe te staan te gaan wonen in het pand;
- bij verkoop van het pand en geen nieuw pand wordt aangekocht, de opbrengst over te dragen aan [vereniging 2] .
Ondertekend te Helsingborg op 17 september 2007 door [getuige 2] en
[medeverdachte 5] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 11-12-2007, inhoudende dat [vereniging 2] , [medeverdachte 5] en de Roma gemeenschap zijn
overeengekomen:
- dat [vereniging 2] en de Roma gemeenschap na samenkomst met de Roma in Zweden
geld inzamelen en een renteloze lening toekennen van 140.000,-- aan [medeverdachte 5] voor de bouw van het pand [adres 3] ;
- [medeverdachte 5] verplicht is om de huidige overeenkomst met eerdere overeenkomsten inzake leningen samen te brengen en zich te houden aan alle verplichtingen en afspraken uit de overeenkomst van 17-9-2007.
Ondertekend te Helsingborg op 11 december 2007 door [getuige 2] en [medeverdachte 5]
;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd op 10-9-2007, inhoudende een verklaring van [getuige 3]
- dat hij gevraagd was door de Roma gemeenschap om geld in te zamelen en deze
inzameling te organiseren;
- dat hij 141.000,-- heeft ingezameld;
- dat [medeverdachte 5] deze inzameling dient te gebruiken voor de aankoop van een pand. Ondertekend te Helsingborg op 10 september 2007 door [getuige 3] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd op 3-12-2007, inhoudende een verklaring van [getuige 3]
- dat hij gevraagd was door de Roma gemeenschap om geld in te zamelen en deze
inzameling te organiseren;
- dat hij 140.000,-- heeft ingezameld;
- dat [medeverdachte 5] deze inzameling dient te gebruiken voor de bouw van een pand. Ondertekend te Helsingborg op 3 december 2007 door [getuige 3] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 3-10-2005, inhoudende een overeenkomst tussen ondergetekenden [getuige 1] namens [vereniging 3]
en [medeverdachte 7] , waarbij wordt overeengekomen:
- dat [vereniging 3] 25.000,-- heeft ingezameld en aan [medeverdachte 7]
renteloos uitleent;
- dat de lening gebruikt zal worden ter aflossing van een hypotheek op het vastgoed [adres 4] ; en
- dat hiermee [medeverdachte 7] in totaal 52.000,-- van [vereniging 3] heeft geleend.
Opgesteld en ondertekend te Angered op 3 oktober 2005 door [getuige 1] en
[medeverdachte 7] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 1-6-2007, inhoudende de
verklaring dat de schulden en verplichtingen van [medeverdachte 7] in verband met
het faillissement van [vereniging 3] (in de lente van 2007), aan [vereniging 1]
zijn overgedragen.
Op 1 juni 2007 te Göteborg ondertekend door [getuige 1] en [medeverdachte 7] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 14-4-2009, inhoudende een verklaring dat tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] is overeengekomen
- dat [medeverdachte 7] de verplichtingen betreffende het pand aan de [adres 10] overdraagt aan [medeverdachte 6] ;
- en dat ondergetekende, [getuige 1] , verklaart dat [medeverdachte 7] aan haar verplichtingen betreffende het pand heeft voldaan, onder verwijzing naar de overeenkomst van 4-4-2005.
Op 14 april 2009 te Angered ondertekend door [getuige 1] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 14-4-2009, inhoudende een overeenkomst tussen [getuige 1] als voorzitter van [vereniging 3]
en [medeverdachte 6] waarbij wordt overeengekomen:
- dat [medeverdachte 6] de schulden van [medeverdachte 7] aan [vereniging 1]
overneemt in verband met de aankoop van de zaak van [medeverdachte 7] die zij middels een renteloze lening heeft gekocht;
- dat [medeverdachte 6] verplicht is het vastgoed [adres 4] te beheren, onderhouden en verzorgen;
- bij verkoop en geen aankoop van een nieuw vastgoed [medeverdachte 6] verplicht is alle inkomsten van de verkoop van het vastgoed over te maken aan de [vereniging 1] . Getekend op 14 april 2009 te Angered door [getuige 1] en [medeverdachte 6] ;
- een geschrift in de Zweedse taal gedateerd op 3-10-2005, inhoudende:
- dat [getuige 1] als voorzitter van [vereniging 3] en [medeverdachte 4] een overeenkomst hebben gesloten;
- dat in verband met de schadevergoeding door [bedrijf 1] betreffende de woning aan de [adres 11] , [vereniging 3] over 200.000,-- beschikt;
- [vereniging 3] aan [medeverdachte 4] een renteloze lening toekent van 125.000,--, waarvan 95.000,-- voor de aankoop van de woning aan de [adres 5] en 30.000,-- voor een aanbouw aan die woning;
- dat [medeverdachte 4] verplicht is om Roma, die huisvesting nodig hebben, huisvesting te verlenen in de betreffende woning; en
- verplicht is bij verkoop van de woning en geen andere aankoop plaatsvindt van een nieuw pand, de gehele opbrengst van de verkoop over te dragen aan [vereniging 3] . Overeenkomst opgemaakt en ondertekend te Angered op 3-10-2005 door [getuige 1] en [medeverdachte 4] ;
- een geschrift in de Zweedse taal, gedateerd 12-11-2003, inhoudende:
- dat [medeverdachte 8] , de Roma gemeenschap en [vereniging 4] partijen zijn die zijn overeengekomen:
- dat [vereniging 2] en de Roma gemeenschap na samenkomst met de Roma in Zweden zijn overeengekomen dat de opbrengst van de verkoop van [adres 12] ter waarde van 413.280 een renteloze lening moet zijn aan [medeverdachte 8] ;
- dat de lening betreft de aankoop van pand aan de [adres 6] ;
- dat het pand zal worden beheerd en onderhouden door [vereniging 4] ;
- dat [medeverdachte 8] verplicht is Roma die behoefte aan een woning hebben, toe te laten in het pand te wonen;
- dat [medeverdachte 8] verplicht is bij verkoop van het pand zonder andere aankoop de opbrengst over te laten aan [vereniging 4] .
Ondertekening te Helsingborg op 12 november 2003 door [getuige 2] en [medeverdachte 8]
;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 7-8-2007, inhoudende dat
[vereniging 2] , [medeverdachte 8] en de Roma gemeenschap zijn
overeengekomen:
- dat [vereniging 2] en de Roma gemeenschap na samenkomst met de Roma in Zweden
zijn overeengekomen geld in te zamelen en een renteloze lening toe te kennen van 65.000,-- aan [medeverdachte 8] ;
- de lening betreft de aanbouw van het pand [adres 6] ;
- [medeverdachte 8] verplicht is om de huidige overeenkomst met eerdere overeenkomsten inzake leningen samen te brengen en zich te houden aan alle verplichtingen en afspraken uit de overeenkomst van 12 november 2003.
Ondertekening te Helsingborg op 7 augustus 2007 door [getuige 2] en [medeverdachte 8]
;
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 03 april 2012, in de gemeente Rosmalen en/of de gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland en/of in Zweden tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of
opzettelijk voorhanden heeft gehad een of meer vals(e) of vervalst(e) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om te dienen tot bewijs van enig feit, als ware dit/deze geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, te weten (onder meer) de/het navolgende (telkens) in strijd met de waarheid opgemaakte geschrift(en):
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 6-11-2008, inhoudende een overeenkomst tussen de ondergetekenden [getuige 1] namens [vereniging 1] en [medeverdachte 4] inzake
- de vaststelling dat Rijkswaterstaat de woning aan de [adres 9] heeft gekocht en [vereniging 1] beschikt over 1.400.000,--;
- aan [medeverdachte 4] een lening verschaft van 950.000,--om de woning aan de [adres 2] te kopen;
- dat [medeverdachte 4] zich verplicht huisvesting te verschaffen aan Roma die daar behoefte aan hebben;
- de toestemming aan [medeverdachte 4] bij verkoop een andere woning te kopen; en
- indien geen andere woning wordt gekocht de verplichting de opbrengst over te dragen aan [vereniging 1] , die op haar beurt degene betaalt die de lening oorspronkelijk hebben verstrekt.
Uitgevaardigd en ondertekend te Angered op 6 november 2008 door [getuige 1]
en [medeverdachte 4] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 14-5-2010, inhoudende dat ondergetekenden [getuige 1] namens [vereniging 1] en [medeverdachte 3]
zijn overeengekomen:
- dat [vereniging 1] de woning aan de [adres 2] ter
beschikking stelt aan [medeverdachte 3] in de vorm van een renteloze lening;
- dat daarmee [medeverdachte 3] alle schulden van [medeverdachte 4] overneemt;
- dat [medeverdachte 3] zich verplicht huisvesting te verschaffen aan Roma die daar behoefte aan hebben (in het bijzonder zijn zieke moeder);
- de toestemming aan [medeverdachte 3] bij verkoop een andere woning te kopen; en
- indien geen andere woning wordt gekocht de verplichting de opbrengst over te dragen aan [vereniging 1] , die op haar beurt degene betaalt die de lening oorspronkelijk hebben uitgeleend.
Ondertekend te Angered op 14 mei 2010 door [getuige 1] en [medeverdachte 3] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 17-9-2007, inhoudende dat tussen [vereniging 2] , [medeverdachte 5] en de Roma gemeenschap is overeengekomen
- dat [vereniging 2] en de Roma gemeenschap na samenkomst met de Roma in Zweden
geld inzamelen en een renteloze lening toekennen van 141.000,-- aan [medeverdachte 5] voor de aankoop van het pand [adres 3] ;
- [medeverdachte 5] verplicht is om Roma die huisvesting nodig hebben toe te staan te gaan wonen in het pand;
- bij verkoop van het pand en geen nieuw pand wordt aangekocht, de opbrengst over te dragen aan [vereniging 2] .
Ondertekend te Helsingborg op 17 september 2007 door [getuige 2] en
[medeverdachte 5] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 11-12-2007, inhoudende dat [vereniging 2] , [medeverdachte 5] en de Roma gemeenschap zijn
overeengekomen:
- dat [vereniging 2] en de Roma gemeenschap na samenkomst met de Roma in Zweden
geld inzamelen en een renteloze lening toekennen van 140.000,-- aan [medeverdachte 5] voor de bouw van het pand [adres 3] ;
- [medeverdachte 5] verplicht is om de huidige overeenkomst met eerdere overeenkomsten inzake leningen samen te brengen en zich te houden aan alle verplichtingen en afspraken uit de overeenkomst van 17-9-2007.
Ondertekend te Helsingborg op 11 december 2007 door [getuige 2] en [medeverdachte 5]
;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd op 10-9-2007, inhoudende een verklaring van [getuige 3]
- dat hij gevraagd was door de Roma gemeenschap om geld in te zamelen en deze
inzameling te organiseren;
- dat hij 141.000,-- heeft ingezameld;
- dat [medeverdachte 5] deze inzameling dient te gebruiken voor de aankoop van een pand. Ondertekend te Helsingborg op 10 september 2007 door [getuige 3] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd op 3-12-2007, inhoudende een verklaring van [getuige 3]
- dat hij gevraagd was door de Roma gemeenschap om geld in te zamelen en deze
inzameling te organiseren;
- dat hij 140.000,-- heeft ingezameld;
- dat [medeverdachte 5] deze inzameling dient te gebruiken voor de bouw van een pand. Ondertekend te Helsingborg op 3 december 2007 door [getuige 3] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 3-10-2005, inhoudende een overeenkomst tussen ondergetekenden [getuige 1] namens [vereniging 3]
en [medeverdachte 7] , waarbij wordt overeengekomen:
- dat [vereniging 3] 25.000,-- heeft ingezameld en aan [medeverdachte 7]
renteloos uitleent;
- dat de lening gebruikt zal worden ter aflossing van een hypotheek op het vastgoed [adres 4] ; en
- dat hiermee [medeverdachte 7] in totaal 52.000,-- van [vereniging 3] heeft geleend.
Opgesteld en ondertekend te Angered op 3 oktober 2005 door [getuige 1] en
[medeverdachte 7] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 1-6-2007, inhoudende de
verklaring dat de schulden en verplichtingen van [medeverdachte 7] in verband met het faillissement van [vereniging 3] (in de lente van 2007), aan [vereniging 1] zijn overgedragen.
Op 1 juni 2007 te Göteborg ondertekend door [getuige 1] en [medeverdachte 7] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 14-4-2009, inhoudende een verklaring dat tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] is overeengekomen
- dat [medeverdachte 7] de verplichtingen betreffende het pand aan de [adres 10] overdraagt aan [medeverdachte 6] ;
- en dat ondergetekende, [getuige 1] , verklaart dat [medeverdachte 7] aan haar verplichtingen betreffende het pand heeft voldaan, onder verwijzing naar de overeenkomst van 4-4-2005.
Op 14 april 2009 te Angered ondertekend door [getuige 1] ;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 14-4-2009, inhoudende een overeenkomst tussen [getuige 1] als voorzitter van [vereniging 3] en [medeverdachte 6] waarbij wordt overeengekomen:
- dat [medeverdachte 6] de schulden van [medeverdachte 7] aan [vereniging 1]
overneemt in verband met de aankoop van de zaak van [medeverdachte 7] die zij middels een renteloze lening heeft gekocht;
- dat [medeverdachte 6] verplicht is het vastgoed [adres 4] te beheren, onderhouden en verzorgen;
- bij verkoop en geen aankoop van een nieuw vastgoed [medeverdachte 6] verplicht is alle inkomsten van de verkoop van het vastgoed over te maken aan de [vereniging 1] . Getekend op 14 april 2009 te Angered door [getuige 1] en [medeverdachte 6] ;
- een geschrift in de Zweedse taal gedateerd op 3-10-2005, inhoudende:
- dat [getuige 1] als voorzitter van [vereniging 3] en [medeverdachte 4] een overeenkomst hebben gesloten;
- dat in verband met de schadevergoeding door [bedrijf 1] betreffende de woning aan de [adres 11] , [vereniging 3] over 200.000,-- beschikt;
- [vereniging 3] aan [medeverdachte 4] een renteloze lening toekent van 125.000,--, waarvan 95.000,-- voor de aankoop van de woning aan de [adres 5] en 30.000,-- voor een aanbouw aan die woning;
- dat [medeverdachte 4] verplicht is om Roma, die huisvesting nodig hebben, huisvesting te verlenen in de betreffende woning; en
- verplicht is bij verkoop van de woning en geen andere aankoop plaatsvindt van een nieuw pand, de gehele opbrengst van de verkoop over te dragen aan [vereniging 3] . Overeenkomst opgemaakt en ondertekend te Angered op 3-10-2005 door [getuige 1] en [medeverdachte 4] ;
- een geschrift in de Zweedse taal, gedateerd 12-11-2003, inhoudende:
- dat [medeverdachte 8] , de Roma gemeenschap en [vereniging 4] partijen zijn die zijn overeengekomen:
- dat [vereniging 2] en de Roma gemeenschap na samenkomst met de Roma in Zweden zijn overeengekomen dat de opbrengst van de verkoop van [adres 12] ter waarde van 413.280 een renteloze lening moet zijn aan [medeverdachte 8] ;
- dat de lening betreft de aankoop van pand aan de [adres 6] ;
- dat het pand zal worden beheerd en onderhouden door [vereniging 4] ;
- dat [medeverdachte 8] verplicht is Roma die behoefte aan een woning hebben, toe te laten in het pand te wonen;
- dat [medeverdachte 8] verplicht is bij verkoop van het pand zonder andere aankoop de opbrengst over te laten aan [vereniging 4] .
Ondertekening te Helsingborg op 12 november 2003 door [getuige 2] en [medeverdachte 8]
;
- een geschrift opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 7-8-2007, inhoudende dat [vereniging 2] , [medeverdachte 8] en de Roma gemeenschap zijn
overeengekomen:
- dat [vereniging 2] en de Roma gemeenschap na samenkomst met de Roma in Zweden
zijn overeengekomen geld in te zamelen en een renteloze lening toe te kennen van 65.000,-- aan [medeverdachte 8] ;
- de lening betreft de aanbouw van het pand [adres 6] ;
- [medeverdachte 8] verplicht is om de huidige overeenkomst met eerdere overeenkomsten inzake leningen samen te brengen en zich te houden aan alle verplichtingen en afspraken uit de overeenkomst van 12 november 2003.
Ondertekening te Helsingborg op 7 augustus 2007 door [getuige 2] en [medeverdachte 8]
;
bestaande dat gebruik maken hierin (onder meer) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die/dat geschrift(en) (telkens) heeft/hebben verstrekt of doen toekomen aan de belastingdienst. terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat geschrift(en) bestemd was/waren
voor zodanig gebruik;
art 225 lid 1 en/of 2 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
De rechtspersoon [stichting 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 03 april 2012, in de gemeente Rosmalen en/of de gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland en/of in Zweden tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben de [stichting 1] en/of haar mededader(s) in strijd met de waarheid navolgend geschrift
opgemaakt en/of doen opmaken:
- een geschrift, opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 14-4-2009, inhoudende de mededeling dat [stichting 1] , [vereniging 2] en de Roma gemeenschap het volgens overeenkomst eens zijn over:
- het beheer van de [stichting 1] door [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] ;
- dat de Roma gemeenschap 367.000,-- heeft verzameld welk geld renteloos wordt geleend aan [stichting 1] voor de aankoop van het woonhuis aan de [adres 13] ;
- dat de [stichting 1] zich verplicht om Roma toe te laten die behoeftig zijn om zich in het woonhuis te vestigen en het woonhuis te beheren en te onderhouden; en
- bij verkoop van het woonhuis de opbrengst over te dragen aan de Roma gemeenschap in het geval geen andere aankoop wordt gedaan.
Ondertekend te Helsingborg op 14 april 2009 door [getuige 2] , [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2]
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden
gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen feitelijke leiding heeft gegeven.
en/of
De rechtspersoon [stichting 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 03 april 2012, in de gemeente Rosmalen en/of de gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland en/of in Zweden tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals of vervalst geschrift dat bestemd was om te dienen tot bewijs van enig feit, als ware dit geschrift (echt en onvervalst,
te weten het navolgende in strijd met de waarheid opgemaakte geschrift:
- een geschrift, opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 14-4-2009, inhoudende de mededeling dat [stichting 1] , [vereniging 2] en de Roma gemeenschap het volgens overeenkomst eens zijn over:
- het beheer van de [stichting 1] door [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] ;
- dat de Roma gemeenschap 367.000,-- heeft verzameld welk geld renteloos wordt geleend aan [stichting 1] voor de aankoop van het woonhuis aan de [adres 13] ;
- dat de [stichting 1] zich verplicht om Roma toe te laten die behoeftig zijn om zich in het woonhuis te vestigen en het woonhuis te beheren en te onderhouden; en
- bij verkoop van het woonhuis de opbrengst over te dragen aan de Roma gemeenschap in het geval geen andere aankoop wordt gedaan.
Ondertekend te Helsingborg op 14 april 2009 door [getuige 2] , [verdachte]
, [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2]
bestaande dat gebruik maken hierin (onder meer) dat de [stichting 1] en/of haar mededader(s) dat geschrift heeft/hebben verstrekt of doen toekomen aan de belastingdienst. terwijl de [stichting 1] en/of haar mededader(s) wist(en),
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat geschrift bestemd was voor zodanig gebruik, tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen feitelijke leiding heeft gegeven;
art 225 lid 1 en/of lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 03 april 2012, in de gemeente Rosmalen en/of de gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland en/of in Zweden tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) in strijd met de waarheid navolgend geschrift opgemaakt en/of doen opmaken:
- een geschrift, opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 14-4-2009, inhoudende de mededeling dat [stichting 1] , [vereniging 2] en de Roma gemeenschap het volgens overeenkomst eens zijn over:
- het beheer van de [stichting 1] door [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] ;
- dat de Roma gemeenschap 367.000,-- heeft verzameld welk geld renteloos wordt geleend aan [stichting 1] voor de aankoop van het woonhuis aan de [adres 13] ;
- dat de [stichting 1] zich verplicht om Roma toe te laten die behoeftig zijn om zich in het woonhuis te vestigen en het woonhuis te beheren en te onderhouden; en
- bij verkoop van het woonhuis de opbrengst over te dragen aan de Roma gemeenschap in het geval geen andere aankoop wordt gedaan.
Ondertekend te Helsingborg op 14 april 2009 door [getuige 2] , [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] ;
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 03 april 2012, in de gemeente Rosmalen en/of de gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland en/of in Zweden tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of opzettelijk
voorhanden heeft gehad een vals of vervalst geschrift dat bestemd was om te dienen tot bewijs van enig feit, als ware dit geschrift (echt en onvervalst, te weten het navolgende in strijd met de waarheid opgemaakte geschrift:
- een geschrift, opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 14-4-2009, inhoudende de mededeling dat [stichting 1] , [vereniging 2] en de Roma gemeenschap het volgens overeenkomst eens zijn over:
- het beheer van de [stichting 1] door [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] ;
- dat de Roma gemeenschap 367.000,-- heeft verzameld welk geld renteloos wordt geleend aan [stichting 1] voor de aankoop van het woonhuis aan de [adres 13] ;
- dat de [stichting 1] zich verplicht om Roma toe te laten die behoeftig zijn om zich in het woonhuis te vestigen en het woonhuis te beheren en te onderhouden; en
- bij verkoop van het woonhuis de opbrengst over te dragen aan de Roma gemeenschap in het geval geen andere aankoop wordt gedaan.
Ondertekend te Helsingborg op 14 april 2009 door [getuige 2] , [verdachte]
, [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] ;
bestaande dat gebruik maken hierin (onder meer) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dat geschrift heeft/hebben verstrekt of doen toekomen aan de belastingdienst. terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat geschrift bestemd was voor zodanig gebruik;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
5.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 31 maart 2012, in de gemeente 's-Hertogenbosch, althans in Nederland in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de verplichting ingevolge artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand om aan het college
van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch op verzoek en/of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten de hem, verdachte, verstrekte uitkering (bijstand) op grond van de Algemene
Bijstandswet en/of Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, op de hem verstrekte rechtmatigheids- en/of rechtmatigheidonderzoekformulieren Abw en/of
rechtmatigheidonderzoekformulieren WWB en/of formulieren Langdurigheidstoeslag en/of enig ander door of namens (een uitvoeringsorgaan van) voormeld college en/of de gemeente ’s-Hertogenbosch verstrekt formulier en/of anderszins onverwijld uit eigen beweging aan (een uitvoeringsorgaan van) voormeld college en/of de gemeente ’s-Hertogenbosch geen gegevens verstrekt omtrent het (al dan niet tezamen en in vereniging met de [stichting 1] en/of een of meer anderen) in bezit hebben van onroerend goed (waaronder de woningen [adres 1] en/of [adres 13] ) en/of het aankopen en/of financieren van onroerend goed (te weten de woning [adres 6] ) ten behoeve van [medeverdachte 8] , en/of het ontvangen van stortingen op rekening en/of uitkeringen uit (een) erfenis(sen) en/of (een) schadeuitkering(en) en/of het ontvangen en/of bezitten van andere vermogensbestanddelen;
art 227b Wetboek van Strafrecht
art 227b Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
In het vervolg zullen de verdachte natuurlijke personen worden aangeduid met hun voornamen; de verdachte rechtspersoon, de [stichting 1] , zal aangeduid worden met de Stichting
De ontvankelijkheid van het OM.

1. Het standpunt van de officier van justitie

De officier stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

2. Het standpunt van de verdediging

Namens meerdere verdachten is op uiteenlopende, hierna verkort weer te geven, gronden aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Voor zover raadslieden een dergelijk verweer c.q. de daartoe aangevoerde gronden niet in hun eigen zaak hebben voorgedragen hebben zij zich aangesloten bij hetgeen namens de medeverdachten ter zake is aangevoerd. De rechtbank beschouwt dit verweer en de daartoe aangevoerde gronden derhalve als te zijn gedaan in alle zaken en zal deze daarom dan ook in alle zaken bespreken en beoordelen, behoudens voor zover uit de betreffende grond zelf blijkt dat deze uitsluitend betrekking kan hebben op de zaak waarin de grond is aangevoerd. Voor zover onvoldoende blijkt dat de verdediging zich bij bepaalde gronden in de zaken van de medeverdachten heeft aangesloten dragen de overwegingen en beslissingen van de rechtbank een ambtshalve karakter. Hetgeen dienaangaande door de verschillende raadslieden naar voren is gebracht laat zich in zakelijke bewoordingen als volgt samenvatten: er is doelbewust en/of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachten tekort gedaan aan hun recht op een eerlijk proces respectievelijk is er sprake van vormverzuimen die het wettelijke systeem waarop de strafrechtspleging is gestoeld in de kern hebben geraakt. De normschending heeft betrekking op verschillende aspecten, te weten:
2.1
Start van het onderzoek; startmoment, gegevensuitwisseling en verbaliseringsplicht
Onduidelijk is door wie, wanneer en op basis van welke informatie het onderzoek tegen de familie [achternaam] is aangevangen. Er hebben c.q. heeft al geruime tijd voor de formele start van het onderzoek in juni 2011 onderzoekshandelingen respectievelijk inzet van bob-middelen plaatsgevonden gericht op individuele leden van de familie [achternaam] zonder dat daar een rechtmatig onderbouwde verdenking aan ten grondslag lag. Er is in de fase voorafgaand aan de formele start van het onderzoek voorts sprake geweest van gegevensuitwisseling tussen de belastingdienst, de gemeente en de politie zonder dat daar een deugdelijke juridische basis aan ten grondslag heeft gelegen. Door de verdediging heeft geen controle plaats kunnen vinden op deze voorfase omdat de betrokken functionarissen van hun onderzoekshandelingen in deze voorfase geen proces-verbaal hebben opgemaakt en de rechtbank heeft geweigerd om het openbaar ministerie op te dragen het in deze voorfase aangelegde dossier “Fret” aan het strafdossier toe te voegen, ondanks het feit dat dit dossier van belang is voor de ingevolge de artikelen 348 en 350 Sv te beantwoorden vragen. Onduidelijk is gebleven op welk moment en op welke basis een verdenking ex artikel 27 Sv is ontstaan. De vorderingen ex artikel 126nd Sv hebben louter gediend om de eerder van de belastingdienst - onrechtmatig - verkregen gegevens ‘wit te wassen’. Met name de forse en doelbewuste schending van de verbaliseringsplicht heeft het wettelijke systeem in de kern aangetast.
2.2
Schending nemo teneturbeginsel/fiscale geheimhoudingsplicht
Voorts is sprake van schending van het beginsel dat een verdachte niet verplicht is mee te werken aan zijn eigen veroordeling (nemo tenetur prodere se ipsum) doordat gebruik is gemaakt van gegevens die van de belastingdienst zijn verkregen en tot verstrekking waarvan verdachten op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gehouden waren. Deze door hen aan de belastingdienst verstrekte gegevens hebben te gelden als wilsafhankelijk materiaal, waarbij de inspecteur bovendien heeft verzuimd om verdachten de cautie te geven alvorens hen aan te sporen om nog meer gegevens te verstrekken.
Voor zover de belastingdienst gegevens aan politie en justitie heeft verstrekt zonder dat daar een vordering op grond van artikel 126nd Sv aan ten grondslag lag, heeft de belastingdienst gehandeld in strijd met zijn geheimhoudingsverplichting ex artikel 67 AWR. Datzelfde geldt voor zover de belastingdienst op vordering van de officier van justitie gegevens heeft verstrekt, die ook betrekking hadden op andere leden van de familie [achternaam] die ten tijde van de vordering (nog) niet de status van verdachte hadden. Omdat het openbaar ministerie willens en wetens van deze schending van de geheimhoudingsplicht heeft geprofiteerd dienen de aldus verkregen gegevens van het bewijs te worden uitgesloten.
2.3
Handelen in strijd met het beginsel van een zuiver oogmerk
Uit de gebrekkige wijze van verhoor van [notaris 1] en het niet actief zoeken naar ontlastend bewijsmateriaal, zoals het horen van [notaris 3] en alle (Zweedse) geldverstrekkers ter zake de financiering van het pand aan de [adres 9] , blijkt dat de materiële waarheidsvinding bij de opsporing niet voorop heeft gestaan. Dit blijkt ook wel uit de manier waarop verbalisanten reageerden op de uitvoerige en gedetailleerde verklaringen van [medeverdachte 4] , waarin zij er blijk van gaven het verhaal van [medeverdachte 4] maar een ‘kletsverhaal’ te vinden. De verdediging wijst er op dat hier het fenomeen ‘othering’ [1] een rol heeft gespeeld.
2.4
Schending van de redelijke termijn
Door omstandigheden buiten de invloedsfeer van de verdediging is sprake is van schending van de redelijke termijn, zelfs indien daarbij acht wordt geslagen op de omstandigheid dat sprake is van een complexe zaak met een groot aantal verdachten. Het eindproces-verbaal was in januari 2013 gereed en desondanks heeft het nog zeer geruime tijd geduurd alvorens de zaak inhoudelijk op zitting is behandeld. Deze overschrijding levert een aanzienlijke schending van een behoorlijke procesorde op. Ten aanzien van [medeverdachte 7] heeft de schending ernstige gevolgen omdat haar uitkering werd beëindigd en hangende de onderhavige strafzaak niet kan worden hervat.
De verdediging meent dat de gesignaleerde vormverzuimen afzonderlijk, maar zeker in onderling verband en samenhang bezien, aanleiding geven om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
3. Het oordeel van de rechtbank
3.1
Beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat de toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek, waaronder begrepen normschendingen bij de opsporing. Indien sprake is van een dergelijk - niet voor herstel vatbaar - vormverzuim, maar de rechtsgevolgen ervan niet uit de wet blijken, dan zal de rechter moeten beoordelen of aan dat verzuim een rechtsgevolg verbonden moet worden en zo ja, welk rechtsgevolg. Daarbij dient hij rekening te houden met de in lid 2 van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van de schending en het door de schending veroorzaakte nadeel, waaronder te begrijpen de eventuele schade die verdachte in zijn verdediging heeft opgelopen. Daarbij moet worden aangetekend dat geen sprake is van een voor de toepassing van artikel 359a Sv in aanmerking te nemen nadeel indien de verdachte niet getroffen is in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Verder is van belang vast te stellen dat schending van vormvoorschriften in het voorbereidend onderzoek niet in alle gevallen tot voordeel van verdachte moet leiden; de rechter kan volstaan met de feitelijke constatering dat vormvoorschriften zijn verzuimd. Indien de rechter meent dat daarmee echter niet kan worden volstaan, dan heeft hij de mogelijkheid om aan het vormverzuim een van de drie in artikel 359a lid 1 Sv genoemde rechtsgevolgen te verbinden: strafvermindering, bewijsuitsluiting dan wel niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie. Het belang van verdachte dat het strafbare feit niet wordt ontdekt vormt rechtens geen beschermenswaardig belang, zodat de overtreding van een vormvoorschrift dat verdachte in dat belang raakt in beginsel zonder gevolg zal kunnen blijven.
Ten aanzien van het rechtsgevolg van niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie verdient het navolgende aantekening. Niet-ontvankelijk verklaring komt, als een aan schending van een vormvoorschrift in het voorbereidend onderzoek te verbinden rechtsgevolg, in slechts zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde. Dit kan aan de orde zijn in geval sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan. Voorts is een dergelijke sanctie mogelijk indien - ook zonder dat de belangen van de verdachte als hiervoor bedoeld zijn geschonden - sprake is van een handelwijze van de officier van justitie die in strijd is met de grondslagen van het strafproces waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt, zoals de bevoegdheidsverdeling tussen het Openbaar Ministerie en de onafhankelijke rechter zoals die in het wettelijk systeem ten aanzien van vervolging, berechting en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen is vervat.
3.2
Beoordeling
De rechtbank zal thans overgaan tot een beoordeling van de afzonderlijke gronden/aspecten, zoals hierboven weergegeven.
3.2.1
Ten aanzien van de start van het onderzoek
3.2.1.1 Algemeen
Uit het dossier komt naar voren dat zes meldingen van de [bank 1] inzake contante stortingen van (in totaal) ruim € 360.000,- in een tijdspanne van twee maanden (24 april 2009 tot en met 25 juni 2009) op de rekening van de Stichting de aanleiding hebben gevormd voor nader onderzoek. Deze meldingen zijn via het meldingssysteem ‘Intranet Verdachte Transacties’ (IVT) van de KLPD ter kennis gekomen van de regiopolitie Brabant Noord. [verbalisant 1] van de regiopolitie Brabant Noord, die in het kader van projectvoorbereiding in 2009 als financieel expert C periodiek het intranet diende te controleren en verdachte transacties diende te veredelen middels onderzoek in openbare bronnen en politiesystemen, heeft daarop het kadaster, de Kamer van Koophandel, het GBA, politiesystemen, het RDW en de Justitiele Documentatie geraadpleegd. Daaruit kwam naar voren dat de Stichting eigenaar was van het pand aan de [adres 13] (zonder hypotheek) en van het pand aan de [adres 1] (met een in verhouding tot de door haar betaalde koopsom slechts beperkte hypotheek). Verder bleek dat [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] bestuurders waren van de Stichting en dat een aantal personen dat stond ingeschreven op de [adres 1] (zijnde het GBA-adres van [verdachte] en [medeverdachte 2] ) en op de [adres 14] (zijnde het GBA-adres van [medeverdachte 10] ) in politiesystemen veelvuldig voorkwam ter zake vermogensdelicten. [verbalisant 1] heeft daarop de Financial Intelligence Unit (FIU) van de KLPD gevraagd om een proces-verbaal bevindingen op te maken van de bij hen voorhanden informatie om te kunnen beoordelen of sprake was van verdenking van een strafbaar feit. Uit het hierop volgende proces-verbaal van de FIU van 20 oktober 2009 volgt onder meer dat sprake is geweest van 48 stortingen die hebben geleid tot eerdergenoemd bedrag van ruim € 360.000,- en dat deze stortingen met de bankpas van [verdachte] zijn gedaan. Ook volgt uit dit proces-verbaal dat in die periode twee girale overboekingen van (in totaal) € 81.000,- van de rekening van de Stichting naar [notaris 2] hadden plaatsgevonden. Gezien de aard en omvang van de transacties, achtte de FIU de verdenking van witwassen jegens [verdachte] gerechtvaardigd, waarna onder meer de FIOD/ECD door de FIU werd geraadpleegd. Hieruit volgde dat [verdachte] over de jaren 2005 tot en met 2008 totaal een netto inkomen had van € 46.162,- (het hoogste netto jaarinkomen genoot hij in 2007, te weten € 12.093,-).
Uit raadpleging van open bronnen en politiesystemen inzake de Stichting en haar bestuurders [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] door de regiopolitie Brabant Noord is verder gebleken dat op 8 december 2010 een onderzoek van de belastingdienst heeft plaats gevonden, waarbij in de woning aan de [adres 2] wapens zijn aangetroffen. [medeverdachte 3] heeft in zijn verhoor ter zake bij de politie aangegeven dat de woning is gekocht door een organisatie uit Zweden en op zijn naam staat. Voorts is in een MMA-melding d.d. 15 december 2010 (kort samengevat) vermeld dat [persoon 1] uit Zweden voor de familie [achternaam] geld, afkomstig van winkeldiefstal, inbraken en pinpasfraude witwast. Uit raadpleging van intranet en Facebook bleek dat [getuige 2] voorzitter was van [vereniging 4] en [vereniging 2] .
Vervolgens heeft de regiopolitie Brabant Noord in verband met een gebrek aan opsporings-capaciteit in de regio het Bovenregionaal Recherche Overleg (hierna: het BRO) verzocht een strafrechtelijk onderzoek op te starten. Op 12 mei 2011 heeft het BRO naar aanleiding van een projectvoorstel het besluit ter zake genomen, waarna op 1 juli 2011 onder leiding van de officier van justitie een onderzoek is gestart.
Op 19 juli 2011 heeft de CIE aan de regiopolitie als betrouwbaar aangemerkte informatie verstrekt inhoudende dat, kort samengevat, [verdachte] de organisator is van dagelijkse strooptochten (diefstallen en/of insluipingen vanuit winkels of woningen) waar onder andere zijn kinderen aan deelnemen, dat hij met deze praktijken tussen de € 15.000,- en € 20.000,- euro per week verdient en dat hij veel zwart geld in huis heeft liggen.
Vervolgens zijn per verdachte zogenaamde processen-verbaal van verdenking opgemaakt.
Dienaangaande wordt het volgende opgemerkt.
Ad proces-verbaal verdenking inzake [medeverdachte 3] d.d. 26 juli 2011
De verdenking jegens [medeverdachte 3] is onder meer gebaseerd op voornoemde verklaring van 8 december 2010, inhoudende dat het pand aan de [adres 2] op zijn naam staat terwijl hij geen werk of uitkering heeft - volgens [medeverdachte 3] zou de woning zijn gekocht door een organisatie uit Zweden -, zijn verklaring van 12 mei 2010, afgelegd in het kader van een verdenking ter zake winkeldiefstal, dat zijn vader [medeverdachte 4] is, en de naar aanleiding van deze verklaringen ingewonnen informatie bij het kadaster dat de koopsom € 880.000,- bedroeg en het pand op 26 mei 2010 door verkoper [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 3] - dan net 18 jaar - is geleverd.
De rechtbank is van oordeel dat deze informatie, in onderling verband en samenhang bezien, de verdenking van witwassen jegens [medeverdachte 3] rechtvaardigt.
Ad proces-verbaal verdenking inzake [medeverdachte 4] d.d. 26 juli 2011
De verdenking jegens [medeverdachte 4] is met name gebaseerd op het proces-verbaal van verdenking jegens [medeverdachte 3] en eerdergenoemde MMA-melding van 15 december 2010, waarbij door verbalisanten is gewezen op de verkoop binnen de familierechtelijke relatie en is opgemerkt dat [medeverdachte 4] wist of kon weten dat [medeverdachte 3] geen werk of andere legale bron van inkomsten had.
De rechtbank is van oordeel dat deze informatie, in onderling verband en samenhang bezien, de verdenking van witwassen jegens [medeverdachte 4] rechtvaardigt.
Uit het BOB-dossier betreffende [medeverdachte 4] volgt dat ter zake die verdenking vervolgens diverse vorderingen ex artikel 126nd Sv zijn gedaan en dat daarbij ook informatie met betrekking tot [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] is opgevraagd. [2] De rechtbank stelt vast dat deze personen destijds woonachtig waren op het adres van [medeverdachte 4] , te weten de [adres 14] en/of nadien de [adres 7] . [3] Gelet daarop acht de rechtbank het opvragen van die informatie gerechtvaardigd.
Ad proces-verbaal verdenking inzake de Stichting, [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] d.d. 15 augustus 2011
Uit het betreffende proces-verbaal volgt dat de verdenking met name is gebaseerd op genoemde meldingen van de [bank 1] , het proces-verbaal van de FIU d.d. 20 oktober 2009, informatie uit GBA en kadaster, de MMA-melding van 15 december 2010 en de CIE-informatie d.d. 19 juli 2011. De rechtbank is van oordeel dat deze informatie, in onderling verband en samenhang bezien, de verdenking van witwassen jegens genoemde (rechts-) personen rechtvaardigt.
Uit het BOB-dossier blijkt dat ter zake die verdenking vervolgens diverse vorderingen ex artikel 126nd Sv zijn gedaan en dat daarbij ook informatie met betrekking tot [medeverdachte 8] is opgevraagd. [4] De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 8] destijds woonachtig was op het adres van bestuurslid [medeverdachte 1] , te weten de [adres 6] . [5] Gelet daarop acht de rechtbank het opvragen van die informatie gerechtvaardigd.
Ad proces-verbaal verdenking inzake [medeverdachte 8] d.d. 29 februari 2012
De verdenking jegens [medeverdachte 8] is met name gebaseerd op het proces-verbaal van verdenking inzake de Stichting, meer in het bijzonder de daarin genoemde MMA-melding van 15 december 2010 inzake [persoon 1] en de CIE-infomatie d.d. 19 juli 2011, en de uit eerdergenoemde 126nd-vorderingen verkregen informatie van (onder andere) de belastingdienst en de gemeente waaruit onder meer het volgende bleek:
- dat aan [medeverdachte 8] het pand aan de [adres 6] op 16 december 2003 is geleverd en dat de koopsom € 470.000,- bedroeg;
- dat aan [medeverdachte 8] ten behoeve van de aankoop en verbouwing van dit pand renteloze leningen waren verstrekt door Zweedse Roma-organisaties, waarvan [getuige 2] de voorzitter was en
- dat van [medeverdachte 8] over de periode 2005 tot en met 2009 geen inkomsten bekend zijn.
De rechtbank is van oordeel dat deze informatie, in onderling verband en samenhang bezien, de verdenking van witwassen jegens [medeverdachte 8] rechtvaardigt.
Ad proces-verbaal verdenking inzake [medeverdachte 5] d.d. 1 maart 2012
De verdenking jegens [medeverdachte 5] is met name gebaseerd op het proces-verbaal van verdenking inzake de Stichting en haar bestuursleden, meer in het bijzonder de daarin genoemde MMA-melding van 15 december 2010 inzake [persoon 1] , en de uit eerdergenoemde 126nd-vordering verkregen informatie van de belastingdienst en gemeente, waaruit onder meer het volgende naar voren komt:
- dat van [medeverdachte 5] over de jaren 2005-2009 geen inkomsten bekend zijn;
- dat aan [medeverdachte 5] op 30 november 2007 het pand aan de [adres 3] (met een koopsom van € 285.000,- en een hypothecaire geldlening van € 186.000,-) is geleverd, welk pand in 2008 zou zijn verbouwd, waarbij blijkens de aanvraag bouwvergunning de bouwkosten zijn geschat op € 228.855,-;
- dat aan [medeverdachte 5] ten behoeve van de aankoop en verbouwing van dit pand renteloze leningen waren verstrekt door een Zweedse Roma-organisatie, waarvan [getuige 2] de voorzitter was en
- dat de bankrekening van [medeverdachte 5] vanaf 2008 periodiek werd gevoed middels contante stortingen van onbekende herkomst, waarmee aflossingen op de hypothecaire geldlening, Essent en de bancaire kosten werden betaald.
De rechtbank is van oordeel dat deze informatie, in onderling verband en samenhang bezien, de verdenking van witwassen jegens [medeverdachte 5] rechtvaardigt.
Ad proces-verbaal verdenking inzake [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] d.d. 8 maart 2012
De verdenking jegens [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] is onder meer gebaseerd op het proces-verbaal van verdenking inzake [medeverdachte 4] , meer in het bijzonder de daarin vermelde MMA-melding van 15 december 2010, en op de middels voornoemde 126nd-vorderingen verkregen informatie van de belastingdienst en de gemeente over [medeverdachte 6] , waaruit onder meer het volgende bleek:
- dat van [medeverdachte 6] over de jaren 2005 tot en met 2009 geen inkomensgegevens bekend zijn;
- dat [medeverdachte 6] op 20 april 2009 van zijn zus [medeverdachte 7] het recht van erfpacht betreffende het pand aan de [adres 4] heeft gekocht voor € 70.000,-, van welk pand de WOZ-waarde in twee jaar tijd om onbekende redenen is gestegen naar € 159.000,- (2011);
- dat [medeverdachte 6] in verband met de aankoop van de zaak van [medeverdachte 7] , de schulden van [medeverdachte 7] aan de Zweedse Roma vereniging [vereniging 1] heeft overgenomen en
- dat [medeverdachte 7] diverse antecedenten terzake vermogensdelicten heeft.
De rechtbank is van oordeel dat deze informatie, in onderling verband en samenhang gezien, in combinatie ook met de informatie uit de hiervoor vermelde processen-verbaal van verdenking jegens diverse andere leden van de familie, met name voor wat betreft het veelvoud aan Zweedse renteloze leningen ten behoeve van de financiering van alle panden, de verdenking van witwassen jegens [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] rechtvaardigt.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat zij de informatie van de belastingdienst betreffende [medeverdachte 7] bij de beoordeling van de verdenking buiten beschouwing laat, nu de betreffende 126nd-vordering op dat moment nog niet was gedaan.
Ad proces-verbaal verdenking inzake [medeverdachte 9] d.d. 1 mei 2012
De verdenking jegens [medeverdachte 9] is onder meer gebaseerd op het proces-verbaal van verdenking inzake de Stichting en haar bestuursleden, meer in het bijzonder de daarin vermelde MMA-melding van 15 december 2010 inzake [persoon 1] , het tijdens de doorzoeking van het pand aan de [adres 7] op 3 april 2012 aangetroffen geldbedrag ad € 5.500,- en de vier Mercedessen op naam van [medeverdachte 9] en de middels voornoemde 126nd-vorderingen verkregen informatie van de belastingdienst, waaruit onder meer het volgende bleek:
- dat van [medeverdachte 9] over de jaren 2005 tot en met 2010 geen inkomsten bekend zijn en hij tot aan de datum van het proces-verbaal geen uitkering ontvangt;
- dat aan [medeverdachte 9] ten behoeve van de aankoop en verbouwing van het pand aan de [adres 7] een renteloze lening is verstrekt door de Zweedse organisatie [vereniging 2] , waarvan [getuige 2] de voorzitter is;
- dat de bankrekening van [medeverdachte 9] vanaf 2005 met grote regelmaat wordt gevoed middels contante stortingen van onbekende herkomst waarmee de aflossingen op de hypothecaire geldlening, Essent en de bancaire kosten worden betaald.
Voorts wordt [medeverdachte 9] door diverse medeverdachten aangemerkt als de ‘boekhouder’ van de familie.
De rechtbank is van oordeel dat deze informatie, in onderling verband en samenhang beschouwd, de verdenking van witwassen jegens [medeverdachte 9] rechtvaardigt.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de processen-verbaal van verdenking de toets kunnen doorstaan en dat de daarin gebruikte informatie - met uitzondering van de informatie van de belastingdienst inzake [medeverdachte 7] , welke informatie evenwel door de rechtbank bij de beoordeling van de verdenking buiten beschouwing is gelaten - is verkregen middels voorafgaande vorderingen ex artikel 126nd Sv.
3.2.1.2 Gegevensuitwisseling
Dat in de aanloop naar de start van het onderzoek sprake is geweest van (mondelinge) gegevensuitwisseling tussen politie, belastingdienst en gemeente zonder dat daaraan een 126nd-vordering aan ten grondslag heeft gelegen, neemt de rechtbank op grond van het aanvullend proces-verbaal van [verbalisant 1] en de diverse bij de rechter-commissaris gehoorde getuigen als vaststaand aan. Dat voor deze informatie-uitwisseling een wettelijke basis voorhanden was, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken. Het in het aanvullend proces-verbaal van [verbalisant 1] genoemde convenant is volgens mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting in ieder geval niet als basis gehanteerd omdat de rechtbank Utrecht destijds had geoordeeld dat een convenant niet als basis kon dienen [6] . In zoverre is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vormverzuim.
Rekening houdend met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het daardoor mogelijk veroorzaakte nadeel, overweegt de rechtbank evenwel het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat zorgvuldig met persoonsgegevens dient te worden omgegaan; de bescherming van persoonsgegevens en daarmee het recht op privacy vormt een groot goed. Het schenden daarvan, zeker indien, zoals in casu, geen vastlegging plaats vindt van de uitgewisselde informatie, vormt een ernstig verzuim. Uit de hierboven chronologisch weergegeven processen-verbaal van verdenking volgt evenwel dat die informatie niet is gebruikt bij het construeren van de verdenking. De verdenking jegens [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] is immers gebaseerd op informatie uit openbare bronnen en politiesystemen en naar aanleiding van die - op openbare bronnen en politiesystemen gebaseerde - verdenking zijn vorderingen ex artikel 126nd Sv gedaan, waarbij ook andere personen in beeld kwamen. Zo is in het kader van de verdenking jegens [medeverdachte 4] informatie opgevraagd betreffende de op hetzelfde adres woonachtige [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] . Dat geldt ook voor de in het kader van de verdenking jegens de Stichting en haar bestuurders opgevraagde informatie betreffende de op hetzelfde adres als een van de bestuurders woonachtige [medeverdachte 8] . Een uitzondering hierop vormt de informatie van de belastingdienst jegens [medeverdachte 7] , welke informatie de rechtbank evenwel, zoals hiervoor reeds is vermeld, bij de beoordeling van de verdenking buiten beschouwing heeft gelaten. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat blijkens het aanvullend proces-verbaal van [verbalisant 1] en zijn verklaring bij de rechter-commissaris het onderlinge contact in eerste instantie zag op het verkennen van de mogelijkheden van een gezamenlijk handhavend optreden en dat uiteindelijk het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) erbij is betrokken, welke instantie een voorstel heeft gedaan om overlap tussen de onderzoeken door politie, belastingdienst en de gemeente te voorkomen; van een willekeurige verstrekking aan onbekende derden is derhalve geen sprake geweest.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met het constateren van het vormverzuim kan worden volstaan.
3.2.1.3 Eerder startmoment?
Een aantal raadslieden heeft informatie opgevraagd middels een verzoek ex artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg). Voorts hebben de raadslieden (een)
inzage(mogelijkheid) gehad in dossier Fret.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen zijdens de verdediging is aangevoerd niet blijkt dat sprake is geweest van een eerdere start van het onderzoek. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit de door raadsman Van der Biezen ( [medeverdachte 2] ) ter terechtzitting overgelegde pagina uit dossier Fret betreffende onderzoek ‘Hosta’ enkel van betrokkenheid van [medeverdachte 7] in een winkeldiefstallenonderzoek blijkt, gevolgd door een veroordeling van [medeverdachte 7] ter zake, welke de rechtbank ook aantreft in de justitiële documentatie betreffende [medeverdachte 7] . Ook het door raadsman Jansen ( [medeverdachte 7] ) in dat kader genoemde aantreffen van documenten achter het tabblad ‘Hosta’ in dossier Fret, te weten brieven en bewijzen van lening met betrekking tot de schadevergoeding van [bedrijf 1] en de [adres 4] uit 2005 en 2007, leidt niet reeds tot het oordeel dat sprake is geweest van een eerder startmoment. Dat geldt eveneens voor de door raadsman Van der Biezen ( [medeverdachte 2] ) in het kader van zijn verzoek ex artikel 25 Wpg verkregen informatie, dat in 2007 sprake is geweest van een observatie.
De rechtbank neemt daarbij met name in aanmerking dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, er een concrete aanleiding was voor onderhavig onderzoek, te weten de zes meldingen van de [bank 1] inzake contante stortingen, welke meldingen via het IVT ter kennis zijn gekomen van [verbalisant 1] , die op zijn beurt vanuit zijn functie periodiek het IVT diende te controleren en verdachte transacties diende te veredelen middels onderzoek in openbare bronnen en politiesystemen. Deze, naar het oordeel van de rechtbank beperkte, bevraging van openbare bronnen en politiesystemen viel binnen de normale taakuitoefening van [verbalisant 1] en kan worden gebaseerd op artikel 3 van de Politiewet en artikel 15 van de Wet politiegegevens.
Het door raadsman Van der Biezen ( [medeverdachte 2] ) in dat verband genoemde arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 18 oktober 2010 (LJN: BO6031) mist mitsdien relevantie.
3.2.1.4 Verbaliseringsplicht
De verdediging meent dat voorafgaand aan de (formele) start van het onderzoek in juni 2011 sprake is geweest van een voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 132 Sv. De officier van justitie heeft ook met zoveel woorden toegegeven dat de ‘Fret-activiteiten’ kunnen worden geschaard onder artikel 132 Sv. Er bestond ter zake derhalve volgens de verdediging een verbaliseringsplicht, die echter niet is nagekomen en waardoor de rechtmatigheid van
- bijvoorbeeld - de actiedag op 8 december 2010 niet kan worden gecontroleerd. Het is daardoor eveneens onmogelijk geworden om inzicht te krijgen in de informatie die in deze fase voorafgaand aan de opsporing is uitgewisseld, terwijl wel vast staat dat die uitwisseling heeft plaatsgevonden.
Anders dan door mr. Baggen ( [medeverdachte 4] ) is aangevoerd geldt de verbaliseringsplicht uitsluitend ten aanzien van het voorbereidend onderzoek voor zover sprake is van opsporing: in artikel 152 Sv is immers bepaald dat de in dit artikel genoemde opsporingsambtenaren gehouden zijn proces-verbaal op te maken van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden, terwijl artikel 132a Sv opsporing definieert als het onderzoek dat in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie wordt verricht met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Dat betekent echter niet, zo blijkt ook uit de door de verdediging aangehaalde [7] rechtspraak, dat in de fase die aan het opsporingsonderzoek voorafgaat, al naar gelang de aard en omvang van het in die fase verrichte onderzoek, mag worden afgezien van verslaglegging in enigerlei vorm, aangezien immers - zo nodig - moet kunnen worden teruggegrepen op hetgeen in die voorfase is bevonden in het geval die voorfase wordt gevolgd door een opsporingsonderzoek.
De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de verantwoording van de (wijze van ontstaan van de) verdenking, zoals neergelegd in de hiervoor reeds geanalyseerde processen-verbaal van verdenking tegen de verdachten en het - op verzoek van de rechter-commissaris opgestelde - aanvullend proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] ter zake de fase voorafgaand aan het opsporingsonderzoek, een toereikende verantwoording van die voorfase voorligt, te meer nu de verdediging de gelegenheid heeft benut om alle bij de start van het onderzoek relevante actoren daarover te bevragen. Weliswaar heeft de verdediging aangevoerd dat in het kader van het verkennend vooronderzoek onder de naam “Fret” informatie is vergaard die gebruikt is ten behoeve van het onderhavige onderzoek zonder dat zulks adequaat in processen-verbaal is verantwoord, maar de verdediging heeft die stelling niet nader onderbouwd, ondanks het feit dat de officier van justitie de raadslieden gelegenheid heeft geboden om inzage te nemen in dit dossier, van welke gelegenheid door de verdediging ook gebruik is gemaakt. De enkele passages die de verdediging uit dit dossier heeft aangehaald leveren geen aanwijzingen op dat - andere dan de reeds verantwoorde - bevindingen uit die voorfase aan de basis hebben gestaan van het daarop volgende opsporingsonderzoek.
3.2.2
Ten aanzien van het nemo tenetur-beginsel
Naar de rechtbank begrijpt stelt de verdediging dat verdachten in de loop der jaren een groot aantal gegevens aan de belastingdienst hebben verstrekt, onder meer met betrekking tot de verantwoording van de financiering van de onroerende bezittingen die verdachten op hun naam hadden staan. Verdachten zouden, aldus de verdediging, op grond van de wet (artikel 47 AWR) telkens ook verplicht zijn om deze informatie - op verzoek van de belastingdienst - te verstrekken. Omdat verdachten, vanwege hun culturele achtergrond, niet beschikten over schriftelijke stukken waaruit kon blijken van de herkomst van de gelden waarmee in de loop van de tijd de verschillende panden waren aangekocht (in de cultuur van verdachten zou mondelinge vaststelling gebruikelijk zijn en ook volstaan), zouden verdachten, mede op aangeven van de belastingdienst, er toe zijn overgegaan om de herkomst van deze gelden achteraf schriftelijk vast te leggen in overeenkomsten en verklaringen, teneinde op die manier te kunnen voldoen aan het verzoek van de belastingdienst om gegevens te verstrekken. Gelet hierop dienen deze door verdachten op verzoek van de belastingdienst opgestelde en aan laatstgenoemde ter beschikking gestelde stukken te worden aangemerkt als wilsafhankelijk bewijsmateriaal, zoals bedoeld in de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Saunders v VK. [8] Het betreft hier bewijsmateriaal dat onder dwang is verkregen, waarvan het bestaan afhankelijk is van de wil van verdachte en dat om die reden niet voor het bewijs in de onderhavige strafzaak mag worden gebruikt, omdat dat in strijd zou komen met het beginsel dat een verdachte niet gedwongen kan worden om aan zijn eigen veroordeling mee te werken.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer als volgt.
Opgemerkt wordt dat de verdediging niet erg nauwgezet is in het benoemen van de gegevens die verdachten op voet van artikel 47 AWR hebben verstrekt en waar het beroep op het nemo tenetur-beginsel betrekking op heeft. Naar de rechtbank begrijpt worden daar in ieder geval mee bedoeld de bescheiden waar de aan verdachten verweten valsheidsdelicten betrekking op hebben. In de pleitnota’s van mrs. Van Rooijen ( [medeverdachte 6] ) en Jansen ( [medeverdachte 7] ) lijkt het verweer echter mede gericht te zijn op andere gegevens die verdachten naar aanleiding van de brieven van de belastingdienst van 21 februari 2011 en 25 november 2011 aan de belastingdienst hebben verstrekt. Nu echter niet nader is toegelicht of gespecificeerd welke concrete invloed laatstbedoelde informatie heeft uitgeoefend op (de aanvang c.q. de loop van) het onderzoek (zo al kan worden aangenomen dat de belastingdienst die informatie met de politie heeft gedeeld) acht de rechtbank het verweer in zoverre ontoereikend onderbouwd.
Voor zover het verweer betrekking heeft op de (veertien) schriftelijke stukken die blijkens de onderscheidenlijke tenlasteleggingen valselijk zouden zijn opgemaakt overweegt de rechtbank het navolgende.
Om te beginnen wijst de rechtbank er op dat, voor zover verdachten stukken spontaan aan de belastingdienst hebben verstrekt ter onderbouwing van door hen ingediende bezwaar-schriften tegen opgelegde belastingaanslagen, geen sprake kan zijn van schending van het verbod op zelfincriminatie, nu immers in zoverre niet gesproken kan worden van afgedwongen afgifte. De rechtbank verwijst naar de verklaring van [getuige 5] ten overstaan van de rechter-commissaris op 17 september 2014 op p. 5:
‘ik wil nog wel opmerken dat de eerste informatieverstrekking door de familie [achternaam] spontaan en niet op vragen van de Belastingdienst plaatsvond. Zij deden dit ter onderbouwing van het bezwaar tegen de reeds opgelegde aanslagen. Ze brachten toen een stapel met daarin een grotendeels soortgelijk pakketje per subject waaronder leningsovereenkomsten’.
Door de verdediging is betoogd dat de veertien overeenkomsten moeten worden beschouwd als wilsafhankelijk materiaal, reeds nu de betreffende documenten immers door verdachten zelf zijn opgesteld en derhalve afhankelijk van hun wil tot stand zijn gekomen.
De rechtbank verwerpt deze uitleg, omdat de omstandigheid dat de verdachte het document zelf heeft vervaardigd niet beslissend is bij de beoordeling of sprake is van wilsafhankelijk materiaal. Beslissend voor het antwoord op de vraag of het nemo tenetur-beginsel is geschonden, is of het gebruik tot het bewijs van een - al dan niet in een document vervatte - verklaring van de verdachte in een strafzaak zijn recht om te zwijgen en daarmee zijn recht om zichzelf niet te belasten van zijn betekenis zou ontdoen. De beantwoording van deze vraag hangt af van de aard van de in het document vervatte verklaring. [9] De rechtbank is van oordeel dat, gezien de inhoud en het karakter van de documenten, deze documenten geen (afgedwongen) verklaringen inhouden van verdachten waarvan het gebruik in de onderhavige strafprocedure het recht van de verdachten om niet aan hun eigen veroordeling mee te werken zinledig zou maken.
Een aantal van de ten laste gelegde documenten betreffen immers verklaringen die, blijkens de inhoud, kennelijk zijn afgelegd door [getuige 3] (twee keer) en [getuige 1] ; deze kunnen reeds uit dien hoofde niet (tevens) inhouden een verklaring van verdachten.
Voor wat betreft de overige documenten stelt de rechtbank vast dat het overeenkomsten betreft waarbij behalve (één of meer van de) verdachten telkens ook een derde partij als contractant betrokken is. Ook indien [medeverdachte 4] wordt gevolgd in zijn verklaring ter terechtzitting dat de overeenkomsten zijn opgesteld nadat de Belastingdienst de familie had gevraagd om schriftelijke stukken met betrekking tot de verschillende leningen, dan betekent dit nog niet dat de naar aanleiding daarvan opgestelde overeenkomsten daardoor het karakter hebben gekregen van een verklaring van verdachten, te meer nu niet gezegd kan worden dat verdachten verplicht waren om dergelijke stukken (al dan niet achteraf) op te stellen teneinde deze ter beschikking van de belastingdienst te stellen. Voor zover het beroep op het nemo tenetur-beginsel er toe strekt bezwaar te maken tegen het gebruik van genoemde veertien documenten (als wilsafhankelijk materiaal) in het kader van de aan verdachten verweten betrokkenheid bij het valselijk opmaken ervan wordt daarbij miskend dat het ingeroepen beginsel geen excuus vormt om onjuiste c.q. valse informatie te verstrekken.
‘Het recht “to remain silent” omvat niet het recht onwaarheid te spreken of valse verklaringen af te geven en het recht “not to contribute to incriminating himself” omvat niet het recht alles te doen wat ertoe kan bijdragen een verdenking te vermijden of af te wenden”. [10] Anders gezegd; het nemo tenetur-beginsel vormt geen vrijbrief om onwaarheid te verkondigen of documenten met een bewijsbestemming valselijk op te maken en het staat niet aan een vervolging van verdachten in de weg ingeval er aanwijzingen bestaan dat zij daar op enigerlei strafbare wijze bij betrokken zijn (geweest).
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen wordt het verweer verworpen.
3.2.3
Ten aanzien van de fiscale geheimhoudingsplicht
De verdediging, meer in het bijzonder mr. Zilver ( [medeverdachte 5] ), heeft zich voorts beklaagd over het feit dat de fiscale autoriteiten de ingevolge artikel 67 AWR op hen rustende geheimhoudingsplicht hebben geschonden:
- door reeds vóórdat er vorderingen ex artikel 126nd Sv waren gedaan onder de fiscale geheimhoudingsplicht vallende informatie uit te wisselen en
- door bij het verstrekken van informatie naar aanleiding van de successievelijke 126nd vorderingen ook gegevens te verstrekken met betrekking tot andere belastingplichtigen dan degene op wie de vordering betrekking heeft.
Wat dit laatste aangaat is de rechtbank – onder verwijzing naar hetgeen zij omtrent de start van het onderzoek en naar aanleiding van de analyse van de successievelijke processen-verbaal van verdenking en de BOB-stukken heeft overwogen – van oordeel dat het verweer feitelijke grondslag ontbeert en in zoverre moet worden verworpen.
Voor wat betreft de uitwisseling van fiscale gegevens voorafgaand aan formele vorderingen ex artikel 126nd Sv moet het verweer worden verworpen bij gebreke van nadere toelichting waarom de gestelde schending van de geheimhoudingsplicht door de fiscale autoriteiten een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv oplevert met alle (eventueel) daaraan te verbinden rechtsgevolgen van dien, in aanmerking nemende dat de gewraakte gedragingen niet zijn verricht door de officier van justitie noch door opsporingsambtenaren die onder zijn verantwoordelijkheid vallen. Door de verdediging wordt wel gesteld dat, maar niet toegelicht waarom, het gebruik maken van deze (door het onrechtmatig handelen van anderen) verkregen gegevens een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv oplevert en dient te leiden tot bewijsuitsluiting. De officier van justitie is niet verantwoordelijk voor de eventuele schending van geheimhoudingsverplichtingen van medewerkers van de belastingdienst in het kader van de uitwisseling van fiscale gegevens en het staat hem in beginsel vrij om gebruik te maken van de gegevens die door de fiscale autoriteiten zijn verstrekt. Door de verdediging zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd welke kunnen leiden tot een ander oordeel, terwijl de rechtbank van het bestaan van dergelijke feiten en omstandigheden bij kennisneming van het dossier ook niet is gebleken.
3.2.4
Ten aanzien van het beginsel van zuiverheid van oogmerk/othering
De rechtbank zal nu ingaan op het verweer van de verdediging dat sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, daarin bestaande dat bij het onderzoek niet de materiële waarheidsvinding voorop heeft gestaan. Uit de (wijze van) verhoren van
[notaris 1] respectievelijk het aanvankelijk afzien van een verhoor van [notaris 3] zou volgens de verdediging blijken dat de opsporingsambtenaren er slechts op uit waren om belastend bewijsmateriaal tegen verdachten te vergaren. Dit werd verder versterkt door het fenomeen “othering’, waarbij de (van verbalisanten) afwijkende cultuur, afkomst en achtergrond van verdachten een negatieve invloed uitoefende op het onderzoek en de bejegening van verdachten.
De rechtbank verwerpt dit verweer reeds vanwege het feit dat – zo al sprake is geweest van vooringenomenheid bij het verhoor van [notaris 1] c.q. bij de beslissing om af te zien van verhoor van [notaris 3] – dit geen onherstelbaar vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a Sv, nu de verdediging de gelegenheid heeft gehad de betrokken personen (nader) te doen horen bij de rechter-commissaris, en daarmee in zoverre eventuele gebreken c.q. tekortkomingen in het onderzoek heeft kunnen corrigeren. Naar mag worden aangenomen heeft bij die gelegenheid het fenomeen ‘othering’(daargelaten de verdere merites van dit fenomeen voor de onderhavige zaak) geen verstorende invloed uitgeoefend, althans de verdediging maakt daarvan geen melding.
3.2.5
Ten aanzien van de redelijke termijn
De verdediging heeft zich beklaagd over de termijn, gelegen tussen het eerste verhoor van verdachten en het moment waarop de zaak inhoudelijk op zitting behandeld wordt en uitspraak volgt. De verdediging meent dat, gezien dit tijdverloop van circa 42 maanden, sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en dat dit, zo niet zelfstandig, dan toch in ieder geval in combinatie met de overige vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, dient te leiden tot de niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie. Subsidiair wordt bepleit dat het tijdverloop tot strafvermindering dient te leiden.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat - daargelaten de vraag of de door de verdediging genoemde termijn op zichzelf onredelijk lang is - niet kan worden geoordeeld dat die termijn zo lang is dat het Openbaar Ministerie reeds om die reden niet meer kan worden ontvangen in de strafvervolging. Overschrijding van de redelijke termijn leidt immers in beginsel niet tot niet-ontvankelijkverklaring, ook niet in uitzonderlijke gevallen. [11] De strekking van het in artikel 6 van het EVRM neergelegde vereiste van behandeling binnen een redelijke termijn is dat de verdachte niet te lang in onzekerheid verkeert omtrent de uitkomst van zijn zaak. Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat politie of justitie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte hebben aangestuurd op een lang tijdsverloop is dat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard, ernst en omvang van de feiten, de lange periode waarop de verdenking betrekking heeft, het aantal (mogelijk) daarbij betrokken verdachten, de processuele opstelling van een aantal van hen alsook de uitvoerige, op verzoek van de verdediging, verrichte nadere onderzoekshandelingen, het tijdverloop tussen de eerste inzet van dwangmiddelen jegens verdachten (april 2012) en het moment waarop in eerste aanleg een beslissing omtrent de feiten wordt gegeven (18 januari 2016) niet zodanig is dat daarmee het ingevolge artikel 6 EVRM gewaarborgde recht van verdachten op berechting binnen een redelijke termijn is geschonden. Het verweer wordt derhalve verworpen.
3.3
Conclusie rechtbank: het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging
Gelet op het vorenoverwogene dient het door de verdediging gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op de daartoe aangevoerde gronden, zowel op zichzelf beschouwd als cumulatief en in onderling verband en samenhang bezien, te worden verworpen.
Gelet op het vorenoverwogene ziet de rechtbank geen aanleiding voor heropening van het onderzoek en inwilliging van de (herhaalde) onderzoekswensen van de verdediging met het oog op de controle van de rechtmatigheid (van de start) van het onderzoek.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bespreking van de feiten

1. Het standpunt van de officier van justitie

Volgens de officier van justitie kunnen feit 1, onderdeel a (storting € 366.975 op [bank 1] ), feit 2 primair, onderdelen a en b (gewoontewitwassen), feit 4 primair en feit 5 wettig en overtuigend worden bewezen.

2. Het standpunt van de verdediging

Namens meerdere verdachten is op uiteenlopende, hierna verkort weer te geven gronden betoogd dat verdachten dienen te worden vrijgesproken van de verschillende tenlastegelegde feiten. Voor zover raadslieden dergelijke verweren niet in hun eigen zaak hebben voorgedragen, hebben zij zich aangesloten bij de namens de medeverdachten gevoerde (materiële) verweren. De rechtbank beschouwt de gevoerde materiële verweren derhalve als te zijn gedaan in alle zaken en zal deze daarom dan ook in alle zaken bespreken en beoordelen, behoudens voor zover uit het betreffende verweer zelf blijkt dat het uitsluitend betrekking kan hebben op de zaak waarin het is gevoerd. Voor zover onvoldoende blijkt dat de verdediging zich bij de verweren in de zaken van de medeverdachten heeft aangesloten, dragen de overwegingen en beslissingen van de rechtbank een ambtshalve karakter. De rechtbank merkt voor de goede orde op dat dit kan betekenen dat niet per definitie de door de raadslieden gehanteerde volgorde wordt gevolgd.
Hetgeen dienaangaande door de verschillende raadslieden naar voren is gebracht laat zich in zakelijke bewoordingen als volgt samenvatten, waarbij namens alle verdachten is betoogd dat een en ander moet worden bezien tegen de achtergrond van de sociologische, historische en culturele dimensie van het familieleven van de verdachten; de verdachten hebben deze dimensies, die tezamen met het ‘sociale voorzieningenaspect’ de grondslag vormde voor de geldstromen, ‘omgezet’ naar de Nederlandse rechtsstaat, waarbij zij zich te goeder trouw lieten leiden door de autoriteiten in Nederland.
2.1
Bewijsuitsluiting
Namens de verdediging is allereerst op de hiervoor, in het kader van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie weergegeven gronden betoogd, dat bewijsuitsluiting dient te volgen.
2.2
Witwassen – specifieke verweren
2.2.1
Legale herkomst
Betoogd is dat de panden zijn aangeschaft met gelden, die door de Roma gemeenschap zijn ingezameld en die vervolgens door tussenkomst van de [vereniging 5] en diverse Zweedse Roma-verenigingen in de vorm van renteloze leningen aan verdachten ter beschikking zijn gesteld. Aldus is sprake van een legale herkomst van de gelden en kan van witwassen geen sprake zijn.
2.2.2
Gronddelict ( [adres 9] ) is niet ten laste gelegd
Nu het witwassen dan wel de heling (periode vóór 1995) met betrekking tot het pand [adres 9] niet ten laste is gelegd, moet worden geconcludeerd dat de verkoopopbrengst van dat pand als legaal kan worden aangemerkt. De aankopen die vervolgens (deels) met die opbrengst zijn gedaan ( [adres 2] , [adres 5] en [adres 4] ) kunnen derhalve niet worden gekwalificeerd als witwassen.
2.2.3
Geen betrokkenheid, laat staan medeplegen
Zo al sprake is van enige (relevante) betrokkenheid bij de feiten, is van een nauwe en bewuste samenwerking volgens de verdediging geen sprake.
2.2.4
Geen opzet
Gesteld wordt dat geen sprake is van opzet, meer in het bijzonder niet ten aanzien van [medeverdachte 10] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] , omdat zij vanuit hun positie als kind en/of vrouw geen wetenschap hadden van de herkomst van het geld.
2.2.5
Geen verbergen of verhullen
Er is geen sprake geweest van een gedraging die is gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. Het enkele storten van geld is immers niet als zodanig aan te merken.
2.2.6
Geen gebruik
Er is geen sprake van gebruik in de zin van artikel 420bis Sr nu volgens de wetsgeschiedenis slechts het gebruik van met crimineel geld gefinancierd onroerend goed voor een
(schijn-)onderneming als zodanig gebruik kan worden aangemerkt.
2.2.7
Geen gewoontewitwassen
Nu geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en de verschillende verdachten niet allemaal bij alle verschillende tenlastegelegde panden een rol hebben gespeeld, kan niet worden bewezen dat sprake is van gewoontewitwassen.
2.3
Valsheid in geschrifte – specifieke verweren
2.3.1
Legale herkomst
Betoogd is dat de panden zijn aangeschaft met gelden, die door de Roma gemeenschap zijn ingezameld en die vervolgens door tussenkomst van de [vereniging 5] en diverse Zweedse Roma-verenigingen in de vorm van renteloze leningen aan verdachten ter beschikking zijn gesteld. Aldus is sprake van een legale herkomst van de gelden. Van valsheid in geschrifte is dan geen sprake. In essentie kloppen de overeenkomsten immers wel degelijk. Er was hooguit sprake van een formele en geen materiële valsheid; het enkele antedateren leidt immers niet reeds tot het oordeel dat sprake is van valsheid.
2.3.2
Geen opzet c.q. oogmerk tot misleiding
Bij verdachten was geen oogmerk tot misleiding aanwezig. De familie heeft de schriftelijke bescheiden juist opgemaakt om te voldoen aan de Nederlandse wetgeving. Hiertoe werd zij van verschillende kanten geadviseerd. Van belang is tevens dat voorwaardelijk opzet op dit punt ontoereikend is.
Gesteld wordt voorts dat [medeverdachte 10] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] vanuit hun positie als kind en/of vrouw geen wetenschap hadden van de valse inhoud van de documenten. Van een oogmerk tot misleiding is derhalve geen sprake.
Voorts is geen sprake van oogmerk tot misleiding, nu de Belastingdienst bekend was met de veronderstelde valsheid van de in de tenlastelegging genoemde geschriften, zodat zij niet misleid kon worden.
2.3.3
Geen gebruik
Namens enkele verdachten is aangegeven dat zij de betreffende documenten niet aan de Belastingdienst hebben verstrekt, zodat er geen sprake is geweest van gebruik in de zin van artikel 225 lid 2 Sr.
2.3.4
Geen betrokkenheid, laat staan medeplegen
Zo al sprake is van enige (relevante) betrokkenheid bij de feiten, is van een nauwe en bewuste samenwerking volgens de verdediging geen sprake.
2.4
Uitkeringsfraude – specifieke verweren
2.4.1
Geen relevante gegevens verzwegen
Nu sprake is van geleend geld, zijn geen relevante gegevens verzwegen. De onroerende goederen, noch de gelden zijn eigendom van verdachten. Voorts wordt betoogd dat het zijn van formeel bestuurder van een stichting niet van belang is voor de hoogte van de uitkering. Ook in dat opzicht zijn derhalve geen relevante gegevens verzwegen.
2.4.2
Gemeente was op de hoogte; geen opzet
De gemeente was er bovendien van op de hoogte dat de onroerende goederen niet het eigendom van de respectievelijke verdachten zijn. De gemeente was er tevens van op de hoogte dat [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] bestuurder zijn van de [stichting 1] .
Verder wist [medeverdachte 2] niet dat hij de schadevergoeding uit 2004 had moeten opgeven.
Van opzet was dan ook geen sprake.
2.4.3
Geen medeplegen
Er is geen bewijs voor medeplegen.
3. Het oordeel van de rechtbank [12]
3.1
Geen bewijsuitsluiting
De rechtbank verwijst in dit verband allereerst naar hetgeen zij hiervoor, in het kader van de beoordeling van het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, heeft overwogen. Meer in het bijzonder geldt daarbij voor het rechtsgevolg bewijsuitsluiting het volgende.
Bewijsuitsluiting – als sanctie op vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek - is uitsluitend aan de orde indien en voor zover het geconstateerde vormverzuim niet reeds de betrouwbaarheid van de bewijsgaring heeft aangetast. Het is aan de orde indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Het dient verkregen te zijn als rechtstreeks resultaat van de opsporingshandelingen waarbij het vormverzuim is begaan. Het kan aan de orde zijn ter verzekering van het recht van verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, als rechtstatelijke waarborg en middel om toekomstige vergelijkbare schendingen te voorkomen dan wel in gevallen waarbij uit objectieve gegevens valt af te leiden dat het desbetreffende vormverzuim structureel en bij herhaling voorkomt, de betrokken autoriteiten daarmee bekend zijn maar sedertdien onvoldoende hebben ondernomen om overtredingen van het betreffende voorschrift in de toekomst te voorkomen.
Gelet hierop en in aanmerking nemende hetgeen de rechtbank bij de bespreking in het kader van het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van de afzonderlijk aangevoerde gronden/aspecten heeft overwogen, waarbij is geconstateerd dat geen sprake is van vormverzuimen dan wel dat kan worden volstaan met de constatering daarvan, ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor bewijsuitsluiting. De rechtbank ziet in dat licht evenmin grond voor heropening van het onderzoek met het oog op nader onderzoek op dit punt.
3.2
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt allereerst vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd van het uit enig misdrijf afkomstig zijn van het geld. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de hierna te noemen feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Kort samengevat betreft dit:
- het door tien verdachten, behorende tot één en dezelfde familie, en een Stichting, bestuurd door drie leden van die familie, aanschaffen van een groot aantal panden
- vanaf 1984 zeventien stuks - terwijl niemand van de familie een betaalde baan heeft;
- de door een aantal van de familieleden genoten uitkering welke niet in verhouding staat tot het benodigde vermogen voor de aankoop van die panden;
- het grote aantal panden dat (grotendeels) contant is betaald;
- dat sprake is van geen dan wel een relatief beperkte hypothecaire lening en
- dat de contante betalingen telkens onder de grens van € 10.000,- liggen. [13]
De rechtbank betrekt daarbij ook dat blijkens het rapport kasopstelling er een verschil van (afgerond) € 2.002.168,- is geconstateerd tussen de contante uitgaven en de legale contante inkomsten van de familie over de periode van 1 januari 2005 tot 3 april 2012. [14] Geconfronteerd met dit verschil hebben alle verdachten zich op hun zwijgrecht beroepen. Dat in de kasopstelling sprake zou zijn van apert onjuiste taxaties en dat uitgegaan zou zijn van te hoge verbouwingskosten, onder meer omdat de werkzaamheden door de familie zelf zouden zijn uitgevoerd en materialen tweedehands zouden zijn gekocht, zoals door de verdediging is aangevoerd, betreffen slechts niet nader onderbouwde stellingen, die reeds om die reden terzijde dienen te worden geschoven.
Nu sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen mag van de verdachten worden verlangd dat zij een verklaring geven voor de herkomst van het geld. De verdachten hebben in casu verklaard dat het geld afkomstig is van renteloze leningen van Zweedse Roma-organisaties en de [vereniging 5] , waartoe inzamelingsacties zijn gehouden. In dat kader zijn kwitanties en verklaringen/overeenkomsten voorhanden. Aldus hebben zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken herkomst benoemd, zij het dat niet alle verdachten even uitgebreid hebben verklaard en er met name over de invulling van de ten behoeve van die leningen gehouden inzamelingsacties onder de Roma weinig concreet is verklaard.
Gelet op de verklaringen van de verdachten diende het openbaar ministerie nader onderzoek te verrichten naar genoemde leningen, nu die herkomst een alternatief zou kunnen zijn. Dit nader onderzoek is ook verricht: zo zijn een groot aantal getuigen gehoord in Nederland en Zweden en is nader onderzoek verricht naar de overeenkomsten. Dat dit onderzoek mede is verricht op verzoek van de verdediging is daarbij niet relevant .
De rechtbank is op grond van de resultaten van dat onderzoek, in samenhang beschouwd met de rest van het dossier, van oordeel dat voor wat betreft het pand aan de [adres 7] (op naam van [medeverdachte 9] ) en de
aankoopvan het pand aan de [adres 6] (op naam van [medeverdachte 8] ) niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring van de waargenomen feiten en omstandigheden kan gelden. Ten aanzien van de
verbouwingvan het pand aan de [adres 6] en de overige in de tenlastelegging genoemde panden kan die conclusie naar het oordeel van de rechtbank wel worden getrokken.
De rechtbank zal thans overgaan tot een bespreking van de afzonderlijke panden. Daarbij zal tevens worden ingegaan op de op het betreffende pand betrekking hebbende overeenkomsten en verklaringen, voor zover deze als vals dan wel als valselijk opgemaakt zijn tenlastegelegd. De rechtbank zal per pand c.q. overeenkomst of verklaring cursief aangeven op welke verdachten het betrekking heeft.
3.3
De afzonderlijke panden en overeenkomsten
3.3.1
[adres 7] (tenlastegelegd aan alle verdachten uitgezonderd de Stichting)
Door de verdediging wordt gesteld dat dit pand is gefinancierd middels de verkoop van het pand aan de [adres 14] aan Rijkswaterstaat in 2008, waarbij de verkoopopbrengst in de vorm van een renteloze lening aan [medeverdachte 9] ter beschikking is gesteld.
Het pand aan de [adres 14] zou in 1984 zijn gefinancierd middels een inzameling onder de Roma, waarna het ingezamelde bedrag ad fl. 321.000,- door de [vereniging 5] als renteloze lening aan koper [medeverdachte 11] ter beschikking is gesteld.
De bronfinanciering van de [adres 7] is derhalve gelegen in de inzameling ten behoeve van de [adres 14] .
De rechtbank stelt vast dat het pand aan de [adres 14] op 13 november 1984 door [medeverdachte 11] is gekocht voor een bedrag van fl. 300.000,-. [15] Op 27 november 1995 respectievelijk 29 januari 2007 zijn aan
[medeverdachte 9]bouwvergunningen verleend voor de bouw van een garage respectievelijk aanbouw bij dit pand. [16] Rijkswaterstaat heeft het pand vanwege de omlegging van de Zuid Willemsvaart op 3 oktober 2008 gekocht van de erven van [medeverdachte 11] voor een bedrag van € 1.689.600,-. [17]
Het pand aan de [adres 7] is op 27 april 2010 door [medeverdachte 9] gekocht voor een bedrag van € 640.000,- en op 16 juni 2010 aan hem geleverd. [18]
De rechtbank is van oordeel dat in het nadere onderzoek onvoldoende is ingegaan op de gestelde bronfinanciering, te weten de aankoop van de [adres 14] in 1984. Gelet hierop is de rechtbank
nietin staat om met voldoende mate van zekerheid uit te sluiten dat de gelden een legale herkomst hebben en aan te nemen dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring van de waargenomen feiten en omstandigheden geldt. Het enkele feit dat mogelijk sprake is van een (overigens niet ten laste gelegde) valselijk opgemaakte depotakte d.d. 21 oktober 2010, notariële schuldbekentenis d.d. 24 oktober 2008 en leenovereenkomst d.d. [adres 15] oktober 2010 [19] leidt niet reeds tot het oordeel dat voldaan is aan voornoemd criterium.
Conclusie: vrijspraak
Het voorgaande brengt met zich dat verdachten van dit onderdeel van de tenlastelegging dienen te worden vrijgesproken.
3.3.2
[adres 5]
Witwassen (tenlastegelegd aan alle verdachten uitgezonderd de Stichting)
Door de verdediging wordt gesteld dat de aankoop van het pand mede is gefinancierd middels een bedrag van € 125.000,-, afkomstig van de schadevergoeding ad € 200.000,- die [bedrijf 1] in 2005 heeft betaald inzake het pand aan de [adres 9] , waarbij eerstgenoemd bedrag in de vorm van een renteloze lening aan [medeverdachte 4] ter beschikking is gesteld. Het pand [adres 9] zou in 1995 zijn gefinancierd middels een inzameling onder de Roma, waarna de ingezamelde bedragen ad fl. 550.000,- (voor de aankoop) en fl 35.000,- (voor de verbouwing) in de vorm van renteloze leningen aan [medeverdachte 7] ter beschikking zijn gesteld.
De bronfinanciering voor de [adres 5] is derhalve gelegen in de [adres 9] .
De rechtbank stelt vast dat het pand aan de [adres 5] op 26 oktober 2005 door [medeverdachte 4] is gekocht voor een bedrag van € 197.000,- en op 16 december 2005 aan hem is geleverd. [20] Er is een hypothecaire lening verstrekt door [bedrijf 2] ad € 85.000,-. [21] Blijkens de notariële afrekening d.d. 16 december 2005 was de waarborgsom ad € 17.9000,- reeds betaald en resteerde een te betalen bedrag ad
€ 77.686,30. [22] Blijkens informatie van de [bank 1] betreffende de bankrekening van [medeverdachte 4] hebben in de periode 2 november 2005 tot en met 13 december 2005 contante stortingen van (in totaal) € 101.950,- plaatsgevonden en twee overboekingen aan de notaris van (in totaal) 95.586,30 (€ 17.900,- en € 77.686,30). [23]
Ten aanzien van de gestelde bronfinanciering van deze contante stortingen overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 7] op 8 juni 1995 voor een bedrag van fl. 227.000,- een perceel bouwgrond, gelegen tussen de [adres 9] en [adres 15] heeft gekocht, welk perceel op 20 juli 1995 aan haar is geleverd. [24] Op dit perceel is een woning gebouwd, waartoe op 10 juni 1997 door
[medeverdachte 4]een bouwvergunning is aangevraagd en op 25 juni 1997 aan hem is verleend; de geschatte bouwkosten bedroegen blijkens de aanvraag fl. 289.130,-. [25] Rijkswaterstaat heeft het pand vanwege de omlegging van de Zuid Willemsvaart op 21 augustus 2008 van [medeverdachte 7] gekocht voor een bedrag van € 1.400.000,-. [26]
[medeverdachte 7] beschikte ten tijde van de aankoop van het perceel in 1995 niet over inkomen; zij ontving vanaf 11 maart 2009 een uitkering. [medeverdachte 4] beschikte in de periode van 1 augustus 1994 tot 1 januari 2006 over een uitkering. [27]
De rechtbank is mede op grond van het nadere onderzoek van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring van de waargenomen feiten en omstandigheden kan gelden. De rechtbank neemt daarbij, naast de hiervoor met betrekking tot het vermoeden vermelde feiten en omstandigheden, [28] het volgende in aanmerking.
In het dossier bevinden zich kwitanties ten behoeve van de aankoop van het perceel aan de [adres 9] en ten behoeve van het daarop te bouwen pand door de aannemer. [29] Twee getuigen, [getuige 6] en [getuige 7] , hebben verklaard geen lening te hebben verstrekt dan wel niet bekend te zijn met de lening die zij volgens de kwitanties ten behoeve van de aankoop van het perceel [adres 9] zouden hebben verstrekt. [30] Een andere getuige, [getuige 1] , verklaart eerst dat hij zich de kwitantie c.q. betaling niet herinnert, op welke verklaring hij later weer terugkomt. [31] De getuigen [getuige 8] , [getuige 9] , [getuige 10] en [getuige 11] verklaren weliswaar deel te hebben genomen aan een inzamelingsactie rond die periode, maar zijn vaag in hun verklaringen. Ofschoon dit wellicht deels kan worden toegeschreven aan het tijdsverloop, acht de rechtbank het opvallend dat, daar waar volgens getuige [getuige 11] en [getuige 10] de Roma in een rij hebben gestaan, waarbij volgens [getuige 10] zelfs sprake was van een gezelschap van 50 mensen en getuige [getuige 9] spreekt over een groep van 30 tot 40 Roma, de notaris(medewerkers) zich een dergelijk grootschalig bezoek van Zweedse Roma dan wel contant betalende mensen aan hun kantoor niet kunnen herinneren [32] , terwijl dit geen dagelijks voorkomende situatie moet zijn geweest; aangegeven wordt ook dat het aantal van 22 kwitanties toch wel uitzonderlijk is c.q. dat sprake is van een vreemd geval. [33] De rechtbank acht de middels kwitanties vastgelegde betalingen mitsdien niet betrouwbaar. Ook de schriftelijke verklaring van [getuige 12] d.d. 27 juli 1995, inhoudende dat hij ( [getuige 12] ) voor [medeverdachte 7] fl. 550.000,- heeft ingezameld ten behoeve van de aankoop van een pand, acht de rechtbank geenszins betrouwbaar, nu bij digitaal onderzoek op de werkplek van [getuige 2] een bestand is aangetroffen met datum 6 maart 1995, waarvan de tekst grotendeels overeenkomt met voornoemde verklaring, welk bestand evenwel eerst op 23 januari 2012 is opgemaakt, op welke datum [getuige 12] al was overleden. [getuige 2] verklaart dienaangaande ook dat hij de verklaring op verzoek van [medeverdachte 7] in januari 2012 heeft opgesteld. [34] Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van verdachten omtrent de herkomst van de gelden als ongeloofwaardig terzijde dienen te worden geschoven. Dit leidt ertoe dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Nu ten aanzien van de bronfinanciering met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden een legale herkomst hebben en een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring van de waargenomen feiten en omstandigheden kan gelden, dient die conclusie ook te worden getrokken ten aanzien van het pand aan de [adres 5] daar dit pand is gefinancierd middels de van die bronfinanciering afkomstige schadevergoeding. Omdat de schadevergoeding van de [bedrijf 1] aan de eigenaar van de [adres 9] ertoe strekt de eigenaar schadeloos te stellen voor de waardevermindering van haar pand vanwege de door [bedrijf 1] veroorzaakte parkeeroverlast [35] dient deze schadevergoeding als product van een met crimineel geld witgewassen pand te worden gezien en is het daarmee middellijk van misdrijf afkomstig in de zin van art. 420 bis Sr.
Verweren witwassen
Dat in 1995 geen apart witwasartikel in het Wetboek van Strafvordering was opgenomen doet niet ter zake, nu destijds witwassen middels de helingbepalingen werd bestreden. Evenmin is tenlastelegging van de bronfinanciering - de aankoop van de [adres 9] - voor een bewezenverklaring vereist. Een beoordeling van die bronfinanciering is immers tevens mogelijk (en bovendien vereist, gelet op de verklaring van verdachten die getoetst moet worden) zonder dat dit op enigerlei wijze is tenlastegelegd.
De rechtbank is op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden van oordeel dat zowel [medeverdachte 4] als [medeverdachte 7] bij onderhavig feit zijn betrokken, en wel in de vorm van medeplegen. Dienaangaande wordt, ook voor wat betreft het gestelde ontbreken van (voorwaardelijk) opzet, het volgende overwogen.
Zoals hiervoor is overwogen, is wat betreft de financiering van de [adres 9] en daarmee de [adres 5] sprake van een criminele herkomst van de gelden. [medeverdachte 7] heeft in 1995 het bouwperceel aan de [adres 9] gekocht en daar een woning op laten bouwen. [medeverdachte 4] heeft vervolgens het pand aan de [adres 5] gekocht met geld dat afkomstig was van de [adres 9] , dat met geld met een criminele herkomst was aangekocht. Zowel [medeverdachte 7] als [medeverdachte 4] hadden voor bedoelde aankopen geen financiële middelen, zoals hiervoor reeds is overwogen. [36]
Ten aanzien van [medeverdachte 4] is naar het oordeel van de rechtbank sprake van opzet: [medeverdachte 4] verklaart immers dat hij alle overeenkomsten voor zijn kinderen zelf heeft geregeld [37] en moet, nu de gestelde herkomst als ongeloofwaardig terzijde wordt geschoven, op de hoogte zijn geweest van de criminele herkomst, dit gezien ook de contante stortingen ad € 101.950,- op zijn rekening en de door hem ondertekende, hierna als valselijk opgemaakt aan te merken overeenkomst betreffende de [adres 5] .
Ten aanzien van [medeverdachte 7] is naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden eveneens sprake van opzet: het zonder financiële middelen aangaan van een koopovereenkomst betreffende een bouwperceel met een koopsom van fl. 227.000,- en het daarop (laten) bouwen van een pand met een geschatte bouwsom van fl. 289.130,- in combinatie met de hiervoor aangehaalde verklaring van [getuige 2] dat hij de - naar het oordeel van de rechtbank evident valse - verklaring van [getuige 12] op verzoek van [medeverdachte 7] heeft opgesteld, leidt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdachte 7] op de hoogte moet zijn geweest van de criminele herkomst van de gelden. De enkele verwijzing naar de rol van de vrouw in de Roma-cultuur dan wel het vertrouwen in haar vader ontslaat [medeverdachte 7] niet van haar verplichtingen ter zake. Dientengevolge komen ook de daarop volgende handelingen met het van misdrijf afkomstige geld, te weten het (toestaan van het) gebruik van de verkoopopbrengst van het pand, van welke opbrengst de [bedrijf 1] schadevergoeding deel uitmaakt, voor haar rekening.
Zowel [medeverdachte 7] als [medeverdachte 4] hebben met hun handelen, als hiervoor weergegeven, een zodanige significante bijdrage geleverd, dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken.
Rol [medeverdachte 9]
Ook ten aanzien van [medeverdachte 9] is de rechtbank met betrekking tot dit pand van oordeel dat sprake is van medeplegen, gelet op zijn intellectuele rol bij het plegen van de feiten. [medeverdachte 9] heeft de meeste opdrachten tot vertaling van de documenten aan [vertaalbureau] gegeven, waaronder een conceptversie van het hierna als valselijk opgemaakt aan te merken document van 3 oktober 2005. [38] [getuige 13] , directeur van het vertaalbureau, heeft verklaard dat hij hoofdzakelijk contact had met [medeverdachte 9] . Als het kantoor de stukken van de vertaler had ontvangen belde hij [medeverdachte 9] . [39] [verdachte] en [medeverdachte 4] hebben verklaard dat [medeverdachte 9] de boekhouder van de familie is en volgens [medeverdachte 4] neemt onder andere [medeverdachte 9] de beslissingen binnen de familie [achternaam] . [40] [medeverdachte 5] heeft verklaard dat [medeverdachte 9] alles begrijpt en de kopieën en originele documenten van de hele familie bewaart. De doos stond bij hem en neemt hij overal mee naar toe. [medeverdachte 9] bewaart deze goed, deze mag niet kwijtraken. [41] Ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben verklaard dat [medeverdachte 9] één van de personen is binnen de familie die weet hoe alles gaat. [42]
De rechtbank is van oordeel dat ook [medeverdachte 9] een zodanig significante (intellectuele) bijdrage heeft geleverd aan het verhullen van de herkomst van de financiering van het pand dat gesproken kan worden van een - daarop gerichte - nauwe en bewuste samenwerking.
Conclusie witwassen
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve ten aanzien van [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 9] bewezen.
De overige verdachten dienen, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van hun betrokkenheid ter zake, van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Valsheid in geschrifte (tenlastegelegd bij [verdachte] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] )
Betreffende het pand [adres 5] is ten laste gelegd als zijnde vals dan wel valselijk opgemaakt, de door [medeverdachte 4] en door [getuige 1] , als voorzitter van [vereniging 3] [afkorting] , ondertekende overeenkomst d.d. 3 oktober 2005, kort samengevat inhoudende dat [afkorting] over de schadevergoeding van [bedrijf 1] van € 200.000,- beschikt, van welk bedrag € 125.000,- in de vorm van een renteloze lening ten behoeve van de aankoop en aanbouw van het pand aan de [adres 5] aan [medeverdachte 4] ter beschikking wordt gesteld. [43]
[getuige 1] heeft verklaard dat de vereniging niets met de leningen van doen heeft en dat deze enkel als een soort notaris fungeert. [44] De betreffende overeenkomst is op instructie van [getuige 1] door secretaris [persoon 2] opgemaakt. [45] Dat [getuige 1] zelf alle inzamelingen heeft geregeld [46] , acht de rechtbank ongeloofwaardig, niet alleen gezien de hoeveelheid leningen en het daarmee gemoeide geld, maar ook gezien het ontbreken van enige administratie ter zake; concrete namen van geldleners worden ook door [getuige 1] niet genoemd. Secretaris [persoon 2] verklaart ook geen van de uitleners te hebben ontmoet. [47]
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat, indien het om een huis gaat, dit wordt besproken bij [getuige 1] , die het dan op papier zet [48] ; er is altijd door [getuige 1] ondertekend. [49] [medeverdachte 4] geeft ook aan dat [getuige 1] hetzelfde doet als [getuige 6] , dat wil zeggen het op papier zetten van hetgeen de familie vraagt, als bewijs voor de Gajo’s [50] (= niet-zigeuners, opmerking rechtbank).
Nu naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen van verdachten omtrent de herkomst van de gelden als ongeloofwaardig terzijde dienen te worden geschoven, dient de op die verklaringen gebaseerde overeenkomst d.d. 3 oktober 2005 te worden aangemerkt als valselijk opgemaakt. De rechtbank overweegt ten overvloede nog dat deze valsheid wordt ondersteund door het gegeven dat bij de doorzoeking van het pand aan de [adres 2] een stapel conceptteksten is aangetroffen, doorgenummerd 1 tot en met 7, derhalve kennelijk één geheel vormend, welke conceptteksten zien op de aankoop van diverse panden over de periode 1995 tot en met 2010, waaronder het pand aan de [adres 5] . [51] Naar de rechtbank uit dit geheel afleidt, zijn de concepten derhalve, ofschoon zij zien op aankopen over een periode van vijftien jaar, op een gelijktijdig moment opgesteld. Voorts is de datum van 3 oktober 2005 opmerkelijk te noemen, nu uit onderzoek bij de makelaar, bij wie het pand in de verkoop is gebracht, is gebleken dat het pand eerst vanaf 11 oktober 2005 zichtbaar is geweest voor het publiek en dat bezichtiging eerst op 13 oktober 2005 heeft plaatsgevonden [52] , terwijl de overeenkomst bovendien nadrukkelijk al spreekt over een renteloze lening ten behoeve van de aankoop ‘
van de woning in sector E n2. 2879 aan de [adres 5]’.
Verweren valsheid in geschrifte
Naar het oordeel van de rechtbank kan [medeverdachte 4] , als partij bij de overeenkomst, aan dit feit worden gekoppeld. Nu de inhoud van die overeenkomst als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven, het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 4] op de hoogte is geweest van de criminele herkomst en het de bedoeling is geweest die overeenkomst als echt en onvervalst te gebruiken respectievelijk door anderen (de Gajo’s) te doen gebruiken, is sprake geweest van het oogmerk tot misleiding. Gelet op de betrokkenheid van [getuige 1] bij de totstandkoming van de overeenkomst, is sprake van medeplegen.
Rol [medeverdachte 9]
Naar het oordeel van de rechtbank was [medeverdachte 9] ook betrokken bij dit onderdeel. De conceptdocumenten die tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] zijn aangetroffen, waaronder document nummer 3 dat betrekking heeft op de [adres 5] , zaten ook bij een factuur van [vertaalbureau] d.d. 31 oktober 2008. [53] Uit de factuur van [vertaalbureau] van 31 oktober 2008 blijkt dat [medeverdachte 9] op 27 oktober 2008 opdracht heeft gegeven om overeenkomsten van de Roma-gemeenschap van het Nederlands naar het Zweeds te vertalen. [54] Volgens [getuige 13] heeft hij van [medeverdachte 9] begrepen dat de familie ook zelf de overeenkomsten opstelde en is op verzoek van [medeverdachte 9] de betreffende Nederlandse tekst op dezelfde bladzijde als de Zweedse vertaling opgenomen. [55] Nu [medeverdachte 9] verantwoordelijk was voor de vertaling van de conceptovereenkomst van het Nederlands naar het Zweeds en, zoals hiervoor reeds is overwogen, wordt aangemerkt als de boekhouder van de familie die weet hoe alles gaat binnen de familie en één van de personen is die de beslissingen neemt binnen de familie, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het valselijk opmaken van de overeenkomst van 3 oktober 2005. De rechtbank acht daarom bewezen dat [medeverdachte 9] dit onderdeel mede heeft gepleegd.
Conclusie valsheid in geschrifte
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve ten aanzien van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 9] bewezen.
De overige verdachten dienen, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van hun betrokkenheid ter zake, van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
3.3.3
[adres 2]
Witwassen (tenlastegelegd aan alle verdachten uitgezonderd de Stichting)
Door de verdediging wordt gesteld dat de aankoop van het pand is gefinancierd middels de verkoop van het pand aan de [adres 9] , waarbij de verkoopopbrengst in de vorm van een renteloze lening aan [medeverdachte 4] ter beschikking is gesteld.
Het pand [adres 9] zou, zoals hiervoor reeds is overwogen, in 1995 zijn gefinancierd middels een inzameling onder de Roma, waarna de ingezamelde bedragen ad fl. 550.000 (voor de aankoop) en fl. 35.000 (voor de verbouwing) in de vorm van renteloze leningen aan [medeverdachte 7] ter beschikking zijn gesteld.
De bronfinanciering voor de [adres 2] is derhalve eveneens gelegen in de [adres 9] .
De rechtbank stelt vast dat het pand aan de [adres 2] op 5 september 2008 is gekocht door [medeverdachte 4] voor een bedrag van € 880.000,- en op 29 december 2009 aan hem is geleverd. [56]
Het pand is vervolgens op 20 mei 2010 voor hetzelfde bedrag door [medeverdachte 4] verkocht aan [medeverdachte 3] en op 26 mei 2010 (een dag na de 18e verjaardag van [medeverdachte 3] ) aan [medeverdachte 3] geleverd. [57]
Zoals hiervoor al is overwogen beschikte [medeverdachte 7] ten tijde van de aankoop van het perceel in 1995 niet over inkomen; zij ontving vanaf 11 maart 2009 een uitkering. [medeverdachte 4] beschikte in de periode van 1 augustus 1994 tot 1 januari 2006 over een uitkering. [medeverdachte 3] beschikte ten tijde van de aankoop in 2010 niet over inkomen. [58]
Nu, zoals hiervoor eveneens reeds is overwogen, ten aanzien van de bronfinanciering (de aankoop van de [adres 9] ) moet worden geconcludeerd dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden een legale herkomst hebben en een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring van de waargenomen feiten en omstandigheden kan gelden, dient deze conclusie ook te worden getrokken ten aanzien van het met deze bronfinanciering door [medeverdachte 4] aangeschafte pand aan de [adres 2] en de doorverkoop van dit pand aan [medeverdachte 3] .
Verweren witwassen
Dat in 1995 geen apart witwasartikel in het Wetboek van Strafvordering was opgenomen doet niet ter zake, nu destijds witwassen middels de helingbepalingen werd bestreden. Evenmin is tenlastelegging van de bronfinanciering - de aankoop van de [adres 9] - voor een bewezenverklaring vereist. Een beoordeling van die bronfinanciering is immers tevens mogelijk zonder dat dit op enigerlei wijze is tenlastegelegd.
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] bij onderhavig feit zijn betrokken, en wel in de vorm van medeplegen. Dienaangaande wordt, ook voor wat betreft het gestelde ontbreken van (voorwaardelijk) opzet, het volgende overwogen.
Zoals hiervoor is overwogen, is wat betreft de financiering van de [adres 9] en de [adres 2] sprake van een criminele herkomst van de gelden. [medeverdachte 7] heeft in 1995 het bouwperceel aan de [adres 9] gekocht en daar een woning op laten bouwen. [medeverdachte 4] heeft vervolgens het pand aan de [adres 2] gekocht met geld dat afkomstig was van de verkoopopbrengst van de [adres 9] . Vervolgens heeft [medeverdachte 3] het pand aan de [adres 2] gekocht van [medeverdachte 4] . [medeverdachte 7] , noch [medeverdachte 4] , noch [medeverdachte 3] hadden daarvoor de financiële middelen.
Ten aanzien van [medeverdachte 4] is naar het oordeel van de rechtbank sprake van opzet: [medeverdachte 4] verklaart immers dat hij alle overeenkomsten voor zijn kinderen zelf heeft geregeld [59] en moet, nu de gestelde herkomst als ongeloofwaardig terzijde wordt geschoven, op de hoogte zijn geweest van de criminele herkomst, dit gezien ook de door hem ondertekende, hierna als valselijk opgemaakt aan te merken overeenkomsten d.d. 6 november 2008 en 14 mei 2010 betreffende de [adres 2] .
Ten aanzien van [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] is naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden eveneens sprake van opzet. Ten aanzien van [medeverdachte 7] heeft de rechtbank hiervoor reeds overwogen dat het zonder financiële middelen aangaan van een koopovereenkomst betreffende een bouwperceel met een koopsom van fl. 227.000,- en het daarop (laten) bouwen van een pand met een geschatte bouwsom van fl. 289.130,- in combinatie met de hiervoor aangehaalde verklaring van [getuige 2] dat hij de - naar het oordeel van de rechtbank evident valse - verklaring van [getuige 12] op verzoek van [medeverdachte 7] heeft opgesteld, de rechtbank tot het oordeel leidt dat [medeverdachte 7] op de hoogte moet zijn geweest van de criminele herkomst van de gelden. Voor wat betreft [medeverdachte 3] overweegt de rechtbank dat het zonder financiële middelen kopen van een pand voor een bedrag van € 880.000,- in combinatie met na te noemen betrokkenheid bij de als valselijk opgemaakt aan te merken overeenkomst van 14 mei 2010 tot het oordeel leidt dat ook [medeverdachte 3] op de hoogte moet zijn geweest van de criminele herkomst van de gelden. De enkele verwijzing naar de rol van de vrouw in de Roma-cultuur ( [medeverdachte 7] ) dan wel het gestelde vertrouwen in vader ( [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] ) ontslaat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] niet van hun verplichtingen ter zake. Dientengevolge komen ook de daarop volgende handelingen met het van misdrijf afkomstige geld, te weten het (toestaan van het) gebruik van de verkoopopbrengst van het pand voor hun rekening.
Zowel [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] (aankoop [adres 2] door [medeverdachte 4] ) als [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] (aankoop [adres 2] door [medeverdachte 3] ) hebben met hun handelen, als hiervoor weergegeven, een zodanige significante bijdrage geleverd, dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken.
Rol [medeverdachte 9]
Ook ten aanzien van [medeverdachte 9] is de rechtbank met betrekking tot dit pand van oordeel dat sprake is van medeplegen, gelet op zijn intellectuele rol bij het plegen van de feiten. [medeverdachte 9] heeft de meeste opdrachten tot vertaling van de overeenkomsten aan [vertaalbureau] gegeven, waaronder een conceptversie van de hierna als valselijk opgemaakt aan te merken overeenkomsten van 6 november 2008 en 14 mei 2010. [60] Gelet op de verklaringen van [getuige 13] en de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] -zoals hiervoor reeds weergegeven- waaruit blijkt dat [medeverdachte 9] de boekhouder van de familie is die weet hoe alles gaat binnen de familie en één van de personen is die de beslissingen neemt binnen de familie, is de rechtbank van oordeel dat ook [medeverdachte 9] een zodanig significante bijdrage heeft geleverd aan het verhullen van de herkomst van de financiering van het pand dat gesproken kan worden van een - daarop gerichte - nauwe en bewuste samenwerking.
Conclusie witwassen
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve ten aanzien van [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 9] bewezen.
De overige verdachten dienen, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van hun betrokkenheid ter zake, van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Valsheid in geschrifte (tenlastegelegd bij [verdachte] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] (enkel de overeenkomst d.d. 14 mei 2010) en [medeverdachte 5] )
Betreffende het pand [adres 2] zijn twee overeenkomsten ten laste gelegd als zijnde vals dan wel valselijk opgemaakt, te weten de door [medeverdachte 4] en door [getuige 1] , als voorzitter van [vereniging 1] , ondertekende overeenkomst d.d. 6 november 2008, kort samengevat inhoudende dat [vereniging 1] door de verkoop van de [adres 9] beschikt over een bedrag van € 1.400.000,- van welk bedrag € 950.000,- in de vorm van een renteloze lening aan [medeverdachte 4] ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres 2] [61] ende door [medeverdachte 3] en [getuige 1] , als voorzitter van [vereniging 1] , ondertekende overeenkomst d.d. 14 mei 2010, kort samengevat inhoudende dat [vereniging 1] het pand aan de [adres 2] in de vorm van een renteloze lening aan [medeverdachte 3] ter beschikking stelt. [62]
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat, indien het om een huis gaat, dit wordt besproken bij [getuige 1] , die het dan op papier zet [63] ; er is altijd door [getuige 1] ondertekend. [64] [medeverdachte 4] geeft ook aan dat [getuige 1] hetzelfde doet als [getuige 6] , dat wil zeggen het op papier zetten van hetgeen de familie vraagt, als bewijs voor de Gajo’s [65] (= niet-zigeuners, opmerking rechtbank).
Ook hier geldt dat, nu naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen van verdachten omtrent de herkomst van de gelden als ongeloofwaardig terzijde dienen te worden geschoven, de op die verklaringen gebaseerde overeenkomsten dienen te worden aangemerkt als valselijk opgemaakt. De rechtbank overweegt ten overvloede nog dat wat betreft beide overeenkomsten [getuige 1] nimmer voorzitter is geweest van [vereniging 1] en dat wat betreft de overeenkomst van 14 mei 2010 [vereniging 1] toen niet meer bestond. [66]
Verweren valsheid in geschrifte
Naar het oordeel van de rechtbank kan [medeverdachte 4] , als partij bij dan wel initiatiefnemer tot de overeenkomsten, als medepleger aan deze feiten worden gekoppeld. Dit geldt eveneens voor [medeverdachte 3] met betrekking tot de overeenkomst van 14 mei 2010. Nu de inhoud van die overeenkomsten als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven, het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] op de hoogte zijn geweest van de criminele herkomst en het de bedoeling is geweest die overeenkomsten als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen (de Gajo’s) te doen gebruiken, is sprake geweest van het oogmerk tot misleiding. Gelet op de betrokkenheid van [getuige 1] bij de totstandkoming van de overeenkomsten, is sprake van medeplegen.
Rol [medeverdachte 9]
Naar het oordeel van de rechtbank was [medeverdachte 9] ook betrokken bij dit onderdeel. De conceptdocumenten die tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] zijn aangetroffen, waaronder een conceptversie van de overeenkomst van 14 mei 2010 - dit betreft een van de doorlopend genummerde documenten 1 tot en met 7- zaten ook bij een aan [medeverdachte 9] gerichte factuur van [vertaalbureau] d.d. 31 oktober 2008. [67] Bij die factuur zat voorts een conceptversie van de overeenkomst van 6 november 2008. Uit de factuur van [vertaalbureau] van 31 oktober 2008 blijkt dat [medeverdachte 9] op 27 oktober 2008 opdracht heeft gegeven om overeenkomsten van de Roma-gemeenschap van het Nederlands naar het Zweeds te vertalen. [68] Volgens [getuige 13] heeft hij van [medeverdachte 9] begrepen dat de familie ook zelf de overeenkomsten opstelde en is (wat betreft de doorgenummerde documenten 1 tot en met 7) op verzoek van [medeverdachte 9] de betreffende Nederlandse tekst op dezelfde bladzijde als de Zweedse vertaling opgenomen. [69] Nu [medeverdachte 9] verantwoordelijk was voor de vertaling van de conceptovereenkomsten van Nederlands naar Zweeds en wordt aangemerkt als de boekhouder van de familie die weet hoe alles gaat binnen de familie en één van de personen is die de beslissingen neemt binnen de familie, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het valselijk opmaken van de overeenkomsten van 6 november 2008 en 14 mei 2010. De rechtbank acht daarom bewezen dat [medeverdachte 9] dit onderdeel mede heeft gepleegd.
Conclusie valsheid in geschrifte
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve ten aanzien van [medeverdachte 3] met betrekking tot de overeenkomst d.d. 14 mei 2010 en ten aanzien van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 9] met betrekking tot zowel de overeenkomst van 14 mei 2010 als 6 november 2008 bewezen.
De overige verdachten dienen, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van hun betrokkenheid ter zake, van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
3.3.4
Aankoop [adres 6] te [gemeente]
Witwassen (tenlastegelegd aan alle verdachten uitgezonderd de Stichting)
Door de verdediging wordt gesteld dat de aankoop van dit pand is gefinancierd middels de verkoop van het pand en de grond aan de [adres 12] , waarbij de verkoopopbrengst in de vorm van een renteloze lening aan [medeverdachte 8] ter beschikking is gesteld. Het pand [adres 12] zou in 1999 zijn gefinancierd middels een inzameling onder de Roma, waarna het ingezamelde bedrag ad fl. 306.800,- door de [vereniging 5] als renteloze lening aan [medeverdachte 8] ter beschikking is gesteld. De bronfinanciering van de aankoop van de [adres 6] is derhalve gelegen in de inzameling ten behoeve van de [adres 12] .
De rechtbank stelt vast dat het pand aan de [adres 12] in augustus 1999 door [medeverdachte 8] is gekocht voor een bedrag van fl. 534.500,-. [70] Bij koopovereenkomsten d.d. 3 respectievelijk 22 oktober 2003 zijn het pand en de grond door [medeverdachte 8] verkocht voor een bedrag van € 327.500,- en € 140.000,-. [71]
Het pand aan de [adres 6] is op 28 april 2003 door [medeverdachte 8] gekocht voor een bedrag van € 470.000,- en op 16 december 2003 aan haar geleverd. [72]
De rechtbank is van oordeel dat in het nadere onderzoek onvoldoende is ingegaan op de gestelde bronfinanciering, te weten de aankoop van de [adres 12] in 1999. Gelet hierop is de rechtbank
nietin staat met voldoende mate van zekerheid uit te sluiten dat de gelden een legale herkomst hebben en aan te nemen dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring van de waargenomen feiten en omstandigheden geldt. Het enkele feit dat sprake is van een valselijk opgemaakte leenovereenkomst d.d. 12 november 2003, zoals hierna zal worden overwogen, leidt niet reeds tot het oordeel dat voldaan is aan genoemd criterium.
Conclusie witwassen: vrijspraak
Het voorgaande brengt met zich dat verdachten van dit onderdeel van de tenlastelegging dienen te worden vrijgesproken
Valsheid in geschrifte (tenlastegelegd bij [verdachte] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 8] )
De rechtbank stelt vast dat in de overeenkomst van 12 november 2003, die tussen [medeverdachte 8] , de Roma-gemeenschap en de vereniging [vereniging 4] zou zijn gesloten, is opgenomen dat de opbrengst van de verkoop van het pand [adres 12] ad € 413.280,- in de vorm van een renteloze lening aan [medeverdachte 8] ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van de aankoop van het pand [adres 6] . In de aanhef is bij de naam van de vereniging het organisatie-nummer [nummer 2] vermeld. De overeenkomst is ondertekend met de namen [getuige 2] en [medeverdachte 8] . [73] [medeverdachte 8] heeft ook verklaard dat zij de overeenkomst heeft getekend. [74] [medeverdachte 4] heeft verklaard dat [getuige 6] op papier zet hetgeen de familie vraagt, als bewijs voor de Gajo’s [75] (= niet-zigeuners, opmerking rechtbank).
Uit onderzoek aan de (werk)computer van [getuige 2] , voorzitter van de vereniging, is evenwel gebleken dat deze overeenkomst pas op 10 januari 2011, derhalve ruim 7 jaar later, is opgemaakt. [76] [getuige 2] heeft verklaard dat de vereniging niets van doen heeft met de leningen, dat de vereniging slechts de verklaringen heeft opgesteld en dat hij de overeenkomst van 12 november 2003 op verzoek van [medeverdachte 8] heeft opgesteld. [77] Verder is uit onderzoek naar de vereniging gebleken dat voornoemd registratienummer eerst op 28 mei 2004 is verstrekt. [78] De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat sprake is van een valselijk opgemaakte overeenkomst.
Verweren valsheid in geschrifte
Door de verdediging is aangevoerd dat het enkel antedateren van de stukken nog geen valsheid oplevert in de zin van art. 225 Sr. Dit verweer moet worden verworpen, reeds omdat met het antedateren een onjuiste voorstelling van zaken wordt gepresenteerd, zeker indien dat antedateren ziet op een datum van ruim zeven jaar eerder. Dat dit antedateren zou zijn geschied op verzoek van de belastingdienst, in die zin dat de verdachten de belastingdienst verkeerd hebben begrepen, acht de rechtbank ongeloofwaardig: het verzoek dan wel advies zoveel mogelijk alsnog schriftelijk vast te leggen van hetgeen in het verleden zou hebben plaatsgevonden, noodzaakt immers geenszins tot antedateren.
Voor [medeverdachte 8] moet zonder meer duidelijk zijn geweest dat het stuk, gelet op de datering ervan, in strijd met de waarheid was. In dit verband wijst de rechtbank ook op voornoemde verklaring van [getuige 2] , dat hij het stuk op verzoek van [medeverdachte 8] heeft opgesteld.
Gelet op de betrokkenheid van [getuige 2] bij de totstandkoming van dit stuk is sprake van medeplegen.
Rol [medeverdachte 9]
Ten aanzien van de rol van [medeverdachte 9] overweegt de rechtbank het volgende. [getuige 2] heeft verklaard dat hij van de Hollandse Roma het meest contact heeft met [verdachte] en [medeverdachte 9] en dat zij hem soms kwamen opzoeken in Helsingborg, Zweden. [79] Voor het opmaken van deze overeenkomst was [medeverdachte 8] samen met [verdachte] en/of [medeverdachte 9] bij hem op bezoek in Zweden. [80]
In het begin was [verdachte] de initiatiefnemer en daarna kwam [medeverdachte 9] met het verzoek verklaringen van leningen te krijgen, opgesteld door [getuige 2] en [vereniging 2] . De verklaringen van leningen werden ter plekke ondertekend, op zijn kantoor. Het gaat om zeker acht tot tien verklaringen van leningen. [81] Zoals hiervoor reeds is overwogen blijkt uit de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] dat [medeverdachte 9] als de boekhouder van de familie wordt aangemerkt die weet hoe alles gaat binnen de familie en één van de personen is die de beslissingen neemt binnen de familie. Op grond van die verklaringen en de verklaring van [getuige 2] is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het valselijk opmaken van de overeenkomst van 12 november 2003. De rechtbank vindt voor dit oordeel bevestiging in het feit dat de opdracht tot vertaling van – onder meer – deze overeenkomst van het Zweeds naar het Nederlands door [medeverdachte 9] is verstrekt en ook aan hem is gefactureerd [82] . Deze vertaling is cruciaal voor het beoogd gebruik in de richting van de (Nederlandse) belastingdienst. De rechtbank acht daarom bewezen dat [medeverdachte 9] dit onderdeel mede heeft gepleegd.
Conclusie valsheid in geschrifte
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve ten aanzien van [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] bewezen.
De overige verdachten dienen, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van hun betrokkenheid ter zake, van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
3.3.5
Verbouwing [adres 6]
Witwassen (tenlastegelegd aan alle verdachten uitgezonderd de Stichting)
Door de verdediging wordt gesteld dat de verbouwing van dit pand is gefinancierd middels een renteloze lening van de Zweedse Roma-vereniging [vereniging 2] d.d. 7 augustus 2007 ad € 65.000,-, een lening van [getuige 7] d.d. 1 augustus 2007 ad € 24.091,- en een door [vereniging 2] aan [medeverdachte 8] ter beschikking gestelde schadevergoeding d.d. 20 februari 2006 ad € 40.909,- van [naam 5] , derhalve in totaal een bedrag ad
€ 130.000,-.
De rechtbank stelt vast dat aan [medeverdachte 8] op 17 januari 2007 een bouwvergunning is verleend voor het vergroten van de woning aan de [adres 6] . [83] Op de aanvraag is een bedrag van € 122.000,- opgenomen aan geschatte bouwkosten. [84] Uit onderzoek is gebleken dat met de aanschaf van de daarvoor benodigde bouwmaterialen minimaal een bedrag van afgerond € 29.418,- is gemoeid. [85]
Van [medeverdachte 8] was geen inkomen bekend. [86]
[getuige 2] heeft met betrekking tot voornoemde overeenkomsten van 7 augustus 2007 en 20 februari 2006 verklaard dat de vereniging niets van doen heeft met de leningen en dat hij de overeenkomsten op verzoek van [medeverdachte 8] heeft opgesteld. Ook de verklaring van [getuige 7] heeft hij opgemaakt; hij weet verder niet hoe [getuige 7] het geld heeft ingezameld. [87] [getuige 7] verklaart een keer in opdracht van de familie [achternaam] geld in ontvangst te hebben genomen van verschillende, haar onbekende Roma uit Zweden en uit andere landen in Europa, welk geld was ingezameld voor de aanbouw van een pand in Nederland dat in eigendom toebehoorde aan [medeverdachte 8] . Hoe dit geld is ingezameld weet ze niet, evenals de namen van de mensen die het geld aan haar overhandigden. Voor zover zij zich kan herinneren is de inzameling in euro’s geschied, maar het zou ook om kleinere bedragen in Zweedse valuta kunnen gaan; in haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaart zij later dat het om zowel euro’s als Zweedse Kronen ging. Ze werd in Zweden bezocht door twee mannen van de familie [achternaam] die het geld kwamen ophalen; een van hen heette [naam 2] , de naam van de andere man herinnert ze zich niet. Zij zou de verklaring zelf hebben opgesteld en hebben ondertekend in het bijzijn van die twee mannen van de familie [achternaam] die op 1 augustus 2007 het geld in haar woning ophaalden. [88]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [getuige 7] als ongeloofwaardig terzijde dient te worden geschoven. Afgezien van het feit dat haar verklaring als weinig concreet kan worden aangemerkt - zo is onbekend c.q. onduidelijk hoe het bedrag is ingezameld, door wie precies en in welke valuta - blijkt uit onderzoek dat haar verklaring niet op 1 augustus 2007 kán zijn opgemaakt en ondertekend: uit digitaal onderzoek aan de werkcomputer van [getuige 2] is immers gebleken dat het document eerst is opgemaakt op 2 februari 2012. Ook de overeenkomsten van 7 augustus 2007 en 20 februari 2006 zijn van een latere datum, te weten 10 januari 2011 respectievelijk 25 januari 2012. [89]
Uit het voorgaande volgt dat de verklaringen omtrent de gestelde herkomst geen enkele bevestiging vinden in nader onderzoek. Dit gegeven, in samenhang bezien met de hiervoor met betrekking tot het vermoeden vermelde feiten en omstandigheden [90] , brengt de rechtbank tot het oordeel dat de gestelde herkomst als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven en dat mitsdien met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring van de waargenomen feiten en omstandigheden kan gelden.
Verweren witwassen
Ten aanzien van [medeverdachte 8] is naar het oordeel van de rechtbank sprake van opzet. [medeverdachte 8] laat zonder te beschikken over financiële middelen – van [medeverdachte 8] is immers geen inkomen bekend - een verbouwing uitvoeren waarmee een bedrag van ruim € 100.000,- is gemoeid. Het onder die omstandigheden kennelijk zonder nadere plichtplegingen aanvaarden van geldbedragen levert opzet op de criminele herkomst op. [medeverdachte 8] moet gezien ook de door haar ondertekende, hierna als valselijk opgemaakt aan te merken overeenkomst d.d. 7 augustus 2007 betreffende de verbouwing van de [adres 6] , op de hoogte zijn geweest van de criminele herkomst van de gelden. Vanwege het feit dat [medeverdachte 8] op bovenvermelde wijze heeft samengewerkt met [getuige 6] en [getuige 7] en met – zoals hierna zal worden overwogen – [medeverdachte 9] is de rechtbank van oordeel dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken.
Rol [medeverdachte 9]
Ook ten aanzien van [medeverdachte 9] is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen, gelet op zijn intellectuele rol bij het plegen van de feiten. [medeverdachte 9] heeft de meeste opdrachten tot vertaling van de overeenkomsten aan [vertaalbureau] gegeven, waaronder de vertaling Zweeds – Nederlands van de hierna te noemen valselijk opgemaakte overeenkomst van 7 augustus 2007. [91] Deze vertaling is cruciaal voor het beoogd gebruik in de richting van de (Nederlandse) belastingdienst. [getuige 13] , directeur van het vertaalbureau, heeft verklaard dat hij hoofdzakelijk contact had met [medeverdachte 9] . [getuige 2] heeft - zoals hiervoor reeds is weergegeven - ook verklaard dat hij van de Hollandse Roma het meest contact heeft met [verdachte] en [medeverdachte 9] en dat zij hem soms kwamen opzoeken in Helsingborg, Zweden. [92] Voor het opmaken van deze overeenkomst was [medeverdachte 8] samen met [verdachte] en/of [medeverdachte 9] bij hem op bezoek in Zweden. [93]
Gelet op de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 13] en de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] -zoals hiervoor reeds weergegeven- waaruit blijkt dat [medeverdachte 9] de boekhouder van de familie is die weet hoe alles gaat binnen de familie en één van de personen is die de beslissingen neemt binnen de familie, is de rechtbank van oordeel dat ook [medeverdachte 9] een zodanig significante bijdrage heeft geleverd aan het verhullen van de herkomst van de financiering van het pand dat gesproken kan worden van een – daarop gerichte - nauwe en bewuste samenwerking.
Conclusie witwassen
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve ten aanzien van [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] bewezen.
De overige verdachten dienen, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van hun betrokkenheid ter zake, van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Valsheid in geschrifte (tenlastegelegd bij [verdachte] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 8] )
De rechtbank stelt vast dat in de overeenkomst van 7 augustus 2007, die tussen [medeverdachte 8] , de Roma-gemeenschap en de [vereniging 2] zou zijn gesloten, is opgenomen dat [vereniging 2] en de Roma-gemeenschap zijn overeengekomen geld in te zamelen en een renteloze lening van
€ 65.000,- toe te kennen aan [medeverdachte 8] ten behoeve van de aanbouw van het pand [adres 6] . De overeenkomst is ondertekend met de namen [getuige 2] en [medeverdachte 8] . [94] [medeverdachte 8] heeft verklaard dat het haar handtekening is die onder de overeenkomst staat. [95]
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat [getuige 2] op papier zet hetgeen de familie vraagt, als bewijs voor de Gajo’s [96] (= niet-zigeuners, opmerking rechtbank).
Nu, zoals hiervoor is overwogen, de gestelde herkomst als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven, dient de op die herkomst voortbouwende overeenkomst reeds om die reden te worden aangemerkt als valselijk opgemaakt. Dit vindt ook bevestiging in de hiervoor al gerelateerde bevindingen naar aanleiding van het onderzoek naar de onder [getuige 2] in beslag genomen computerbestanden.
Verweren valsheid in geschrifte
Door de verdediging is aangevoerd dat het enkel antedateren van de stukken nog geen valsheid oplevert in de zin van art. 225 Sr. Dit verweer moet worden verworpen, reeds omdat met het antedateren een onjuiste voorstelling van zaken wordt gepresenteerd, zeker indien dit antedateren ziet op een datum van bijna drie en een half jaar eerder. Bovendien ligt aan het verweer de premisse ten grondslag dat de stukken waar het om gaat voor het overige wél op waarheid berusten. Hiervoor is reeds overwogen dat de stukken ook overigens in strijd zijn met de waarheid.
Het verweer dat [medeverdachte 8] niet zou hebben geweten dat het door haar ondertekende stuk op onwaarheid berustte wordt door de rechtbank verworpen, reeds nu ook voor haar in ieder geval duidelijk moest zijn dat het stuk, gelet op de datering ervan, in strijd met de waarheid was. Bovendien kan het niet anders zijn dan dat zij, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot haar betrokkenheid bij het witwassen, ook heeft geweten dat met het door haar ondertekende stuk ook overigens een onjuiste voorstelling van zaken werd gegeven. Gelet op de betrokkenheid van [getuige 2] bij de totstandkoming van dit stuk is sprake van medeplegen.
Rol [medeverdachte 9]
[getuige 2] heeft verklaard dat de overeenkomst van 7 augustus 2007 op dezelfde wijze tot stand is gekomen als de afspraak tussen [vereniging 2] en [medeverdachte 8] d.d. 12 november 2003. [97] Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen die bij het witwassen zijn genoemd is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het valselijk opmaken van de overeenkomst van 7 augustus 2007. De rechtbank acht daarom bewezen dat [medeverdachte 9] dit onderdeel mede heeft gepleegd.
Conclusie valsheid in geschrifte
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve ten aanzien van [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] bewezen.
De overige verdachten dienen, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van hun betrokkenheid ter zake, van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
3.3.6
[adres 4]
Witwassen (alle verdachten uitgezonderd de Stichting)
Door de verdediging wordt gesteld dat de aankoop door [medeverdachte 7] in 2005 van het erfpachtrecht van de kavel grond met daarop een winkelpand deels is gefinancierd middels een hypothecaire geldlening van [persoon 3] ad € 50.000,- en deels via een renteloze lening van de Zweedse Roma-vereniging [vereniging 3] ad € 27.000,-. Later is een deel van de hypothecaire schuld aan [persoon 3] afgelost met behulp van (wederom) een lening van [vereniging 3] ad € 25.000,-.
Bij de verkoop van het erfpachtrecht aan [medeverdachte 6] in 2009 heeft [medeverdachte 6] de schuld van [medeverdachte 7] aan [vereniging 1] (die deze vordering op [medeverdachte 7] had overgenomen van het gefailleerde [vereniging 3] ) overgenomen, evenals de restantschuld aan de hypothecair schuldeiser [persoon 3] .
De rechtbank stelt vast dat het erfpachtrecht met bijbehorend winkelpand aan de [adres 4] op 1 april 2005 door [medeverdachte 7] is gekocht voor een bedrag van € 70.000,- en op 12 april 2005 aan haar is geleverd. [98] Van de koopsom bleef [medeverdachte 7] een bedrag van € 50.000,- schuldig aan [persoon 3] , welke schuld werd omgezet in een hypothecaire geldlening. [99] Blijkens de notariële afrekening d.d. 8 april 2005 resteerde een door [medeverdachte 7] te betalen bedrag ad € 25.679,65 . [100] Uit een proces-verbaal verdachte transacties [101] blijkt dat [medeverdachte 4] op 11 april 2005 een viertal contante stortingen van (in totaal) € 25.800,- heeft verricht, te weten € 8.900,- en € 100,- op de rekening van [getuige 14] , € 7.700,- op de rekening van [persoon 4] en € 9.100,- op de rekening van [medeverdachte 4] zelf. Vervolgens wordt op diezelfde dag van deze drie bankrekeningnummers in totaal een bedrag van € 25.679,65 overgemaakt naar de bankrekening van [notariskantoor] . [medeverdachte 4] en [persoon 4] zijn de vader en moeder van [medeverdachte 7] ; [getuige 14] is de moeder van [medeverdachte 4] (en dus de grootmoeder van [medeverdachte 7] ). [102] Op 13 januari 2006 heeft [medeverdachte 7] van haar bankrekening een bedrag van € 25.000,- overgemaakt naar [persoon 3] , nadat dit bedrag eerder, op 29 december 2005 contant op haar rekening was gestort. [103] Deze betaling betrof een extra aflossing op de schuld aan [persoon 3] waartoe [medeverdachte 7] het initiatief had genomen. [104]
[medeverdachte 6] heeft het erfpachtrecht op 20 april 2009 van [medeverdachte 7] gekocht en geleverd gekregen voor een koopsom van € 70.000,-. [105] Na aftrek van de over te nemen hypothecaire schuld aan [persoon 3] ad € 19.870,74 [106] resteerde door [medeverdachte 6] te voldoen een bedrag van € 56.396,83, waarvan € 50.129,26 te verkrijgen uit hoofde van een geldlening. [107] Het restant ad € 6.267,57 is contant voldaan op transportdatum. [108]
Uit gegevens van de belastingdienst blijkt dat [medeverdachte 7] in de periode van 1 januari 2005 tot 11 maart 2009 niet beschikte over een (bekend) inkomen, terwijl van [medeverdachte 6] bij de belastingdienst in het geheel geen inkomsten bekend zijn [109] .
De rechtbank is mede op grond van het nadere onderzoek van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de aan [medeverdachte 7] ten behoeve van de financiering van de [adres 4] verstrekte gelden, waarvan gesteld wordt dat deze afkomstig zijn van renteloze leningen van [vereniging 1] , sprake is van een legale herkomst, zodat moet worden aangenomen dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring van de waargenomen feiten en omstandigheden kan gelden.
Dat betekent dat ook ter zake de aankoop door [medeverdachte 6] in 2009 een legale herkomst van de financiering mag worden uitgesloten, nu die financieringsconstructie teruggrijpt op de financiering door [medeverdachte 7] in 2005.
De rechtbank neemt daarbij, naast de hiervoor met betrekking tot het vermoeden van witwassen vermelde feiten en omstandigheden [110] , het volgende in aanmerking
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is het pand deels gefinancierd middels een hypothecaire lening ad € 50.000,- en resteerde een door [medeverdachte 7] te betalen bedrag ad € 25.679,65, welk bedrag op 11 april 2005 via drie bankrekeningen is overgemaakt naar de notaris. Met betrekking tot de door [medeverdachte 4] aangedragen verklaring voor de herkomst van deze onder de notaris gestorte gelden is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring als volstrekt ongeloofwaardig ter zijde dient te worden gesteld. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op het feit dat blijkens de melding van de [bank 1] de drie contante stortingen zijn verricht door [medeverdachte 4] zelf, terwijl [medeverdachte 4] daar geen redelijke verklaring voor kon geven in het licht van zijn bewering dat de gestorte gelden afzonderlijk door hem, [medeverdachte 3] en [getuige 14] waren gespaard in de loop der jaren. [111] De verklaring verdient voorts geen geloof vanwege het feit dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [getuige 14] in de betreffende periode een uitkering hadden [112] en het uitgesloten moet worden geacht dat zij, mede gelet op het hiervoor al besproken kastekort van ruim twee miljoen euro, ook nog in staat zijn geweest om met hun bekende legale inkomsten te sparen ten behoeve van de financiering van de aankoop van het recht van erfpacht betrekking hebbende op de [adres 4] . De rechtbank meent voorts dat de aangedragen verklaring zich moeilijk verdraagt met na te noemen stukken. Indien die verklaring immers wordt gecombineerd met deze stukken dan blijkt dat ter zake de aankoop van het erfpachtrecht in 2005 ruimschoots méér financiering beschikbaar was dan benodigd (€ 75.679,65).
Zo zijn bij de doorzoeking op de [adres 2] onder meer twee ‘bewijzen van lening’ aangetroffen, gedateerd op 11 april 2005 en op naam gesteld van [medeverdachte 4] en [getuige 14] , waarin [medeverdachte 4] en [getuige 14] verklaren € 9.000,- respectievelijk € 8.999,- aan [medeverdachte 7] uit te lenen ten behoeve van de [adres 4] . Een overeenkomst van geldlening op naam van [persoon 4] werd niet aangetroffen. [113] Verder zijn er nóg drie ‘bewijzen van lening’ aangetroffen op naam van [persoon 5] , [persoon 6] (geb. [1969] ) en [persoon 7] (geboren [1950] ), gedateerd 19 respectievelijk 20 december 2005, waarbij genoemde personen bedragen van respectievelijk € 9.000,-, € 4.000,- en
€ 4.000,- aan [medeverdachte 7] uitlenen ter zake de aankoop van het winkelpand aan de [adres 4] . [114] Ook werden bij de doorzoeking op de [adres 2] vier eenzijdig door [getuige 1] ondertekende Zweedstalige overeenkomsten aangetroffen [115] d.d. 4 april 2005 [116] , volgens welke [vereniging 3] € 27.000,- als renteloze geldlening ter beschikking stelde aan [medeverdachte 7] . Dit geld was bijeengebracht door de Roma-gemeenschap en was bedoeld voor de aankoop van het pand aan de [adres 4] . In de gegevens van de belastingdienst werd voorts aangetroffen [117] een in de Zweedse taal gestelde overeenkomst d.d. 3 oktober 2005 tussen de Zweedse vereniging [vereniging 3] en [medeverdachte 7] . In deze overeenkomst verklaart [vereniging 3] dat zij € 25.000,- heeft ingezameld en dit als renteloze lening aan [medeverdachte 7] ter beschikking stelt waarmee [medeverdachte 7] de hypotheek ter zake de [adres 4] kan aflossen. Met deze geldlening heeft [medeverdachte 7] in totaal € 52.000,- van de vereniging [vereniging 3] geleend. Dit stuk is zowel door [medeverdachte 7] als door [getuige 1] namens [vereniging 3] ondertekend. Samengevat levert dit het volgende beeld op:
Beschikbaar: hypothecaire geldlening [persoon 3] € 50.000,-
Geldlening/overboeking [getuige 14] € 8.999,-
Geldlening/overboeking [medeverdachte 4] € 9.000,-
Overboeking [persoon 4] € 7.680,65
Geldlening [persoon 5] € 9.000,-
Geldlening [persoon 6] € 4.000,-
Geldlening [persoon 7] € 4.000,-
Geldlening [vereniging 3]€ 52.000,- (25.000,- + 27.000,-)€ 144.679,65
Weliswaar is de eenzijdig door [getuige 1] ondertekende overeenkomst van 4 april 2005 ter zake een geldlening van € 27.000,- niet door [medeverdachte 7] ondertekend (en valt in zoverre niet met zekerheid te zeggen dat deze ook betrekking heeft op daadwerkelijk uit dien hoofde verstrekte gelden) doch komt deze overeenkomst wel terug in de hiervoor genoemde overeenkomst van 3 oktober 2005, waarbij [vereniging 3] € 25.000,- leent ter aflossing van de hypothecaire schuld aan [persoon 3] . Aan het slot van deze overeenkomst wordt immers vastgesteld dat de totale schuld van [medeverdachte 7] ter zake de [adres 4] daarmee uitkwam op € 52.000,-, daarmee impliciet verwijzend naar de overeenkomst van 4 april 2005.
Uit de verklaring van [medeverdachte 4] [118] zou kunnen worden afgeleid dat de door hem, [medeverdachte 3] en [getuige 14] gestorte bedragen via de stichting (naar de rechtbank begrijpt: [vereniging 3] ) zijn uitgeleend, maar dan blijft het (aldus) verantwoorde bedrag in verband met de leningen van [persoon 5] en [persoon 6] nog steeds significant hoger (ruim € 18.000,-) dan het benodigde bedrag, nog daargelaten dat deze verklaring zich niet laat verenigen met de twee ‘bewijzen van geldlening’. Bovendien staat deze verklaring van [medeverdachte 4] op gespannen voet met de verklaring van [getuige 1] waaruit valt op te maken dat er € 52.000,- aan [medeverdachte 7] was uitgeleend en dat dit geld door [getuige 1] in een aantal dagen werd ingezameld vanaf Gothenburg tot Lund. [119]
De rechtbank is overigens van oordeel dat ook de hiervoor besproken overeenkomsten van geldlening met [vereniging 3] geen verklaring opleveren voor de herkomst van de middelen waarmee de aankoop van de [adres 4] is bekostigd. Bij deze stukken c.q. verklaring zijn immers, los van hetgeen hiervoor is verwogen, een aantal kanttekeningen te plaatsen die met zich brengen dat de in deze stukken gesuggereerde herkomst van de gelden als volstrekt onaannemelijk van de hand moet worden gewezen.
Zo valt met betrekking tot de geldlening van [vereniging 3] d.d. 3 oktober 2005 op te merken dat de overeenkomst erover spreekt dat [vereniging 3] € 25.000,- heeft
ingezamelden dat zij dit bedrag renteloos aan [medeverdachte 7] uitleent. [medeverdachte 4] heeft echter meermalen tegenover de politie verklaard dat de € 25.000,- waarmee de hypothecaire geldlening van [persoon 3] werd afgelost afkomstig was van de
schadevergoedingdie [bedrijf 1] aan [medeverdachte 7] had uitgekeerd [120] en dat dit geld toebehoorde aan de Roma-gemeenschap [121] .
Voorts wordt gewezen op het feit dat hiervoor reeds met betrekking tot de woning aan de [adres 5] is vastgesteld dat de aankoop van de woning aan de [adres 9] heeft plaatsgevonden met geld dat middels misdrijf was verkregen. Nu de schadevergoeding van de [bedrijf 1] aan de eigenaar van de [adres 9] ertoe strekt de eigenaar schadeloos te stellen voor de waardevermindering van haar pand vanwege de door [bedrijf 1] veroorzaakte parkeeroverlast [122] , dient deze schadevergoeding als product van een met crimineel geld witgewassen pand te worden gezien en is daarmee middellijk van misdrijf afkomstig in de zin van art. 420 bis Sr.
Verder acht de rechtbank, zoals hiervoor reeds is overwogen, de verklaringen van [getuige 1] met betrekking tot de door hem georganiseerde inzamelingen en ter zake namens [vereniging 3] opgemaakte overeenkomsten en verklaringen ongeloofwaardig, aangezien [getuige 1] in slechts algemene bewoordingen verklaart met betrekking tot de door hem georganiseerde inzamelacties, geen namen van donateurs weet te noemen, gevraagd naar concrete details zegt zich deze niet te herinneren en verwijst naar administratie die niet (meer) beschikbaar is en voorts in zijn verklaring niet wordt ondersteund door andere getuigen, zoals [persoon 2] die, anders dan [getuige 1] stelde, verklaarde niet betrokken te zijn geweest bij de opstelling van stukken met betrekking tot de [adres 4] .
Ten slotte overweegt de rechtbank dat aan haar overtuiging - dat de gelden waarmee de [adres 4] is aangekocht afkomstig zijn van misdrijf - in niet onbelangrijke mate heeft bijgedragen de hierna te bespreken betrokkenheid van verdachten bij het valselijk opmaken van stukken die de kennelijke strekking hebben om die criminele herkomst te verhullen.
Verweren witwassen
De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] bij onderhavig feit zijn betrokken, en wel in de vorm van medeplegen. Dienaangaande wordt, ook voor wat betreft het gestelde ontbreken van (voorwaardelijk) opzet het volgende overwogen.
Gelet op de verklaring van [medeverdachte 4] [123] dat hij de aankoop van de [adres 4] in 2005 en 2009 regelde en de hiervoor vermelde conclusie dat dit met geld van criminele herkomst is gefinancierd, is daarmee ook het opzet gegeven.
Het verweer van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] dat zij niet bekend waren met het feit dat het geld waarmee zij de [adres 4] in 2005 respectievelijk 2009 kochten van misdrijf afkomstig was wordt verworpen. Voor wat betreft [medeverdachte 7] verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor dienaangaande heeft overwogen bij het pand [adres 5] . Hetgeen daar is overwogen geldt mutatis mutandis voor [medeverdachte 6] die immers, net als [medeverdachte 7] , zonder dat hij de beschikking had over eigen inkomsten, in het kader van de aankoop van het erfpachtrecht aan de [adres 4] verplichtingen is aangegaan zonder een gedegen onderzoek naar de herkomst van de ter zake ter beschikking gestelde (fictieve) financiering. Dit gegeven, in combinatie
met de hierna nog te bespreken actieve betrokkenheid bij de valselijk opgemaakte overeenkomsten van 3 oktober 2005 en 14 april 2009 leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] op de hoogte moeten zijn geweest van de criminele herkomst van de gelden. Gelet op de wezenlijke en significante (zelfs onmisbare) rol die [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] hebben gespeeld bij de aan- en verkoop van de [adres 4] en bij de totstandkoming van stukken om de criminele herkomst van de financiering ervan te verhullen is sprake van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking.
Rol [medeverdachte 9]
Ook ten aanzien van [medeverdachte 9] is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen, gelet op zijn intellectuele rol bij het plegen van de feiten. [medeverdachte 9] heeft de meeste opdrachten tot vertaling van de overeenkomsten/verklaringen aan [vertaalbureau] gegeven, waaronder een tweetal conceptversies betreffende leningen aan [medeverdachte 7] ten behoeve van de [adres 4] . [124] Gelet op de verklaringen van [getuige 13] en de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] -zoals hiervoor reeds weergegeven- waaruit blijkt dat [medeverdachte 9] de boekhouder van de familie is die weet hoe alles gaat binnen de familie en één van de personen is die de beslissingen neemt binnen de familie, is de rechtbank van oordeel dat ook [medeverdachte 9] een zodanig significante bijdrage heeft geleverd aan het verhullen van de herkomst van de financiering van het pand dat gesproken kan worden van een – daarop gerichte - nauwe en bewuste samenwerking.
Conclusie witwassen
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve ten aanzien van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 9] bewezen.
De overige verdachten dienen, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van hun betrokkenheid ter zake, van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Valsheid in geschrifte (tenlastegelegd bij [verdachte] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] (met betrekking tot de overeenkomst/verklaring van 14 april 2009) en [medeverdachte 7] (met betrekking tot de overeenkomst van 3 oktober 2005 en de verklaring van 1 juni 2007))
De aan verdachten verweten valsheid heeft betrekking op vier documenten, te weten:
1. de overeenkomst van 3 oktober 2005 tussen [getuige 1] namens [vereniging 3] en [medeverdachte 7] ter zake de geldlening van € 25.000,- ten behoeve van de (gedeeltelijke) aflossing van de hypothecaire lening aan [persoon 3] [125] ;
2. de door [getuige 1] en [medeverdachte 7] ondertekende verklaring van 1 juni 2007 betreffende de overdracht van schulden en verplichtingen van [medeverdachte 7] aan [vereniging 1] [126] ;
3. de verklaring van [getuige 1] van 14 april 2009, waarin [getuige 1] verklaart dat [medeverdachte 7] het pand aan de [adres 4] overdraagt aan [medeverdachte 6] en voldaan heeft aan haar verplichtingen betreffende het pand overeenkomstig de eerdere overeenkomst [127] ;
4. de overeenkomst van 14 april 2009 tussen [getuige 1] namens [vereniging 1] en [medeverdachte 6] , waarbij [medeverdachte 6] in verband met de aankoop van de [adres 4] de verplichtingen van [medeverdachte 7] overneemt [128] .
Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot het witwassen brengt op zichzelf reeds met zich dat deze vier documenten, die in relatie staan tot de aan-/verkoop en financiering van de [adres 4] , vals zijn voor zover die stukken een legale herkomst suggereren van de gelden waarmee dit onroerend goed is gefinancierd. De rechtbank overweegt ten overvloede dat daarnaast, naar aanleiding van het onderzoek naar deze en andere aangetroffen (digitale) documenten, nog de volgende kanttekeningen zijn te plaatsen.
Zo zijn bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] een tiental documenten aangetroffen in een mapje met opschrift ‘verzonden uit Zweden’; negen documenten waren in de Zweedse taal gesteld, het tiende document betrof een Nederlandse vertaling van één van deze documenten. Drie van de documenten waren (vermoedelijk) kopieën van de hiervoor vermelde overeenkomsten van 3 oktober 2005, 1 juni 2007 en 14 april 2009. Uit een technisch forensisch onderzoek naar deze documenten kwam naar voren dat op diverse documenten een doordrukschrift zichtbaar was met betrekking tot gezette handtekeningen van leden van de familie [achternaam] . Op basis van het waargenomen doordrukschrift kon worden vastgesteld in welke volgorde de documenten waren getekend. Gelet op deze volgorde kan, in combinatie met de respectievelijke data vermeld in de betreffende documenten, worden geconcludeerd dat de drie genoemde documenten zijn geantedateerd. [129] Tevens werd tijdens deze doorzoeking een zevental doorlopend genummerde Nederlandstalige (concept)teksten aangetroffen van overeenkomsten. [130] Deze teksten waren in 2008 door [vertaalbureau] vertaald van het Nederlands naar het Zweeds. [131] Volgens [getuige 13] zijn deze stukken door de [achternaam] in het Nederlands aangeleverd en doorgestuurd naar de vertaler. Op verzoek van [medeverdachte 9] is de Nederlandse tekst en de Zweedse vertaling op dezelfde bladzijde opgenomen. [132] De concepten genummerd 4 en 5 hebben gezien de inhoud betrekking op [medeverdachte 7] en de [adres 4] . Concept 4 heeft gezien de inhoud betrekking op de overeenkomst met betrekking tot de geldlening van € 25.000,- d.d. 3 oktober 2005, zij het dat in het concept de gelden niet afkomstig zijn van een
inzamelingmaar van de
door [bedrijf 1] betaalde schadevergoeding. De omstandigheid dat de concepten doorlopend zijn genummerd en in oktober 2008 zijn aangeboden ter vertaling naar het Zweeds leveren een bevestiging op van het vermoeden dat de overeenkomst van 3 oktober 2005 is geantedateerd.
Bewijsoverweging met betrekking tot de betrokkenheid van [medeverdachte 4] bij voornoemde overeenkomsten en bij de eenzijdige verklaring van [getuige 1] van 14 april 2009:
Gelijk eerder overwogen heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij alle overeenkomsten voor zijn kinderen heeft geregeld. De vastlegging van afspraken op schrift gebeurde uitsluitend ten behoeve van de Gajo (niet-zigeuners); in de Roma-cultuur is het niet nodig om afspraken vast te leggen. [medeverdachte 4] bepaalde wat er op papier moest komen. Omdat [medeverdachte 7] niet langer huizen op haar naam wilde hebben en vrij wilde komen van de stichtingen en de Roma- gemeenschap heeft [medeverdachte 4] geregeld dat [medeverdachte 6] de [adres 4] op naam kreeg en alle schulden van [medeverdachte 7] overnam. [133] Tegen deze achtergrond acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 4] instructie heeft gegeven aan [getuige 1] tot het opstellen van de (valse) verklaring van 14 april 2009, inhoudende dat [medeverdachte 7] van al haar verplichtingen jegens [vereniging 3] was ontslagen.
Verweren valsheid in geschrifte
Door de verdediging is aangevoerd dat het enkel antedateren van de stukken nog geen valsheid oplevert in de zin van art. 225 Sr. Dit verweer moet worden verworpen, reeds omdat met het antedateren een onjuiste voorstelling van zaken wordt gepresenteerd, zeker indien dit antedateren ziet op een datum van drie jaar eerder, zoals bij de overeenkomst van 3 oktober 2005. Bovendien ligt aan dit verweer de premisse ten grondslag dat de stukken waar het om gaat voor het overige wél op waarheid berusten. Hiervoor is reeds overwogen dat de stukken ook overigens in strijd zijn met de waarheid.
Het verweer dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] niet zouden hebben geweten dat de door hen ondertekende stukken op onwaarheid berustten wordt door de rechtbank verworpen, reeds nu ook voor hen in ieder geval duidelijk moest zijn dat de stukken, gelet op de datering ervan, in strijd met de waarheid waren. Bovendien kan het niet anders dan dat zij, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot hun betrokkenheid bij het witwassen, ook hebben geweten dat met de door hen ondertekende stukken ook overigens een onjuiste voorstelling van zaken werd gegeven. Gelet op de zelfverklaarde betrokkenheid van [medeverdachte 4] bij de totstandkoming van deze stukken alsook de betrokkenheid van [getuige 1] is sprake van medeplegen.
Verder is nog betoogd dat geen sprake is van een oogmerk op misleiding. Dit verweer faalt reeds vanwege het enkele feit dat [medeverdachte 4] zelf met zoveel woorden verklaarde dat het opstellen van schriftelijke stukken plaatsvond met het oog op het gebruik richting ‘de Gajo’ die immers ‘bewijs’ wilden van afspraken die voor de Roma niet op papier hoefden te staan omdat het eenmaal gegeven woord voldoende was. Het opmaken van geschriften waarvan de inhoud - naar verdachte bekend is - in strijd is met de waarheid en die bestemd zijn voor derden brengt met zich dat hij zich bewust moet zijn geweest dat het gevolg dat die derden door de inhoud van die stukken misleid kunnen worden.
Rol [medeverdachte 9]
Naar het oordeel van de rechtbank was [medeverdachte 9] ook betrokken bij dit onderdeel. De conceptdocumenten die tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] zijn aangetroffen, waaronder document nummer 4 en 5 die betrekking hebben op de [adres 4] , zaten ook bij een factuur van [vertaalbureau] d.d. 31 oktober 2008. [134] Uit de factuur van [vertaalbureau] van 31 oktober 2008 blijkt dat [medeverdachte 9] op 27 oktober 2008 opdracht heeft gegeven om overeenkomsten van de Roma-gemeenschap van het Nederlands naar het Zweeds te vertalen. [135] Volgens [getuige 13] heeft hij van [medeverdachte 9] begrepen dat de familie zelf de overeenkomsten opstelde en is op verzoek van [medeverdachte 9] de betreffende Nederlandse tekst op dezelfde bladzijde als de Zweedse vertaling opgenomen. [136] Uit een brief van [notaris 2] d.d. 16 april 2009 blijkt dat de ontwerpakte van levering en het ontwerp van de hypotheekakte, alsmede het ontwerp van de schuldbekentenis van [medeverdachte 6] worden toegezonden aan [medeverdachte 9] . Verder worden de afrekeningen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] aan hem toegezonden en staat in de brief vermeld: “
ik verzoek u vriendelijk aan mij door te geven of “ [vereniging 3] ” of “ [vereniging 2] ” als schuldeiser in de schuldbekentenis moet worden opgenomen.” [137]
Nu [medeverdachte 9] verantwoordelijk was voor de vertaling van de conceptovereenkomsten/ verklaringen van Nederlands naar Zweeds en wordt aangemerkt als de boekhouder van de familie die weet hoe alles gaat binnen de familie en één van de personen is die de beslissingen neemt binnen de familie en blijkens de brief van [notaris 2] zich ook met de inhoud van de stukken bemoeide, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het valselijk opmaken van de overeenkomsten/verklaringen 3 oktober 2005, 1 juni 2007 en 14 april 2009 (twee maal). De rechtbank acht daarom bewezen dat [medeverdachte 9] dit feit mede heeft gepleegd.
Conclusie valsheid in geschrifte
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen ten aanzien van:
- [medeverdachte 4] en [medeverdachte 9] , voor wat betreft alle vier de documenten;
- [medeverdachte 7] , voor wat betreft de onder 1 en 2 genoemde documenten en
- [medeverdachte 6] , voor wat betreft het onder 4 genoemde document.
De overige verdachten dienen, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van hun betrokkenheid terzake, van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
3.3.7
[adres 3]
Witwassen (alle verdachten uitgezonderd SHR)
Door de verdediging is aangevoerd dat de aankoop van het pand aan de [adres 3] is gefinancierd middels een hypothecaire lening van [bedrijf 3]
€ 180.000,- alsmede een lening van [vereniging 2] ad € 141.000,-.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 5] bij schriftelijke koopovereenkomst d.d. 5 september 2007 het pand aan de [adres 3] voor € 285.000,- heeft gekocht. Hij diende uiterlijk op 1 oktober 2007 een waarborgsom ad € 28.500,- onder de notaris te storten. [138] Levering vond plaats op 30 november 2007. [139] De koopsom is deels (€ 164.233,-) gefinancierd via een hypothecaire geldlening van [bedrijf 3] en is deels (€ 140.200,-) voldaan door stortingen onder de notaris vanaf de bankrekening van [medeverdachte 5] in de periode september – november 2007. In diezelfde periode heeft [medeverdachte 5] contante stortingen op zijn eigen bankrekening verricht tot een beloop van € 140.550,-. [140] Deze stortingen werden door de betrokken bankinstelling als verdachte transacties aangemerkt. [141] [medeverdachte 5] verklaarde zelf dat hij sedert de dood van zijn vader, zo’n acht tot tien jaar geleden, geen uitkering meer ontvangt en dat hij leeft van giften van de familie, waarmee hij de hele Roma-gemeenschap uit [plaatsnaam] en [plaatsnaam] bedoelt. [142]
Uit het gemeentelijke bouwdossier met betrekking tot de woning blijkt dat [medeverdachte 5] voor de woning zowel een sloop- als een bouwvergunning heeft aangevraagd [143] en verkregen. [144] Op de bouwaanvraag wordt een geraamde bouwsom opgegeven van € 211.700,- exclusief BTW. [145] Op 30 mei 2008 wordt door [medeverdachte 5] melding gemaakt van de start van de bouw. [146] In een offerte van bouwmaterialenhandel [bedrijf 4] te [plaatsnaam] wordt prijsopgave gedaan voor de levering van (bouw)materialen voor een bedrag van € 41.259,42. [147]
Mede op grond van de bevindingen uit het nadere onderzoek is de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de onder de notaris gestorte gelden een legale herkomst hebben, zodat moet worden aangenomen dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden van de waargenomen feiten en omstandigheden. De rechtbank neemt daarbij, naast de hiervoor met betrekking tot het vermoeden van witwassen vermelde feiten en omstandigheden [148] , het volgende in aanmerking
Op vordering werden van de belastingdienst de navolgende stukken ontvangen:
1. een overeenkomst tussen [getuige 2] (namens [vereniging 2] ) en [medeverdachte 5] van 17 september 2007, waarin wordt vermeld dat [vereniging 2] en de Romagemeenschap in Zweden zijn overeengekomen om geld in te zamelen en een renteloze lening toe te kennen aan [medeverdachte 5] ten bedrage van € 141.000,- ten behoeve van de
aankoopvan het pand aan de [adres 3] . De overeenkomst is opgemaakt in het Zweeds en ondertekend door [getuige 2] en [medeverdachte 5] en was voorzien van een Nederlandse vertaling. [149] Uit de op vordering van [vertaalbureau] verkregen gegevens blijkt dat [medeverdachte 5] op 17 april 2008 opdracht heeft gegeven om de overeenkomst van het Zweeds naar het Nederlands te vertalen. [150]
2. een overeenkomst tussen [getuige 2] (namens [vereniging 2] ) en [medeverdachte 5] van 11 december 2007, waarin wordt vermeld dat [vereniging 2] en de Romagemeenschap in Zweden zijn overeengekomen om geld in te zamelen en een renteloze lening toe te kennen aan [medeverdachte 5] ten bedrage van € 140.000,- ten behoeve van de
bouwvan het pand aan de [adres 3] . [medeverdachte 5] is verplicht om de huidige overeenkomst met eerdere overeenkomsten inzake leningen samen te brengen en zich te houden aan alle verplichtingen en afspraken uit de overeenkomst van 17 september 2007. De overeenkomst is opgemaakt in het Zweeds en ondertekend door [getuige 2] en [medeverdachte 5] en was voorzien van een Nederlandse vertaling. [151] Uit de op vordering van [vertaalbureau] verkregen gegevens blijkt dat [medeverdachte 9] op 18 januari 2011 opdracht heeft gegeven om de overeenkomst van het Zweeds naar het Nederlands te vertalen. [152]
3. een notariële schuldbekentenis d.d. 30 november 2007, waarin [medeverdachte 5] verklaart dat hij van [vereniging 2] een bedrag van € 140.200,- heeft geleend. De lening is voor onbepaalde tijd, renteloos en aflossingsvrij tenzij de woning wordt verkocht en met de opbrengst geen nieuwe woning wordt gekocht. De schuldbekentenis is eenzijdig getekend door [medeverdachte 5] en niet voorzien van een goedschrift. [153] Dit bedrag sluit exact aan op het bedrag dat [medeverdachte 5] volgens de nota van afrekening [154] zelf diende te betalen (€ 28.500,- + € 111.700,-) , bovenop de door [bedrijf 3] gefourneerde hypothecaire geldlening.
4. De beëdigde vertaling van een in de Zweedse taal gestelde verklaring van [getuige 3] van 10 september 2007, waarin deze verklaart dat hij op verzoek van de Roma-gemeenschap € 141.000,- heeft ingezameld, door [medeverdachte 5] te gebruiken voor de
aankoopvan een pand. [155] Uit de van [vertaalbureau] verkregen gegevens blijkt dat [medeverdachte 9] op 17 februari 2012 opdracht heeft gegeven tot vertaling van deze verklaring van het Zweeds naar het Nederlands. [156]
5. De beëdigde vertaling van een in de Zweedse taal gestelde verklaring van [getuige 3] van 3 december 2007, waarin deze verklaart dat hij op verzoek van de Roma-gemeenschap € 140.000,- heeft ingezameld, door [medeverdachte 5] te gebruiken voor de
bouwvan een pand. [157] Uit de van [vertaalbureau] verkregen gegevens blijkt dat [medeverdachte 9] op 17 februari 2012 opdracht heeft gegeven tot vertaling van deze verklaring van het Zweeds naar het Nederlands. [158]
De rechtbank stelt vast dat de aangevoerde verklaring omtrent de herkomst van de gelden waarmee de woning aan de [adres 3] is gekocht geen zelfstandige steun vindt in de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] en dat deze verklaringen, ook gezien de hierna te noemen tegenstrijdigheden, ongerijmdheden en ontbrekende details, geen geloof verdienen.
[getuige 2] verklaart immers dat [vereniging 4] nimmer geld heeft uitgeleend aan de familie, maar dat zij slechts betrokken is bij de vastlegging ervan. [159] Hij verklaart verder dat hij op papier zette en ondertekende wat hem werd opgedragen. [160] [getuige 3] verklaart dat hij niet zelfstandig geld heeft ingezameld maar dat hij behulpzaam is geweest bij inzamelingen van zijn vader via de kerk. Tijdens de collecte wordt verteld voor welke familie de opbrengst bestemd is. [getuige 3] heeft de verklaringen op verzoek van [medeverdachte 5] ondertekend nadat [medeverdachte 5] hem eerst de situatie had uitgelegd. [161]
Desgevraagd kon [getuige 2] geen specifieke details geven met betrekking tot de wijze van inzamelen of de personen die daarbij betrokken waren. Hij gaf aan dat hij heeft vertrouwd op de juistheid van de informatie die hem door de familie [achternaam] werd verstrekt. [162] [getuige 2] ontkende aanvankelijk dat de door hem opgestelde overeenkomsten en verklaringen waren geantedateerd [163] maar gaf later, nadat hij werd geconfronteerd met de bevindingen uit het digitale onderzoek naar de onder hem inbeslaggenomen computerbestanden, schoorvoetend toe dat de stukken op een latere datum waren opgemaakt dan de datum die op de stukken vermeld stond. [164]
De verklaring van [getuige 3] is afwijkend van hetgeen hij eerder tegenover de (Zweedse) politie verklaarde op 4 april 2012. [165] In deze verklaring is [getuige 3] veel algemener en vager wat betreft zijn betrokkenheid bij inzamelingen voor de [achternaam] -familie. Hij had via zijn vader gehoord dat [medeverdachte 5] geld nodig had om een huis te bouwen of kopen. [getuige 3] weet niet of het om een lening of een gift ging. [getuige 3] is behulpzaam geweest bij de inzameling en heeft het geld dat hij collecteerde tijdens de preken van zijn vader in Zweden of elders in Europa aan zijn vader gegeven. Dat gebeurde in de valuta van het land waar werd gecollecteerd. [getuige 3] weet niet hoe het geld aan [medeverdachte 5] werd overgedragen. Hij herinnert zich wel dat [medeverdachte 5] zijn vader in Zweden bezocht en het ingezamelde geld van zijn vader kreeg. Volgens [getuige 3] is er nog meer geld voor [medeverdachte 5] ingezameld tijdens collectes, maar [getuige 3] is daar niet bij betrokken geweest. De verklaringen die [getuige 3] heeft getekend zijn door zijn vader opgesteld; [getuige 3] heeft die op verzoek van zijn vader getekend. De inhoud van de verklaringen werden door [getuige 3] uit respect voor zijn vader niet in twijfel getrokken; hij vertrouwde op de juistheid ervan.
Verder kan op basis van de stukken en verklaringen niet worden vastgesteld dat de inzamelingen waarover [getuige 3] verklaart betrekking hebben op dezelfde bedragen als die welke genoemd worden in de overeenkomsten met [vereniging 2] . De verklaring van [medeverdachte 5] [166] duidt er op dat het in de verklaring van 10 september 2007 genoemde, door [getuige 3] ingezamelde bedrag los moet worden gezien van de overeenkomst met [vereniging 4] . Elders echter verklaart [medeverdachte 5] dat het van [vereniging 4] geleende geld door de pastoor uit Zweden is ingezameld en naar Nederland gebracht. Waar [medeverdachte 5] aanvankelijk en bij herhaling verklaarde dat het geld door de pastoor alleen naar Nederland was gebracht, verklaarde hij later [167] dat het geld door de pastoor en zijn zoon naar Nederland werd gebracht. Weer later zou het geld door [getuige 3] aan hem zijn betaald. [getuige 2] zou weten dat hij het geld van [getuige 3] had geleend. [168] Evenmin is duidelijk geworden of de (eenzijdige) schuldbekentenis van [medeverdachte 5] ten gunste van [vereniging 2] betrekking heeft op één van de in de overeenkomsten met deze stichting genoemde geldleningen. Indien dat het geval is dan valt niet te begrijpen waarom (aanvullend hierop) nog overeenkomsten moesten worden opgesteld die, naar hierna zal worden overwogen, waren geantedateerd.
Op grond van de stukken bestaat voorts de indruk dat er een (veel) groter bedrag verantwoord wordt dan gezien de koopsom en de in de bouwaanvraag opgegeven bouwsom nodig was en waarover [medeverdachte 5] verklaart:
Beschikbaar: - overeenkomst 17-9-2007 € 141.000,-
- verklaring [getuige 3] 10-9-2007 € 141.000,-
- schuldbekentenis 30-11-2007 € 140.200,-
- verklaring [getuige 3] 3-12-2007 € 140.000,-
- overeenkomst 11-12-2007€ 140.000,-
totaal € 702.200,-
[medeverdachte 5] heeft geen (bevredigende) verklaring verschaft die duidelijk maakt hoe deze stukken zich tot elkaar verhouden.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat aan haar overtuiging, dat de gelden waarmee de [adres 4] is aangekocht afkomstig zijn van misdrijf, in niet onbelangrijke mate heeft bijgedragen de omstandigheid dat - naar hierna zal worden overwogen - stukken valselijk zijn opgemaakt in een kennelijke poging om de criminele herkomst te verhullen van de middelen waarmee de aankoop en nieuwbouw van de woning aan de [adres 3] is betaald.
Verweren witwassen
Nu de juistheid van de aangevoerde verklaring voor de herkomst van de gelden wordt verworpen en [medeverdachte 5] degene is geweest die het door hemzelf te betalen deel van de koopsom onder de notaris heeft gestort, is daarmee ook, gegeven de conclusie dat dit geld dus een criminele herkomst moet hebben, het opzet gegeven. De premisse die aan het verweer met betrekking tot het ontbreken van opzet ten grondslag ligt (namelijk dat het geld uit Zweden afkomstig is) is hiervoor reeds door de rechtbank verworpen. In het licht van de hierna te bespreken betrokkenheid van [medeverdachte 5] bij de valselijk opgemaakte overeenkomsten en verklaringen geeft [medeverdachte 5] er blijk van zich bewust te zijn geweest van de omstandigheid dat de aankoop en nieuwbouw van de [adres 3] [adres 4] gefinancierd was met gelden van criminele herkomst, gelet op de kennelijke strekking van de valselijk opgemaakte stukken om die herkomst te verhullen.
Verder is met betrekking tot het tenlastegelegde gebruik in feit 1 onder c van de tenlastelegging onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis bij art. 420 bis WvSr. aangevoerd dat geen sprake is van gebruik door een (schijn)onderneming en dat er (dus) geen sprake is van gebruik in de zin van de strafbepaling. Dat verweer wordt verworpen reeds nu het steunt op slechts een in de Memorie van Toelichting genoemd voorbeeld [169] waaruit ‘gebruik’ in de zin van de betreffende witwasbepaling zou kunnen bestaan. Bij dit gebruik maken gaat het
‘om het op een of andere wijze aanwenden van het betrokken voorwerp ten behoeve van de witwasser zelf of ten behoeve van derden. Het heeft een element van profijttrekking in zich”.
[medeverdachte 5] heeft met betrekking tot het gebruik nog verklaard dat de kosten van de woning betaald worden door de familie [achternaam 2] die in de woning verblijven. Zij storten dit geld op de bankrekening van [medeverdachte 5] . Van die rekening wordt de hypotheek en de andere kosten van de woning betaald. [170] Volgens het GBA staan op het adres [adres 3] zes personen ingeschreven. [171] [medeverdachte 5] verklaarde zelf ook soms op dit adres te verblijven. [172] Deze feiten en omstandigheden ten aanzien van het gebruik van de woning leveren ‘gebruik’ in de zin van de aangehaalde wetsbepaling op: verdachte verblijft niet alleen zelf met enige regelmaat in de woning maar laat de woning ook gebruiken door derden, die hem daarvoor betalen. Zowel dit eigen gebruik alsook het gebruik door derden draagt elementen van profijttrekking.
Rol [medeverdachte 9]
Ook ten aanzien van [medeverdachte 9] is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen, gelet op zijn intellectuele rol bij het plegen van de feiten. [medeverdachte 9] heeft de meeste opdrachten tot vertaling van de overeenkomsten aan [vertaalbureau] gegeven, waaronder de vertaling Zweeds-Nederlands van de hiervoor onder 2, 4 en 5 genoemde, hierna als valselijk opgemaakt aan te merken documenten. [173] Deze vertaling is cruciaal voor het beoogd gebruik in de richting van de (Nederlandse) belastingdienst. [getuige 13] , directeur van het vertaalbureau, heeft verklaard dat hij hoofdzakelijk contact had met [medeverdachte 9] . [getuige 2] heeft ook verklaard dat hij van de Hollandse Roma het meest contact heeft met [verdachte] en [medeverdachte 9] en dat zij hem soms kwamen opzoeken in Helsingborg, Zweden. [174]
Gelet op de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 13] en de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] -zoals hiervoor reeds weergegeven- waaruit blijkt dat [medeverdachte 9] de boekhouder van de familie is die weet hoe alles gaat binnen de familie en één van de personen is die de beslissingen neemt binnen de familie, is de rechtbank van oordeel dat ook [medeverdachte 9] een zodanig significante bijdrage heeft geleverd aan het verhullen van de herkomst van de financiering van het pand dat gesproken kan worden van een – daarop gerichte - nauwe en bewuste samenwerking.
Conclusie witwassen
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve ten aanzien van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] bewezen.
De overige verdachten dienen, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van hun betrokkenheid ter zake, van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Valsheid in geschrifte (tenlastegelegd bij [verdachte] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 4] , en [medeverdachte 5] )
Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot het witwassen brengt op zichzelf reeds met zich dat de hierboven onder 1, 2, 4 en 5 aangehaalde documenten die in relatie staan tot de financiering van de aankoop en nieuwbouw van de woning aan de [adres 3] vals zijn, voor zover die stukken suggereren dat sprake is geweest van geldinzamelingen waarvan de opbrengsten vervolgens ten titel van geldlening aan [medeverdachte 5] ter beschikking zijn gesteld ter financiering van onroerend goed en daarmee dat sprake is van een legale herkomst van die middelen.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat daarnaast naar aanleiding van het onderzoek naar deze en andere aangetroffen (digitale) documenten nog de volgende kanttekeningen zijn te plaatsen.
Zo is uit onderzoek aan de digitale bestanden, aangetroffen op de (werk)computer van [getuige 2] , gebleken dat de hiervoor onder 1, 2 en 5 genoemde documenten eerst zijn opgemaakt (‘
createdOn’) op 5 december 2007, 10 januari 2011 en 23 januari 2012. [175] De ‘createdOn’-data van de drie hiervoor genoemde bestanden blijken bovendien samen te vallen met reizen van (leden van) de familie [achternaam] naar Zweden. [176] Dit sluit aan bij de verklaring van [getuige 2] , voor zover inhoudende dat [medeverdachte 5] en (vermoedelijk) [verdachte] naar Zweden kwamen met overeenkomsten in de Romani-taal die [getuige 2] op hun verzoek naar het Zweeds vertaalde en vervolgens door [getuige 2] werden ondertekend. [177]
Uit onder meer de verklaring van [getuige 2] , die – gevraagd naar het antedateren – verklaart dat hem is verteld dat de belastingdienst verklaringen wilde die bekrachtigden dat de [achternaam] geld hadden gekregen van verschillende Roma in Europa, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het van meet af aan de bedoeling was de documenten richting derden te gebruiken. [178]
Verweren valsheid in geschrifte
Het verweer dat het louter antedateren van de stukken nog geen valsheid oplevert wordt verworpen aangezien dit steunt op de aanname dat de betreffende documenten voor het overige wel een waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid zouden inhouden. Die aanname heeft de rechtbank bij de beoordeling van het witwasfeit reeds van de hand gewezen. Daar komt bij dat ook het enkel antedateren valsheid in geschrift oplevert nu daarmee onmiskenbaar de indruk wordt gewekt dat het betreffende stuk is opgesteld en ondertekend op de tot uitdrukking gebrachte datum en daarmee een weergave inhoudt van hetgeen op die datum is overeengekomen c.q. verklaard.
Het verweer dat geen sprake is van een oogmerk tot misleiding faalt reeds op het enkele feit dat het opmaken van geschriften waarvan de inhoud - naar verdachte bekend is - in strijd is met de waarheid en die - naar verdachte evenzeer wist - bestemd zijn voor derden met zich brengt dat hij zich bewust moet zijn geweest van het gevolg dat die derden door de inhoud van die stukken misleid kunnen worden. Het oogmerk op misleiding (als noodzakelijkheids-bewustzijn) is daarmee gegeven.
Gelet op de betrokkenheid van [getuige 2] bij de totstandkoming van de stukken is sprake van medeplegen.
Rol [medeverdachte 9]
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen die bij het witwassen zijn genoemd en de door [medeverdachte 9] gegeven opdrachten tot vertaling van Zweeds naar Nederlands van de overeenkomst van 11 december 2007 en de verklaringen van [getuige 3] d.d. 10 september 2007 en 3 december 2007 is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het valselijk opmaken van deze documenten. De rechtbank acht daarom bewezen dat [medeverdachte 9] dit onderdeel mede heeft gepleegd. Gelet op de samenhang van deze documenten met het document van 17 september 2007, waartoe [medeverdachte 5] de opdracht tot vertaling heeft gegeven, acht de rechtbank [medeverdachte 9] ook ten aanzien van dat document als medepleger betrokken.
Conclusie valsheid in geschrifte
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve ten aanzien van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] voor wat betreft alle vier de documenten wettig en overtuigend bewezen.
De overige verdachten dienen, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van hun betrokkenheid ter zake, van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
3.3.7
[adres 8]
Witwassen (alle verdachten)
Door de verdediging wordt gesteld dat de aankoop is gefinancierd middels een renteloze lening van de Zweedse [vereniging 2] ( [vereniging 2] ) d.d. 14 april 2009 ad
€ 367.000,- aan de Stichting.
De rechtbank stelt vast dat de Stichting is opgericht op 12 september 2001 en is gevestigd te ’s-Hertogenbosch. Het bestuur wordt gevormd door [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] . Het handelsregister vermeldt als doelomschrijving ‘
het verwerven en vervreemden van woonhuizen zulks om Roma-families te voorzien van geschikte huisvesting in Nederland’. [179]
Op grond van een op 18 april 2009 gesloten koopovereenkomst werd op 1 juli 2009 aan de Stichting geleverd het pand [adres 8] voor een koopsom van € 345.000,- kosten koper. De Stichting werd bij de leveringshandeling vertegenwoordigd door haar drie bestuurders [180] . Uit een kadastraal-hypothecair uittreksel blijkt dat het pand niet met hypothecaire inschrijvingen is belast. [181]
Op [bankrekeningnummer 1] van de Stichting zijn in de periode van 22 april 2009 tot en met 26 juni 2009 48 contante stortingen verricht tot een totaalbedrag van € 368.375. [182] Tijdens een doorzoeking in het pand [adres 1] [183] werd een envelop met 45 stortingsbewijzen aangetroffen, betrekking hebbend op deze stortingen. [184] Alle stortingen zijn verricht met een bankpas met pasnummer 004, afgegeven aan [verdachte] . [185] Uit acht aangetroffen en door [verdachte] ondertekende overboekingsformulieren van de [bank 1] blijkt dat [verdachte] in de periode van 27 april tot en met 26 juni 2009 opdracht heeft gegeven aan de [bank 1] tot overboeking van geldbedragen tot een beloop van € 366.975,- naar de bankrekening van [notaris 2] onder vermelding van
‘aankoop huis [adres 8] ’. [186] Uit een vergelijking van de tijdstippen van de contante stortingen met de tijdstippen van de overboekingsopdrachten blijkt dat kort voorafgaand aan de overboeking een contante storting werd gedaan die toereikend was om de overboeking te kunnen doen. [187] De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [verdachte] degene is geweest die de 48 contante stortingen op de bankrekening van de Stichting heeft verricht alsook opdracht heeft gegeven tot doorbetaling van deze contante stortingen op de rekening van [notaris 2] .
Uit onderzoek naar de bankrekeningen in gebruik bij [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] blijkt dat op deze bankrekeningen in de periode januari 2008 tot en met augustus 2011 inkomsten uit een WWB-uitkering en diverse toeslagen binnenkomen. Blijkens een op vordering verstrekte opgave van de belastingdienst zijn ten aanzien van deze verdachten geen (andere) legale bronnen van inkomen bekend. [188]
Mede op grond van de bevindingen van het nadere onderzoek is de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de financiering van het pand een legale herkomst heeft, zodat moet worden aangenomen dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden van de waargenomen feiten en omstandigheden. De rechtbank neemt daarbij, naast de hiervoor met betrekking tot het vermoeden van witwassen vermelde feiten en omstandigheden [189] , het volgende in aanmerking.
Bij de doorzoeking van het pand aan de [adres 1] werd een (Zweedstalige) overeenkomst aangetroffen, gedateerd 14 april 2009, tussen [getuige 2] namens [vereniging 2] enerzijds en [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] namens de Stichting anderzijds. Volgens de tekst van deze overeenkomst is er geld verzameld door de Romagemeenschap die het eens is geworden om een rentevrije lening ad € 367.000,- te verstrekken aan de Stichting voor de aankoop van het onroerend goed aan de [adres 8] . Indien de woning wordt verkocht en met de opbrengst geen nieuwe aankoop wordt gedaan dient deze aan de Romagemeenschap te worden overgedragen. [190]
Ten aanzien van de (Zweedse) overeenkomsten en verklaringen verklaarde [getuige 2] dat alles op initiatief van de familie [achternaam] op papier is gezet; dat de Zweedse stichting zelf nooit geld heeft uitgeleend; dat hij ook nooit heeft gezien dat geld werd overhandigd en hij weet ook niet door wie er geld werd gegeven; dat de familie [achternaam] zelf de inzamelingen organiseerde en verzorgde [191] en dat de inhoud van hetgeen op papier werd gezet volledig door hen werd bepaald. Zij bepaalden ook welke datum er onder de overeenkomst kwam te staan. [192] Ten aanzien van de overeenkomst van 14 april 2009 verklaarde [getuige 2] aanvankelijk dat [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] hem op die datum bezochten in Helsingborg met het verzoek de onderhavige afspraak op te stellen. [getuige 2] weet niet of er daadwerkelijk geld is overhandigd. [193] Later verklaarde [getuige 2] , geconfronteerd met de bevindingen uit het onderzoek naar zijn in beslag genomen digitale bestanden, dat ‘de besteller’ van het betreffende stuk, iemand van de familie [achternaam] , bepaalde welke datum onder het stuk kwam te staan. Dat geldt voor alle stukken (overeenkomsten/verklaringen) die hij op verzoek van de familie [achternaam] heeft opgesteld. Hem werd verteld (mondeling/ schriftelijk) wat hij op moest schrijven, welke personen werden bedoeld, om welke bedragen het ging en welke datum op het betreffende stuk moest komen te staan. De persoon van de familie [achternaam] waarop het stuk betrekking had kwam persoonlijk naar Helsingborg; dat was dus niet altijd dezelfde persoon. Wel was het zo dat [verdachte] en [medeverdachte 9] [getuige 2] het vaakst hebben bezocht. [verdachte] vertelde [getuige 2] in de eerste helft van 2011 dat de belastingdienst verklaringen wilde die bekrachtigden dat de familie [achternaam] geld had gekregen van verschillende Roma uit Europa. [verdachte] heeft [getuige 2] voor het laatst begin 2012 in Helsingborg bezocht; mogelijk dat [medeverdachte 9] daarbij ook aanwezig was. [194]
De rechtbank is van oordeel dat uit voormelde verklaring van [getuige 2]
geen enkeleondersteuning valt te putten voor de juistheid van de bewering van verdachten dat het geld voor de aankoop van de [adres 13] afkomstig is van een door [vereniging 2] verstrekte geldlening, noch van een onder leiding/toezicht van deze vereniging georganiseerde inzameling. Zelfs voor de bewering van verdachten dat de gelden afkomstig zijn van inzamelingen die zijn gehouden onder Roma in het buitenland kan geen enkel aanknopingspunt worden gevonden in de verklaring van [getuige 2] : [getuige 2] geeft enkel aan dat hij heeft opgeschreven wat hem werd opgedragen maar dat hij zelf niets heeft gezien of waargenomen met betrekking tot inzamelingen of het verstrekken van gelden.
De overeenkomst van 14 april 2009 levert, gezien de door [getuige 2] vermelde wijze van totstandkoming,
evenminbewijs op voor het realiteitsgehalte van de gestelde geldlening/inzameling, integendeel: deze overeenkomst lijkt uitsluitend bedoeld om de werkelijke herkomst van de middelen waarmee de [adres 13] is aangeschaft te verhullen, terwijl ook de verklaringen van verdachten zelf geen aanknopingspunten bieden om de gestelde herkomst nader te onderzoeken.
Verweren witwassen
Namens [verdachte] zijn bij pleidooi nog verklaringen ingebracht van [getuige 15] en [getuige 16] , de laatste in hoedanigheid van penningmeester van [vereniging 6] . Volgens de verklaring van laatstgenoemde zou [verdachte] namens de Stichting tijdens een conferentie in Parijs in 2006 een aanvraag hebben ingediend om in Rosmalen een centrum voor Roma te openen. [vereniging 6] zou medewerking hebben toegezegd; het geheel zou niet meer dan € 400.000,- mogen kosten. Daartoe zou geld zijn ingezameld bij verschillende christelijke Roma-gemeenschappen. De hoogte van de (als geldlening) ter beschikking gestelde bedragen is onbekend omdat er geen aantekeningen van zijn bijgehouden. [vereniging 6] zou de uitvoering van een en ander in handen hebben gelegd van [getuige 15] , die in oktober 2008 zou hebben verklaard dat het bedrag bijeen was gebracht, waarna hij en [verdachte] opdracht kregen om een geschikt pand uit te kiezen waar Roma families elkaar kunnen ontmoeten, samen kunnen bidden en ook overnachten. Uiteindelijk bleek het pand aan de [adres 13] het meest geschikt voor de oprichting van een Roma centrum. [getuige 15] bevestigt – in algemene bewoordingen – dat hij aanwezig was bij de bijeenkomst in Parijs in 2006, dat toen gesproken is over de aankoop van een pand, dat er tijdens [vereniging 6] -bijeenkomsten geld voor dit doel werd ingezameld en dat hij aanwezig was bij de overdracht van het geld.
De rechtbank begrijpt dat met deze verklaring niet beoogd wordt om een nieuwe, alternatieve verklaring te verschaffen met betrekking tot de herkomst van het geld waarmee de [adres 13] is aangeschaft, maar dat deze verklaringen zouden passen in de eerder door verdachten verschafte verklaring en de ter schraging daarvan gepresenteerde overeenkomst. De rechtbank stelt evenwel vast dat deze verklaringen op geen enkele wijze in verband staan met de tot nog toe door verdachten gepresenteerde verklaring omtrent de herkomst van het geld. Geen van verdachten heeft het in zijn verklaringen over [vereniging 6] dan wel de aankoop van een Roma-centrum. De organisatie [vereniging 6] noch de daarbij betrokken personen worden genoemd, terwijl verdachten evenmin spreken over de aankoop van de [adres 8] teneinde daar een sociaal-cultureel-religieus centrum voor Roma te vestigen, hetgeen ook niet in overeenstemming lijkt met de bestemming van het pand ten tijde van de aankoop (woning) [195] noch met het huidige feitelijke gebruik. [196] De enige die [vereniging 6] noemt is [getuige 2] in zijn (laatste) verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris op 3 december 2014, waarin hij, sprekend over de rol van [vereniging 2] als notaris en over het verlenen van legitimiteit op een vraag van de verdediging of er – met [vereniging 2] vergelijkbare – organisaties in Europa zijn, verklaart dat zeven tot acht jaar geleden het kerkgenootschap [vereniging 6] is opgericht dat ook op die manier functioneert, als een soort overheid. [getuige 15] geeft evenwel niet aan dat [vereniging 6] op enigerlei wijze betrokken is bij de geldinzameling ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres 8] . Verder stelt de rechtbank vast dat de verklaring van [vereniging 6] noch de verklaring van [getuige 15] relevante aanknopingspunten oplevert voor onderzoek die aansluiten bij de door verdachten verstrekte verklaring.
Omdat de feitelijke gedragingen van verdachten, optredend in hun hoedanigheid van bestuurders van de Stichting, in juridische zin aan de Stichting kunnen worden toegerekend, kan de Stichting als pleger van het feit worden aangemerkt. Deze gedragingen vallen immers binnen de invloedsfeer van de Stichting en zijn feitelijk, zo moet worden vastgesteld, door haar ook aanvaard. Gelet op de prominente rol van [verdachte] , zoals deze naar voren komt in de verklaringen van [medeverdachte 10] , [medeverdachte 2] en [getuige 2] , acht de rechtbank bewezen dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging van de Stichting. [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] hebben, als bestuurders van de Stichting en als zodanig ook optredend bij gelegenheid van de levering van het pand aan de Stichting, een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verboden gedraging. Zij waren, volgens hun eigen verklaringen tegenover de politie, op de hoogte van de gang van zaken rondom de aankoop van het pand [197] . Zij hebben door het ondertekenen van een – naar hierna nader zal worden overwogen – valselijk opgemaakte overeenkomst die de kennelijke strekking had om de werkelijke herkomst van de geldmiddelen te verhullen, ook blijk gegeven van hun bekendheid met de criminele herkomst ervan, mede in aanmerking nemende dat zij ermee bekend waren, althans konden zijn, dat de Stichting zelf niet in staat was om de aankoop van de [adres 8] te bekostigen. De omstandigheid dat [medeverdachte 10] , naar de verdediging stelt aan de hand van een overgelegd rapport van psychologisch onderzoek uit februari 2010, functioneert op een lichtverstandelijk beperkt niveau staat aan dit oordeel niet in de weg. Gelet op het voorgaande is sprake van medeplegen.
Rol [medeverdachte 9]
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 9] dit onderdeel (mede) heeft gepleegd. Uit de bewijsmiddelen blijkt onvoldoende van betrokkenheid van [medeverdachte 9] bij de Stichting of de door de Stichting en haar mededaders gepleegde feiten, zodat [medeverdachte 9] van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Conclusie witwassen
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve ten aanzien van de Stichting, [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] bewezen.
De overige verdachten dienen, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van hun betrokkenheid terzake, van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Valsheid in geschrifte (tenlastegelegd aan de Stichting, [medeverdachte 9] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] als medeplegers; aan [verdachte] als feitelijk leidinggever)
Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot het witwassen brengt op zichzelf reeds met zich dat de hiervoor aangehaalde overeenkomst van geldlening van 14 april 2009 die in relatie staat tot de financiering van de aankoop van de woning aan de [adres 8] vals is, voor zover dat stuk suggereert dat sprake is geweest van een geldlening van [vereniging 2] aan de Stichting dan wel een geldinzameling waarvan de opbrengst ten titel van geldlening aan de Stichting ter beschikking is gesteld ter financiering van onroerend goed en daarmee dat sprake is van een legale herkomst van die middelen.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat daarnaast naar aanleiding van het onderzoek naar deze en andere aangetroffen (digitale) documenten nog de volgende kanttekeningen zijn te plaatsen.
Tijdens een doorzoeking van de werkplek van [getuige 2] in Helsingborg (Zweden) werd een ondertekende kopie van de overeenkomst van 14 april 2009 aangetroffen alsmede een ongetekend exemplaar. [198] Tevens werden persoonlijke computerbestanden van [getuige 2] op de server van zijn werkgever veiliggesteld. Daarbij werd ook de (tekst van de) overeenkomst van 14 april 2009 aangetroffen. Uit de metadata van dit bestand bleek dat het bestand was gemaakt (‘createdOn’) op 23 november 2009, i.e. meer dan zeven maanden ná de datum die onder de overeenkomst staat vermeld. Verder bleek uit een vergelijking met de reizen van de familie [achternaam] naar Zweden dat de ‘createdOn’-datum van de overeenkomst van 14 april 2009 samenviel met een bezoek van (leden van) de [achternaam] -familie aan Zweden. [199] Deze bevindingen en de hiervoor aangehaalde verklaring van [getuige 2] bevestigen het oordeel van de rechtbank dat de overeenkomst van 14 april 2009 valselijk is opgemaakt met de kennelijke strekking om de criminele herkomst van de daarin als geldlening verantwoorde gelden te verhullen.
Verweren valsheid in geschrifte
Het verweer dat het louter antedateren van de stukken nog geen valsheid oplevert wordt verworpen aangezien dit steunt op de aanname dat de betreffende documenten voor het overige wel een waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid zouden inhouden. Die aanname heeft de rechtbank bij de beoordeling van het witwasfeit reeds van de hand gewezen. Daar komt bij dat ook het enkel antedateren valsheid in geschrift oplevert nu daarmee onmiskenbaar de indruk wordt gewekt dat het betreffende stuk is opgesteld en ondertekend op de tot uitdrukking gebrachte datum en daarmee een weergave inhoudt van hetgeen op die datum is overeengekomen c.q. verklaard.
Namens verdachten is voorts betoogd dat geen sprake is van een oogmerk op misleiding. De bescheiden zouden - onder invloed van daartoe strekkende adviezen - juist zijn opgemaakt om te voldoen aan de Nederlandse wetgeving. Dit verweer faalt reeds vanwege het enkele feit dat het opmaken van geschriften waarvan de inhoud - naar verdachten bekend is - in strijd is met de waarheid en die - naar verdachten evenzeer wisten - bestemd zijn voor derden met zich brengt dat zij zich bewust moeten zijn geweest van het gevolg dat die derden door de inhoud van die stukken misleid kunnen worden. Het oogmerk op misleiding (als noodzakelijkheids-bewustzijn) is daarmee gegeven.
Voor zover van de zijde van de verdediging is betoogd dat geen sprake is van opzet op de onjuiste inhoud van de – valselijk opgemaakte – overeenkomst faalt dit verweer reeds omdat met het oordeel omtrent het witwassen (de legale herkomst kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten) gegeven is dat een criminele herkomst van die middelen als enige aanvaardbare verklaring kan gelden, gelet op de waargenomen feiten en omstandigheden. Gegeven de feitelijke betrokkenheid van verdachten (de Stichting, [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] ) bij de totstandkoming van de valselijk opgemaakte overeenkomst is hun opzet daarbij eveneens gegeven.
Gelet op hun gezamenlijke betrokkenheid bij de totstandkoming van de overeenkomst en gezien ook de betrokkenheid van [getuige 2] daarbij is sprake van medeplegen.
Rol [medeverdachte 9]
Ten aanzien van de verdenking van valsheid in geschrift van de overeenkomst van 14 april 2009 blijkt uit de bewijsmiddelen onvoldoende dat [medeverdachte 9] daarbij betrokken was. De rechtbank acht dit onderdeel met betrekking tot [medeverdachte 9] daarom niet wettig en overtuigend bewezen en zal hem daarvan vrijspreken.
Conclusie valsheid in geschrifte
De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging derhalve ten aanzien van de Stichting, [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] bewezen. Op de gronden en overwegingen als hiervoor ten aanzien van het witwassen weergegeven dienen de Stichting, [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] als medeplegers te worden beschouwd en [verdachte] als de feitelijk leidinggever aan de verboden gedraging van de Stichting.
De overige verdachten dienen, bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs van hun betrokkenheid ter zake, van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
3.4
Gebruik panden (witwassen, alle verdachten)
Met betrekking tot het gebruik van de bij het witwassen betrokken panden overweegt de rechtbank dat de betreffende panden ofwel door verdachten zelf werden bewoond of gebruikt ofwel dat verdachten, als eigenaar, toestonden dat familieleden het pand bewoonden c.q. hiervan gebruik maakten. Zo stonden op de [adres 13] en de [adres 6] op 29 november 2011 [medeverdachte 10] , [medeverdachte 8] en negen familieleden ingeschreven. [200] Op de [adres 2] en de [adres 5] stonden op 16 januari 2012 [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en negen familieleden ingeschreven. [201] Wat betreft de [adres 4] verklaarde [medeverdachte 6] ter terechtzitting dat hij uit de verhuur van de meterkast van de campingwinkel € 275,- per maand ontvangt.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemd gebruik van de betreffende panden ‘gebruik’ in de zin van artikel 420bis Sr oplevert.
3.5
Gebruik valse documenten (art. 225 lid 2 Sr; alle verdachten): vrijspraak
Aan alle verdachten is tenlastegelegd dat zij – in vereniging – gebruik hebben gemaakt van valselijk opgemaakte documenten met een bewijsbestemming. Voor [verdachte] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] ziet dit verwijt op alle hiervoor besproken documenten; voor de Stichting, [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] geldt dit enkel voor de overeenkomst van 14 april 2009 ( [adres 8] ), terwijl [medeverdachte 3] uitsluitend het gebruik wordt verweten van de overeenkomst van 14 mei 2010 ( [adres 2] ). Bij [medeverdachte 7] gaat het om de overeenkomst van 3 oktober 2010 en de verklaring van 1 juni 2007 ( [adres 4] ), bij [medeverdachte 6] om de verklaring en overeenkomst van 14 april 2009 ( [adres 4] ) en bij [medeverdachte 8] om de overeenkomsten van 12 november 2003 en 7 augustus 2007.
Het gebruik maken zou telkens bestaan hebben uit het verstrekken dan wel het doen toekomen van de betreffende documenten aan de belastingdienst.
De rechtbank komt ten aanzien van alle verdachten tot een integrale vrijspraak van dit onderdeel van de tenlastelegging nu immers niet uit enig wettig bewijsmiddel is kunnen blijken welke documenten door welke verdachte(n) aan de belastingdienst zijn verstrekt .
Weliswaar wordt in de afzonderlijke delictdossiers op verschillende plaatsen melding gemaakt van het feit dat aldaar genoemde documenten bij de belastingdienst waren aangetroffen c.q. door of namens leden van de familie [achternaam] aan de belastingdienst waren verstrekt , maar bij gebreke van onderliggende stukken kan niet worden vastgesteld welke stukken op basis van de successievelijke art.126nd-vorderingen door de belastingdienst zijn uitgeleverd, terwijl gezien de bob-stukken vast staat dat er door de officier van justitie ten aanzien van dezelfde verdachten in de periode augustus 2011 – mei 2012 meerdere keren 126nd-vorderingen zijn gedaan bij de belastingdienst. Verwacht had mogen worden dat ter zake iedere verstrekking ingevolge een art. 126nd-vordering een proces-verbaal van bevindingen zou zijn opgemaakt inhoudende een beschrijving van de op die vordering verstrekte documenten.
Verder is ook niet komen vast te staan wie feitelijk de betreffende stukken aan de belastingdienst heeft verstrekt. De vermelding in de afzonderlijke relaaspv’s dat de verstrekking is geschied ‘door of namens’ een met name genoemde verdachte [202] respectievelijk ‘door (leden van) de familie [achternaam] ’ [203] acht de rechtbank ontoereikend om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het in vereniging gebruiken van valse documenten, bestaande uit het ter beschikking stellen ervan aan de belastingdienst.
Ten aanzien van document 14, betrekking hebbend op de [adres 8] , kan daar nog aan worden toegevoegd dat uit het relaasproces-verbaal ter zake dit pand zelfs niet blijkt dat het betreffende stuk bij de belastingdienst is aangetroffen.
3.6
Witwassen geldbedragen (alle verdachten)
Verdachten is tevens ten laste gelegd dat zij van misdrijf afkomstige geldbedragen na ontvangst hebben witgewassen door middel van stortingen op een of meerdere bankrekening(-en). Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Uit de zich in het dossier bevindende overzichten van stortingen op de diverse bankrekeningen van de verdachten over de periode 2005 tot en met 3 april 2012 blijkt het volgende:
- [verdachte] heeft in totaal een bedrag van € 2.113,50 gestort op [bankrekeningnummer 2]
, zijnde de ‘en/of-rekening’ van [verdachte] en de Stichting,
enin totaal een bedrag van
€ 385.965,60 gestort op [bankrekeningnummer 1] van de Stichting; [204] .
- [medeverdachte 9] heeft een bedrag van € 54.061,50 gestort op [bankrekeningnummer 14] [205] en
een bedrag van € 34.828,28 op [bankrekeningnummer 16] [206] , derhalve in totaal een bedrag
van € 88.889,78;
- [medeverdachte 4] heeft (in totaal) een bedrag van € 213.351,- gestort op [bankrekeningnummer 7]
en een bedrag van € 4.446,34 op [bankrekeningnummer 8] , derhalve in totaal een
bedrag van € 217.797.34; [207]
- [medeverdachte 5] heeft een bedrag van (in totaal) € 188.170,- gestort op [bankrekeningnummer 9]
[208] en een bedrag van (in totaal) € 5.521,14 op [bankrekeningnummer 16] [209] ,
derhalve in totaal een bedrag van € 193.691,14;
- [medeverdachte 10] heeft een bedrag van (in totaal) € 1.635,30 gestort op [bankrekeningnummer 3]
[210] en een bedrag van (in totaal) € 6.005,81 gestort op [bankrekeningnummer 17]
[211] , derhalve in totaal een bedrag van € 7.641,01;
- [medeverdachte 2] heeft in totaal een bedrag van € 5.244,75 gestort op [bankrekeningnummer 5]
- [medeverdachte 8] heeft een bedrag van (in totaal) € 105.950,- op [bankrekeningnummer 18]
gestort [213] en een bedrag van € 1.100,- op [bankrekeningnummer 13] [214] , derhalve in totaal een
bedrag van € 107.050,-;
- [medeverdachte 6] heeft in totaal een bedrag van € 17.610,- gestort op [bankrekeningnummer 10]
- [medeverdachte 7] heeft een bedrag van (in totaal) € 1.560,- gestort op [bankrekeningnummer 11]
[216] en een bedrag van (in totaal) € 32.135,- gestort op [bankrekeningnummer 12]
[217] , derhalve in totaal een bedrag van € 33.695,-;
- Het eerste bankafschrift van de [bankrekeningnummer 6] van [medeverdachte 3] dateert van 12
januari 2012; er zijn geen stortingen gedaan in de betreffende periode. [218]
3.6.1
Stortingen ten aanzien waarvan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van witwassen
De rechtbank is van oordeel dat, voor wat betreft de stortingen door [medeverdachte 10] , [medeverdachte 2] en [verdachte] op de en/of-rekening, geen sprake is van witwassen. De betreffende bedragen
(€ 7.641,01, € 5.244,75 en € 2.113,50) zijn, gelet op de periode waarover zij zijn ontvangen (maximaal zeven jaar) en rekening houdend met het feit dat betrokkenen gedurende (een deel van) die periode een uitkering genoten, niet zodanig dat gesproken kan worden van (een vermoeden van) witwassen. Gezien het bekende (legale) inkomen valt een legale herkomst immers niet uit te sluiten.
Gelet hierop dienen [medeverdachte 10] , [medeverdachte 2] en [verdachte] voor wat betreft de en/of rekening, van dat deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
[medeverdachte 3] heeft in de betreffende periode geen stortingen gedaan - het eerste bankafschrift dateert van januari 2012 - zodat ook hij dient te worden vrijgesproken van bedoeld onderdeel.
3.6.2
Stortingen ten aanzien waarvan naar het oordeel van de rechtbank wel sprake is van witwassen
Voor wat betreft de (overige) stortingen door [verdachte] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de omvang van de bedragen ( [verdachte] : € 385.965,60, [medeverdachte 9] : € 88.889,78, [medeverdachte 4] : € 217.797.34; [medeverdachte 5] € 193.691,14; [medeverdachte 8] : € 107.050,-; [medeverdachte 6] : € 17.610,-; [medeverdachte 7] : € 33.695,-), de periode waarin ze zijn ontvangen (maximaal zeven jaar; ten aanzien van [medeverdachte 6] nog geen drie jaar, te weten in de periode van 30 juli 2009 tot en met 20 maart 2012 [219] ), het gegeven dat verdachten geen inkomsten hadden (de Stichting, [medeverdachte 9] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] ) dan wel een uitkering ontvingen ( [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] ), en na te noemen overwegingen inzake de gestelde herkomst, sprake is van witwassen.
Voor zover de feitelijke gedragingen (stortingen) van [verdachte] zijn verricht in hoedanigheid van bestuurder van de Stichting, kunnen deze in juridische zin aan de Stichting worden toegerekend en moet de Stichting als pleger van het feit worden aangemerkt. Deze gedragingen vallen immers binnen de invloedsfeer van de Stichting en zijn feitelijk, zo moet worden vastgesteld, door haar ook aanvaard. Gelet op de prominente rol van [verdachte] , zoals deze naar voren komt in de verklaringen van [medeverdachte 10] , [medeverdachte 2] en [getuige 2] , acht de rechtbank bewezen dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging van de Stichting.
Nu feitelijk wat betreft de Stichting - gelijk hierna zal worden overwogen - sprake is van een schijnconstructie is de rechtbank van oordeel dat haar bestuurders [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] als medeplegers aan de stortingen op rekening van de Stichting kunnen worden gekoppeld.
Voor zover de herkomst van de stortingen volgens verdachten gezocht moet worden in de
Zweedsegeldleningen, dient deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde te worden geschoven; de rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen zij hiervoor, bij de betreffende panden, heeft overwogen.
Voor zover de herkomst volgens verdachten gezocht moet worden in de geldleningen van de
[vereniging 5]- dit betreft de bronfinanciering [adres 12] ten behoeve van de aankoop van de [adres 6] in 2003 door [medeverdachte 8] en de bronfinanciering [adres 14] ten behoeve van de aankoop van de [adres 7] in 2010 door [medeverdachte 9] - overweegt de rechtbank het volgende.
De stortingen over de periode 2005 tot en met 3 april 2012 op de rekening van [medeverdachte 8] dateren van ruim na de aankoop van de [adres 6] in 2003, zodat enig verband met de mogelijk ten behoeve van de aankoop verstrekte lening naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt.
De stortingen op de rekening van [medeverdachte 9] vinden deels reeds ruim voor de aankoop van de [adres 7] plaats; zo is in de periode van 29 januari 2005 tot en met 2 februari 2009, derhalve gedurende vier jaar, alleen al op de [bank 1] een bedrag van € 29.886,50 gestort, terwijl verdachte geen werk of uitkering had. Het betreft een regelmatig terugkerend patroon van stortingen, waarbij het laagste bedrag € 5,- en het hoogste bedrag € 1560,- bedraagt. Gezien dit reeds ruim voor de aankoop ingezette en nadien ook voortgezette patroon van stortingen, is de rechtbank van oordeel dat een verband met de aankoop van de [adres 7] ontbreekt.
Het verweer dat het enkele storten van geld niet is aan te merken als een gedraging die is gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst, dient te worden verworpen. De ter zake geldende jurisprudentie ziet immers enkel op door
eigenmisdrijf verkregen gelden. Dat daarvan in casu sprake is, is niet gebleken.
3.6.3
Conclusie witwassen geldbedragen
Gelet op al het vorenoverwogene acht de rechtbank dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen voor wat betreft:
- de stortingen door [verdachte] /de Stichting op [bankrekeningnummer 1] van de Stichting en wel tot het ten laste gelegde bedrag van in totaal € 366.975, waarbij sprake is van medeplegen met [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2]
- de stortingen van in totaal € 88.889,78 door [medeverdachte 9] op [bankrekeningnummer 14] en op [bankrekeningnummer 16] ;
- de stortingen van in totaal € 217.797,34 door [medeverdachte 4] op [bankrekeningnummer 7] en op [bankrekeningnummer 8] ;
- de stortingen van in totaal € 193.691,14 door [medeverdachte 5] op [bankrekeningnummer 9] en op [bankrekeningnummer 16] ;
- de stortingen van in totaal € 107.050,- door [medeverdachte 8] op [bankrekeningnummer 18] en op [bankrekeningnummer 13] ;
- de stortingen van in totaal € 17.610,- door [medeverdachte 6] op [bankrekeningnummer 10] ;
- de stortingen van in totaal € 33.695,- door [medeverdachte 7] op [bankrekeningnummer 11] en op [bankrekeningnummer 12] .
Ten aanzien van de overige verdachten c.q. stortingen - te weten wat betreft [medeverdachte 3] , de stortingen op de eigen rekening van [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] en de stortingen op de en/of-rekening van [verdachte] - dient, zoals hiervoor reeds is overwogen, vrijspraak te volgen.
Voor betrokkenheid in de vorm van medeplegen anders dan hiervoor overwogen acht de rechtbank onvoldoende bewijs voorhanden.
3.7
Context sociaal-culturele achtergrond
De verdediging heeft aangevoerd dat de in dit dossier waargenomen feiten en omstandigheden dienen te worden bezien tegen de sociaal-culturele achtergrond en historie van de familie en de etnische groep waartoe zij zich rekenen.
De rechtbank wil zonder meer aannemen dat het binnen de Roma-gemeenschap goed gebruik is om elkaars noden te lenigen, zoals bij ziekte, ongeval, overlijden of andere in het persoonlijke leven ingrijpende gebeurtenissen die iemand hulpbehoevend achter kunnen laten. Deze cultuur van onderlinge steun en hulp is daarin ook niet uniek te noemen en kan ook bij andere (etnische of anderszins in sociaal-cultureel of religieus opzicht afgebakende) groepen worden aangetroffen. De rechtbank is echter van oordeel dat de in de onderhavige zaak beweerdelijk verleende ‘bijstand’ voornoemd bestek van ‘lenigen van noden’ verre te buiten gaat, in aanmerking nemende enerzijds de omvang van de verleende ‘bijstand’ en anderzijds de besteding van de – beweerdelijk aldus verkregen – middelen. De bevindingen uit het onderzoek [naam onderzoek] hebben ook op geen enkele wijze steun opgeleverd voor deze door verdachten aangedragen verklaring omtrent de herkomst van de middelen.
3.8
Bijstandsfraude [220]
[verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2]
Verdachten hebben ieder voor zich gedurende de in de tenlastelegging genoemde periode een uitkering genoten ingevolge de Algemene Bijstandswet (ABW) respectievelijk de Wet Werk en Bijstand (WWB). [221] Verdachten wordt onder meer verweten dat zij in de tenlastegelegde periode opzettelijk hebben nagelaten om de gemeente op de hoogte te stellen van het feit dat zij, al dan niet samen met de Stichting, onroerend goed in bezit hebben gehad. Daarbij gaat het om de panden aan de [adres 1] en [adres 13] . [verdachte] wordt verweten dat hij ook het aankopen en/of financieren van de [adres 6] heeft verzwegen, terwijl [medeverdachte 10] ook wordt verweten dat hij het bezit van de woning aan de [adres 16] heeft verzwegen. Daarnaast wordt [verdachte] en [medeverdachte 2] verweten dat zij de ontvangst van schade-uitkeringen hebben verzwegen; [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] zouden ook hebben verzwegen dat zij stortingen op bankrekening hebben ontvangen.
Met betrekking tot de [adres 1] overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat [persoon 8] de woning aan de [adres 1] gekocht heeft op 15 november 1988 voor fl. 500.000,-. [222] [verdachte] staat vanaf 22 augustus 1989 op dit adres ingeschreven. [medeverdachte 10] staat eveneens sedert deze datum op dit adres ingeschreven tot 25 juni 1997. [medeverdachte 2] is op het adres ingeschreven geweest van 13 december 1994 tot 22 mei 1995 en vervolgens sedert 13 juli 2001. [223]
Op 1 september 2001 is de Stichting opgericht met [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] als bestuurders. Op 12 december 2001 verkrijgt de Stichting (vertegenwoordigd door [verdachte] ) door levering de woning aan de [adres 1] van [persoon 8] in eigendom voor een koopsom van fl. 1.250.000,-welke koopprijs tussen koper en verkoper is verrekend. [224]
In het kader van het opsporingsonderzoek [naam onderzoek] , betrekking hebbend op vermeende witwasfeiten waarbij (leden van) de familie [achternaam] betrokken zouden zijn is specifiek onderzoek gedaan naar de woning [adres 1] . In dat verband zijn in beslag genomen een overeenkomst tussen [getuige 2] namens [vereniging 4] en [persoon 8] van 10 januari 2000 [225] en een overeenkomst tussen [getuige 2] namens [vereniging 4] en de Stichting, vertegenwoordigd door [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] van 27 november 2001. [226] Voorts is in beslag genomen een verklaring van [getuige 2] van 6 december 2006. [227] Volgens deze laatste verklaring zou de woning aan de [adres 1] gekocht zijn door [persoon 8] met geld van de leden van de Romagemeenschap, terug te betalen bij verkoop. Sinds het vertrek van [persoon 8] in 1989 zouden andere Roma het pand hebben bewoond. De woning is in 2001 verkocht aan de Stichting. Daarbij werd de koopsom verrekend met de verplichting om bij doorverkoop van het pand de opbrengst af te dragen aan [vereniging 2] . Dit zou zijn goedgekeurd door de Roma die het geld hadden verstrekt.
Uit de bevindingen naar aanleiding van het onderzoek naar de onder [getuige 2] te Zweden in beslag genomen digitale bestanden [228] blijkt:
- dat de op deze overeenkomsten betrekking hebbende tekstbestanden zijn gemaakt (‘createdOn’) op 6 december 2006;
- dat deze datum samenvalt met een reis van (leden van) de familie [achternaam] naar Zweden;
- dat de overeenkomsten zijn gesteld op naam van ‘ [vereniging 4] ’, maar in de voettekst de naam ‘ [vereniging 2] ’ wordt vermeld, terwijl [vereniging 4] haar naam pas in 2005 wijzigde in [vereniging 2] ;
- dat bij de organisatiegegevens van [vereniging 4] verwezen wordt naar een organisatienummer dat pas in 2004 aan [vereniging 4] werd toegekend.
Uit de verklaringen van [getuige 2] [229] blijkt dat deze voornoemde stukken heeft opgesteld op verzoek van [persoon 8] respectievelijk [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] en dat zij eenzijdig de inhoud ervan hebben bepaald. Dat gold ook voor de datum die onder de stukken moest komen te staan. [getuige 2] ging af op de juistheid van de informatie die hem werd verstrekt maar controleerde dat niet. [getuige 2] weet niet waar het geld vandaan komt waarover in de stukken wordt gesproken en wie dat geld heeft verstrekt. [getuige 2] is niet bekend met het bestaan van een administratie dienaangaande; hij gaat er van uit dat de ‘leners’ daar voor zorgen. [getuige 2] verklaarde verder dat weliswaar op papier was gezet dat [vereniging 4] het beheer van het pand aan de [adres 1] zou overnemen, maar dat dat feitelijk nooit gebeurde. Hij wist ook niet waar de betreffende overeenkomst voor werd gebruikt.
Verdachten zijn bevraagd naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen doch hebben zich op hun zwijgrecht beroepen.
De hiervoor aangehaalde onderzoeksbevindingen, bezien in samenhang met hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de aan verdachten tenlastegelegde witwas- en vervalsingsfeiten (in het bijzonder in relatie tot het pand [adres 8] ) brengen de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van een schijnconstructie, waarbij verdachten gebruik hebben gemaakt van een rechtspersoon (de Stichting) om de feitelijke beschikking en zeggenschap te verkrijgen over onroerend goed (woonruimte), gefinancierd met middelen waarvan moet worden aangenomen dat deze van criminele herkomst zijn, zonder dat dit gevolgen zou hebben voor hun recht op uitkering, aangezien niet zijzelf, maar de stichting waarvan zij het bestuur vormden, te boek stonden als eigenaar van het vastgoed waarover zij de feitelijke beschikking en zeggenschap hebben.
De rechtbank acht niet bewezen dat [medeverdachte 10] daarnaast ook eigenaar/bezitter is geweest van de woning aan de [adres 16] . De enkele omstandigheid dat [medeverdachte 10] met enige regelmaat voorkomt in het bouwdossier van de gemeente in relatie tot bouwplannen voor dit perceel is onvoldoende om een dergelijke conclusie te kunnen trekken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachten in strijd met de op hen ingevolge de ABW c.q. WWB rustende inlichtingenplicht hebben nagelaten om melding te maken van hun betrokkenheid bij de aankoop en het beheer van woningen aan de [adres 1] en [adres 13] . Uit de diverse stukken uit het dossier van de gemeentelijke sociale dienst van de gemeente [naam 3] blijkt dat verdachten ter zake geen opgave hebben gedaan. [230] De enkele omstandigheid dat de gemeente op de hoogte was van het feit dat [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] bestuurders waren van de de Stichting laat onverlet dat de gemeente daarmee niet (ook) op de hoogte is gebracht van de hiervoor genoemde schijnconstructie rondom de Stichting, waardoor het feitelijk beheer en zeggenschap van verdachten over de panden (de materiele eigendom) aan het zicht onttrokken bleef.
Gelet op het feit dat sprake is van een schijnconstructie had [verdachte] de stortingen ad ruim € 360.000,- op de bankrekening van de stichting moeten melden. In het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een schijnconstructie ligt besloten dat [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] als mede-bestuurders deze stortingen ook hadden moeten melden.
[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben evenmin opgave gedaan van de op hun rekening ontvangen schadevergoedingen, hoewel zij daartoe wel waren gehouden vanwege de mogelijke invloed daarvan op het recht op uitkering dan wel de hoogte van de uitkering.
Voor [verdachte] betreft het de uitkering ad € 25.000,- van de [naam 3] die hij in twee tranches van elk € 12.500,- ontving op 22 december 2004 en 23 december 2005 ter zake schade wegens sloopwerkzaamheden aan de woning [adres 1] . [231] Het verweer dat de schadeloosstelling ziet op schade aan de woning, toebehorend aan de Stichting, en dat deze derhalve niet aan [verdachte] maar de Stichting toekomt moet gezien hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de rondom de Stichting opgetrokken schijnconstructie worden verworpen. Tevens heeft [verdachte] ontvangen (maar niet bij de sociale dienst opgegeven) een op 26 mei 2011 op zijn bankrekening uitgekeerde schadeloosstelling van [bedrijf 5] € 35.000,-. [232]
Voor [medeverdachte 2] betreft het de uitkering van een schadevergoeding ad € 15.000,- van Univé eind 2004. [233] [medeverdachte 2] heeft ten onrechte nagelaten daarvan opgave te doen; er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die dit verzuim verschoonbaar maken.
De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] stortingen op (eigen) bankrekeningen heeft verzwegen en spreekt hem in zoverre vrij In het proces-verbaal wordt, onder verwijzing naar bijlage 58 [234] gesteld dat [verdachte] in 2004 een betaling van € 4.000,- van [persoon 8] heeft ontvangen en verzwegen, maar uit dossier [naam onderzoek] blijkt [235] dat het in bijlage 58 genoemde bankrekeningnummer [bankrekening 19] op naam staat van [persoon 9] .
De rechtbank acht evenmin bewezen dat hij zijn rol in de aankoop/financiering van het pand [adres 15] heeft verzwegen. De stukken die daartoe ter onderbouwing worden aangedragen [236] kunnen de conclusie niet schragen dat [verdachte] bij die aankoop een dusdanige rol heeft vervuld dat hij zulks bij de gemeente had dienen te melden. De rechtbank wijst er op dat zij [verdachte] hiervoor, waar het betreft zijn aandeel in het witwassen van het pand [adres 15] ook heeft vrijgesproken.
Bewijsmiddelen.
De inhoud van de in dit vonnis per feit vermelde bewijsmiddelen zijn, samen met een bewijsmiddelenoverzicht, in fotokopie aan dit vonnis gehecht en dienen als ingelast te worden beschouwd. Alles wat overbodig is voor de bewezenverklaring is daarbij door de rechtbank doorgestreept. Het bewijsmiddelenoverzicht en de fotokopieën maken deel uit van het vonnis.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op tijdstippen in de periode van 01 januari 2005 tot en met 03 april 2012 in Nederland
:
telkens tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt heeft gemaakt door van voorwerpen de herkomst te verhullen en door voorwerpen over te dragen en/of om te zetten en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik te maken, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),
a. in de periode van 1 januari 2005 tot en met 3 april 2012 een bedrag van € 366.975,- in ontvangst genomen en vervolgens in giraal geld omgezet door contante stortingen op de bankrekening ten name van [stichting 1] ( [bankrekeningnummer 1] )
c. in de periode van 1 juli 2009 tot en met 03 april 2012 in de gemeente [plaatsnaam] , het gebruik genoten van een hierna te noemen woning, te weten
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 8] , zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat dat voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
De rechtspersoon [stichting 1] op tijdstippen in de periode van 22 april 2009 tot en met 03 april 2012 in Nederland telkens tezamen en in vereniging met anderen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt door van voorwerpen de herkomst te verhullen en door voorwerpen over te dragen en om te zetten, immers hebben zij, [stichting 1] , en haar mededaders,
a. in de periode van 22 april 2009 tot en met 26 juni 2009 telkens geldbedragen, tot een totaal bedrag van ongeveer € 366.975,- in giraal geld omgezet door contante stortingen op [bankrekeningnummer 15] t.n.v. [stichting 1] ten behoeve van de aankoop van het woonhuis staande en gelegen aan [adres 8] , en
b. op 01 juli 2009 de hierna te noemen woning op naam verkregen:
- een woonhuis staande en gelegen aan de [adres 8] , aangekocht voor een geldbedrag van 345.000,-- en op 1 juli 2009 notarieel overgedragen en geleverd aan en verkregen door [stichting 1] , zulks terwijl zij, [stichting 1] en haar mededaders telkens wisten dat die voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf,
aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
4.
De rechtspersoon [stichting 1] in de periode van 23 november 2009 tot en met 03 april 2012 in Nederland en/of in Zweden tezamen en in vereniging met anderen een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben de [stichting 1] en haar mededaders in strijd met de waarheid navolgend geschrift opgemaakt en/of doen opmaken:
- een geschrift, opgesteld in de Zweedse taal gedateerd 14-4-2009, inhoudende de mededeling dat [stichting 1] , [vereniging 2] en de Roma gemeenschap het volgens overeenkomst eens zijn over:
- het beheer van de [stichting 1] door [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2] ;
- dat de Roma gemeenschap 367.000,-- heeft verzameld welk geld renteloos wordt geleend aan [stichting 1] voor de aankoop van het woonhuis aan de [adres 13] ;
- dat de [stichting 1] zich verplicht om Roma toe te laten die behoeftig zijn om zich in het woonhuis te vestigen en het woonhuis te beheren en te onderhouden; en
- bij verkoop van het woonhuis de opbrengst over te dragen aan de Roma gemeenschap in het geval geen andere aankoop wordt gedaan.
Ondertekend te Helsingborg op 14 april 2009 door [getuige 2] , [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 2]
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
5.
in de periode van 01 januari 2002 tot en met 31 maart 2012 in de gemeente
's -Hertogenbosch in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde
verplichting, te weten de verplichting ingevolge artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en bijstand om aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch op verzoek en/of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand,
opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten de hem, verdachte, verstrekte uitkering (bijstand) op grond van de Algemene Bijstandswet en/of Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, op de hem verstrekte rechtmatigheids- en/of
rechtmatigheidonderzoekformulieren Abw en/of rechtmatigheidonderzoekformulieren WWB en/of formulieren Langdurigheidstoeslag en/of anderszins onverwijld uit eigen beweging aan (een uitvoeringsorgaan van) voormeld college en/of de gemeente [naam 3] geen gegevens verstrekt omtrent het (al dan niet tezamen en in vereniging met de [stichting 1] en/of een of meer anderen) in bezit hebben van
onroerend goed (waaronder de woningen [adres 1] en [adres 13] ) ben het ontvangen van stortingen op rekening en en schadeuitkeringen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Verweren strafbaarheid van het feit en van verdachte

Ook voor wat betreft de hierna te bespreken strafbaarheid van het feit en van de verdachte hebben de raadslieden, voor zover zij dergelijke verweren niet in hun eigen zaak hebben voorgedragen, zich aangesloten bij de namens de medeverdachten gevoerde verweren. De rechtbank beschouwt de gevoerde verweren derhalve als te zijn gedaan in alle zaken en zal deze daarom dan ook in alle zaken bespreken en beoordelen, behoudens voor zover uit het betreffende verweer zelf blijkt dat het uitsluitend betrekking kan hebben op de zaak waarin het is gevoerd. Voor zover onvoldoende blijkt dat de verdediging zich bij de verweren in de zaken van de medeverdachten heeft aangesloten, dragen de overwegingen en beslissingen van de rechtbank een ambtshalve karakter.

De strafbaarheid van het feit.

Uitvoering ambtelijk bevel
Namens verdachte is een beroep gedaan op de rechtvaardigingsgrond van artikel 43 Sr. Volgens de verdediging dienen de vorderingen van de Belastingdienst op grond van artikel 47 AWR te worden aangemerkt als een ambtelijk bevel, gegeven door het daartoe bevoegde gezag. Dit betekent dat verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Naar het oordeel van de rechtbank dient dit verweer te worden verworpen. Gesteld noch gebleken is dat de belastingdienst heeft verzocht om
valselijkopgemaakte stukken.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen overige feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Verontschuldigbare rechtsdwaling.
Namens verdachte is een beroep gedaan op verontschuldigbare rechtsdwaling: hij zou zich hebben verlaten op adviezen en voorlichting door notarissen en belastingadviseurs aangaande de schriftelijke vastlegging van de inzamelacties. Hij zou hebben gehandeld in de verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedragen.
Dit verweer mist naar het oordeel van de rechtbank feitelijke grondslag omdat nergens uit is gebleken dat de genoemde functionarissen op de hoogte waren van het feit dat de te verantwoorden gelden van misdrijf afkomstig waren en
desondanksverdachte hebben geadviseerd om deze gelden te verantwoorden zoals hij dat feitelijk heeft gedaan middels de aan de belastingdienst verstrekte overeenkomsten en verklaringen. De omstandigheid dat betrokken functionarissen in hun contacten met en uitlatingen naar verdachte wellicht (te) weinig kritisch zijn geweest naar aanleiding van hetgeen hen door of namens verdachte werd verteld leidt niet tot een ander oordeel. Er is geen plaats voor verontschuldigbare rechtsdwaling indien adviezen worden verkregen op basis van onjuiste of onvolledige inlichtingen van de zijde van degene die zich op dit verweermiddel beroept. Het feit dat de notaris wellicht zijn eigen ambtsplicht heeft verzaakt bij het opstellen van geschriften waarin de door de familie [achternaam] geschetste gang van zaken is vastgelegd laat onverlet dat verdachte zelf verantwoordelijk blijft voor de stukken die hijzelf – valselijk – heeft opgesteld, temeer nu blijkt dat de notaris die geschriften heeft opgesteld op basis van de door verdachte en zijn familieleden verstrekte informatie.
De omstandigheid dat eerder, in de jaren ’80 van de vorige eeuw, door de belastingdienst een vergelijkbare verklaring omtrent de herkomst van gelden werd aanvaard leidt niet tot een te honoreren beroep op verontschuldigbare dwaling, reeds omdat (daargelaten de verdere merites van het verweer) ook aan dit verweer ten grondslag ligt de – door de rechtbank verworpen – aanname dat het geld daadwerkelijk afkomstig is van in Zweden ingezamelde gelden.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
De in beslag genomen voorwerpen kunnen worden terug gegeven aan verdachte, tenzij sprake is van conservatoir beslag.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op het excessieve tijdsverloop in combinatie met de persoon van verdachte. De medische toestand van verdachte impliceert dat zijn detentiegeschiktheid hoogst twijfelachtig is en eerst onderzocht dient te worden. Verbeurdverklaringen van de in beslag genomen woningen in de zaken van de medeverdachten raken ook verdachte en zijn misschien wel een zwaardere straf dan een gevangenisstraf. Alles wat verdachte de afgelopen jaren heeft opgebouwd wordt dan van hem afgenomen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gedurende een aanzienlijke periode medeplegen van gewoontewitwassen, het feitelijk leiding geven daaraan alsook het medeplegen en feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift. Daarnaast heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude gedurende een groot aantal jaren.
Door zijn gedragingen heeft verdachte bijgedragen aan het verhullen en daarmee aan het zicht onttrekken van de opsporingsautoriteiten van verdiensten uit criminele activiteiten. Dit opsporingsbelang is tevens een breed gedragen maatschappelijk belang en raakt daarmee de samenleving als zodanig. Dit verhullen vindt plaats op zodanige wijze dat daar een corrumperende en mede daardoor maatschappij-ontwrichtende werking van uit gaat die er voor zorgt dat de vastgoedsector, waarbinnen de verboden gedragingen zich hebben afgespeeld, in een kwalijk daglicht komt te staan. Vanwege het feit dat verdachte voor zijn witwaspraktijken aangewezen is op de diensten van derden, zoals notarissen, accountants, banken en adviseurs, hebben de verboden gedragingen tevens een corrumperende, ontwrichtende invloed op de sectoren waarin dergelijke dienstverleners werkzaam zijn. Deze corrumperende invloed van verdachtes handelen komt ten slotte tot uiting in het geschonden vertrouwen dat in het handelsverkeer c.q. de samenleving moet kunnen worden gesteld in de juistheid en volledigheid van contracten en verklaringen die de strekking hebben om tot bewijs van enig feit te dienen. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten niet alleen gehandeld maar dit gedaan met een of meer mededaders, hetgeen zijn gedragingen in zekere zin een georganiseerd karakter geven. Verdachte vervulde bij dit alles, zo blijkt uit de hiervoor aangehaalde verklaringen van mede-verdachten en getuigen een leidinggevende en bepalende rol.
Verdachte heeft daarnaast gedurende een groot aantal jaren ook nog profijt getrokken van de samenleving door het genieten van een bijstandsuitkering waarop hij, gezien de bewezenverklaringen ter zake het witwassen, geen recht kon doen gelden.
Alles overziend lijkt verdachte uitsluitend en ongeremd gedreven door eigen materieel gewin, zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn gedragingen voor de samenleving waar hij deel van uitmaakt. Verdachte lijkt zich daarbij niet te realiseren dat de ten laste van hem bewezenverklaarde feiten bijdragen aan de instandhouding en versterking van vooroordelen ten aanzien van de etnische groepering waartoe hij zichzelf rekent, van welke vooroordelen verdachte stelt dat hij en zijn familie in het verleden stelselmatig het slachtoffer te zijn geweest.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank ziet geen aanleiding rekening te houden met de – vooralsnog louter in speculatieve zin geponeerde – detentieongeschiktheid van verdachte. De omstandigheid dat verdachte in het verleden te kampen heeft (gehad) met een tumor brengt nog niet mee dat verdachte als detentieongeschikt moet worden aangemerkt. De rechtbank tekent daarbij aan dat het gevangeniswezen is toegerust om rekening te houden met eventuele beperkingen zoals beschreven in de medische verklaring van verdachtes huisarts.
Nu de rechtbank in de betreffende zaken van de medeverdachten niet over zal gaan tot verbeurdverklaring hoeft reeds om die reden geen acht te worden geslagen op eventuele gevolgen hiervan voor verdachte.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte, behoudens voor zover op die voorwerpen conservatoir beslag rust, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 51, 57, 225, 227b, 420bis, 420ter.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 3 en feit 4 tweede cumulatief ten laste gelegd:Verklaart niet bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
T.a.v. feit 1, feit 2 primair, feit 4 eerste cumulatief ten laste gelegd, feit 5:Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:medeplegen van een gewoonte maken van witwassen
T.a.v. feit 2 primair:medeplegen van een gewoonte maken van witwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging
T.a.v. feit 4 eerste cumulatief ten laste gelegd:medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging
T.a.v. feit 5:in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2 primair, feit 4 eerste cumulatief ten laste gelegd, feit 5:Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan verdachte voor zover op de betrokken voorwerpen geen conservatoir beslag rust.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Senden, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. E. Boersma, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 18 januari 2016.

Voetnoten

1.
2.zie p. 1, 5, 9, 11, 13, 15 en 21 van het BOB-dossier betreffende [medeverdachte 4] ; deze vorderingen zijn gedaan in de periode van 25 augustus 2011 tot en met 1 december 2011
3.Zie de betreffende ID-staat SKDB in de persoonsdossiers van verdachten
4.zie p. 25 van het BOB-dossier betreffende de Stichting en p. 1, 3, 9 en 13 van het BOB-dossier inzake [medeverdachte 10] ; deze vorderingen zijn gedaan in de periode van 18 oktober 2011 tot en met 1 december 2011
5.Zie de betreffende ID-staat SKDB in de persoonsdossiers van verdachten
6.zie rechtbank Utrecht d.d. 26 augustus 2011, LJN BR5923
7.HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629
8.EHRM 17 december 1996, NJ 1997, 699 met nt. Kn
9.Vide HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0666
10.Aldus het hof Arnhem op 18 september 1997, kenbaar uit HR 30 november 1999, NJ 2000, 216, waarbij het cassatieberoep werd verworpen. Zie in dit verband ook EHRM 10 september 2002, nr 76574/01 (Allen v VK)
11.HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358
12.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Bovenregionale Recherche Zuid Nederland, met dossiernummer 228D110191, afgesloten d.d. 20 december 2012, 38 ordners, aantal doorgenummerde bladzijden: 16039 ( [naam onderzoek] ).
13.Proces-verbaal van bevindingen witwassen, p. 7486-7491, en proces-verbaal van bevindingen werkwijze aankoop panden, p. 461-463
14.Rapport kasopstelling, p. 7971-7991
15.Koopcontract d.d.13/11/1984, p. 1055-1057
16.Bouwvergunning garage d.d. 27.11.1995, p. 1077, en Bouwvergunning aanbouw d.d. 29/01/1997, p. 1093-1094
17.Declaratie koopsom d.d. 03/10/2008, p. 1108
18.Akte van levering d.d. 16/06/2010, p. 1507-1511
19.depotakte d.d. 21 oktober 2010, p. 1550-1552, schuldbekentenis d.d. 24 oktober 2008, p. 1547-1549, en leenovereenkomst d.d. 28 oktober 2010, p. 1556
20.Akte van levering d.d. 16/12/2005, p. 6428-6436
21.Hypotheekakte d.d. 16/12/2005, p. 6437-6443
22.Notariële afrekening d.d. 16/12/2005, p. 6444
23.Maandrekeninginformatie [bankrekeningnummer 7] o.n.v. [medeverdachte 4] d.d. 01/12/2005 en 01/01/2006, p. 6445-6446
24.Akte van levering d.d. 20/07/1995, p. 1574-1579
25.Bouwvergunning d.d. 25 juni 1997, p. 1582-1588, aanvraag bouwvergunning d.d. 06/06/1997, p.1585-1588
26.Koopovereenkomst d.d. 21/08/08, p. 1612-1622
27.Proces-verbaal aan- en verkoop [adres 9] , p. 4292 en proces-verbaal inzake [adres 4] , p. 5612 ( [medeverdachte 7] ); proces-verbaal inzake [adres 5] , p. 6422 ( [medeverdachte 4] )
28.Proces-verbaal van bevindingen witwassen, p. 7486-7491; proces-verbaal van bevindingen werkwijze aankoop panden, p. 461-463; rapport kasopstelling, p. 7971-7991
29.Kwitanties ten behoeve van de aankoop respectievelijk de aannemer, p. 1627-1635 en p. 1668-1693
30.Zie verklaring [getuige 2] d.d. 03/04/2012, p. 15711, inzake de kwitantie ad fl. 13.000,- d.d. 03/07/1995,
31.zie de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [getuige 1] d.d. 25 november 2014 en de kwitantie t.b.v. de aannemer d.d. 25/03/1998 ad fl. 12.000,- , p. 1684
32.Zie de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van [notaris 3] d.d. 11/09/2014 en [persoon 10] d.d. 11/09/2014
33.Zie de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van [notaris 1] en [persoon 11] d.d. 08/09/2014
34.Verklaring [getuige 12] d.d. 27/07/1995 (inclusief vertaling), p. 13029-13032; proces-verbaal van bevindingen onderzoek documenten (digitaal beslag Zweden), p. 13223-13242, m.n. p. 13229; conceptverklaring [getuige 12] d.d. 06/03/1995, opgemaakt op 23/01/2012, p. 13558-13559; verklaring [getuige 2] d.d. 11/10/2012, p. 15824
35.Zie brief [bedrijf 1] d.d. 5 september 2005, p. 6451
36.Proces-verbaal aan- en verkoop [adres 9] , p. 4292 en proces-verbaal inzake [adres 4] , p. 5612 ( [medeverdachte 7] ); proces-verbaal inzake [adres 5] , p. 6422 ( [medeverdachte 4] )
37.Verklaring van [medeverdachte 4] d.d.07/04/2012, p. 2968
38.Proces-verbaal van bevindingen [vertaalbureau] , p. 12861 t/m 12865.Van de 22 in dit proces-verbaal genoemde facturen zijn 18 facturen gericht aan [medeverdachte 9] , te weten de facturen d.d. 20/12/2007
39.Verklaring [getuige 13] d.d. 6 augustus 2012, p. 7636 t/m 7640; i.h.b. p. 7639 met betrekking tot de conceptversie van de overeenkomst van 3 oktober 2005
40.Verklaring [verdachte] d.d. 5 april 2012, p. 2094. Verklaring [medeverdachte 4] d.d. 5 april 2012, p. 2876 en d.d. 08/04/2012, p. 2998.
41.Verklaring [medeverdachte 5] d.d. 8 april 2012, p. 2739.
42.Verklaring [medeverdachte 2] , d.d. 7 april 2012, p. 2448. Verklaring [medeverdachte 3] d.d. 4 april 2012, p. 3121.
43.Overeenkomst d.d. 03/10/2005, p. 12945 + vertaling p. 12946;
44.Verklaring [getuige 1] d.d. 02/04/2012, p. 15588
45.Verklaring [getuige 1] d.d. 02/04/2012, p. 15592
46.Verklaring [getuige 1] d.d. 02/04/2012, p. 15587
47.Verklaring [persoon 2] d.d. 02/04/2012, p. 15639
48.Verklaring [medeverdachte 4] d.d. 05/04/2012, p. 2879
49.Verklaring [medeverdachte 4] d.d. 08/04/2012, p. 3004
50.Verklaring [medeverdachte 4] d.d.04/04/2012, p. 2816
51.Proces-verbaal bevindingen inzake aantreffen conceptdocumenten, p. 12719-12729
52.Proces-verbaal inzake [adres 5] , p. 6419; Stamkaart [makelaar] , p. 6874; Overzicht agenda [makelaar] , p. 6875
53.Proces-verbaal bevindingen inzake aantreffen concept documenten, p. 12720-12729.
54.Factuur [vertaalbureau] d.d. 31 oktober 2008 met conceptovereenkomst 3, p. 12891-12893.
55.Verklaring [getuige 13] d.d. 6 augustus 2012, p. 7638 t/m 7639.
56.Akte van levering d.d. 29/12/2009, p. 4319-4325
57.Akte van levering d.d. 26/05/2010, p. 4340-4347
58.Proces-verbaal aan- en verkoop [adres 9] , p. 4292 en proces-verbaal inzake [adres 4] , p. 5612 ( [medeverdachte 7] ); proces-verbaal inzake [adres 5] , p. 6422 ( [medeverdachte 4] ); verklaring [medeverdachte 3] d.d. 12/05/2010, p. 3085 en d.d. 08/12/2010, p. 3077 ( [medeverdachte 3] )
59.Verklaring van [medeverdachte 4] d.d.07/04/2012, p. 2968
60.Proces-verbaal van bevindingen [vertaalbureau] , p. 12861 t/m 12865. Van de 22 in dit proces-verbaal genoemde facturen zijn 18 facturen gericht aan [medeverdachte 9] , te weten de facturen d.d. 20/12/2007
61.Overeenkomst d.d. 06/11/2008, p. 4329-4330
62.Overeenkomst d.d. 14/05/2010, p. 4356-4357
63.Verklaring [medeverdachte 4] d.d. 05/04/2012, p. 2879
64.Verklaring [medeverdachte 4] d.d. 08/04/2012, p. 3004
65.Verklaring [medeverdachte 4] d.d.04/04/2012, p. 2816
66.Proces-verbaal bevindingen inzake de Zweedse verenigingen gevestigd (geweest) in de regio Gothenburg, p. 13151-13153
67.Proces-verbaal bevindingen inzake aantreffen concept documenten, p. 12719-12729.
68.Factuur [vertaalbureau] d.d. 31 oktober 2008, p. 12891 met conceptovereenkomst d.d. 14/05/2010, p. 12892 en conceptovereenkomst d.d. 06/11/2008, p. 12906.
69.Verklaring [getuige 13] d.d. 6 augustus 2012, p. 7638 t/m 7639.
70.Akte van levering d.d. 06/09/1999, p. 7163-7169
71.Akte van levering d.d. 01/12/2003, p. 7191-7197 respectievelijk 09/12/2003, p. 7198-7204
72.Akte van levering d.d. 16/12/2003, p. 7269-7275
73.Overeenkomst d.d. 12/11/2003, p. 7290 + vertaling, p. 7291
74.Verklaring [medeverdachte 8] d.d. 08/05/2012, p. 3590
75.Verklaring [medeverdachte 4] d.d.04/04/2012, p. 2816
76.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek documenten (digitaal beslag Zweden), p. 13223-13242 + bijlage 33, p. 13472-13475
77.Verklaring [getuige 2] d.d. 03/04/2012, p. 13258, 13265
78.Proces-verbaal bevindingen verenigingen Helsingborg, p. 13243-13246 + bewijs toekenning organisatienummer, p. 13277
79.Verklaring S. [getuige 2] d.d. 03/04/2012, p. 13255/15696.
80.Verklaring S. [getuige 2] d.d. 3 april 2012, p. 13265/15706.
81.Verklaring S. [getuige 2] d.d. 3 april 2012, p. 13257/15698.
82.Factuur [vertaalbureau] d.d. 24 januari 2011, p. 12927, 12936 en 12937
83.Bouwvergunning d.d. 17/07/2007, p. 7303-7304
84.Aanvraag bouwvergunning d.d. 18/11/2006, p. 7298-7302
85.Proces-verbaal bevindingen inzake de verbouwing van de [adres 6] , p. 7293-7296
86.Verstrekking informatie n.a.v. vordering 126nd Sv, p. 7422
87.Verklaring [getuige 2] d.d. 03/04/2012, p. 15707-15708
88.Verklaring [getuige 7] d.d. 03/04/2012, p. 15757-15758; verklaring [getuige 7] bij de rechter-commissaris d.d. 03/12/2014
89.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek documenten (digitaal beslag Zweden), p. 13223-13242 met bijlage 29 (betreft overeenkomst d.d. 07/08/2007, p. 13450-13456), bijlage 54 (betreft overeenkomst d.d. 20/02/2006 ,
90.Proces-verbaal van bevindingen witwassen, p. 7486-7491, proces-verbaal van bevindingen werkwijze aankoop panden, p. 461-463 en rapport kasopstelling, p. 7971- 7991
91.Proces-verbaal van bevindingen [vertaalbureau] , p. 12861 t/m 12865. Factuur [vertaalbureau] d.d. 24 januari 2011 (vertaling Zweeds-Nederlands), p. 12918 en overeenkomst d.d. 07/08/2007, p. 12940-12941.
92.Verklaring [getuige 2] d.d. 3 april 2012, p. 15696.
93.Verklaring [getuige 2] d.d. 3 april 2012, p. 15706-15707; afspraak d.d. 07/08/2007 is immers op dezelfde wijze tot stand gekomen als afspraak d.d. 12/11/2003
94.Overeenkomst d.d. 07/08/2007, p. 7358 + vertaling, p. 7359
95.Verklaring [medeverdachte 8] d.d. 08/05/2012, p. 3592
96.Verklaring [medeverdachte 4] d.d.04/04/2012, p. 2816
97.Verklaring [getuige 2] d.d. 03/04/2012, p. 15707
98.Akte van levering d.d. 12/04/2005, p. 5620-5638
99.Hypotheekakte d.d. 11/04/2005, p. 5640-5644
100.Nota van afrekening d.d. 08/04/2005, p. 5639
101.Proces-verbaal inzake verdachte transacties ( [medeverdachte 4] ) d.d. [adres 15] /02/2012, p. 5652-5653
102.Hoofdambtelijk verslag d.d. 20/12/2012, p. 24-25
103.Bankafschrift Postbankrekening [nummer 1] [medeverdachte 7] d.d. 17/01/2006, p. 5661
104.Verklaring M. [persoon 3] d.d. 06/08/2012, p. 7655
105.Akte van levering d.d. 20/04/2009, p. 5669-5682
106.Hypotheekakte d.d. 20/04/2009, p. 5684-5688
107.Nota van afrekening 20/04/2009, p. 5689-5690
108.Zie aantekening op nota van afrekening p. 12044
109.Proces-verbaal aankoop [adres 4] , p. 5611-5612
110.Proces-verbaal van bevindingen witwassen, p. 7486-7491, proces-verbaal van bevindingen werkwijze aankoop panden, p. 461-463 en rapport kasopstelling, p. 7971-7991
111.Verklaring [medeverdachte 4] d.d. 08/04/2012, p. 3013-3014
112.Verklaring [medeverdachte 4] d.d. 08/04/2012, p. 3013-3014
113.Bewijzen van lening [medeverdachte 4] d.d. 11/04/2005 en [getuige 14] d.d. 11/04/2005, p. 5654-5655
114.Bewijzen van lening [persoon 5] d.d. 19/12/2005, [naam 4] (12/02/1969) d.d. 20/12/2005 en [naam 4] (04/03/1950) d.d. 20/12/2005, p. 5656-5658
115.Zie beslaglijst bij proces-verbaal doorzoeking [adres 2] d.d. 3 april 2012
116.Zweedstalige overeenkomsten [getuige 1] d.d. 04/04/2005, p. 5664 – 5665 en 5667-5668
117.Zweedstalige overeenkomst [getuige 1] d.d. 03/10/2005, p. 5662 + vertaling op p. 5663
118.Verklaring [medeverdachte 4] d.d. 08/04/2012, p. 3005
119.Verklaring N. [getuige 1] d.d. 02/04/2012, p.15590
120.Verklaring [medeverdachte 4] , o.m. p. 2826, 2836, 2959-2962, 2968, 3001
121.Verklaring [medeverdachte 4] , p. 2996
122.Brief [bedrijf 1] Supermarkten d.d. 05/09/2005, p. 6451
123.Verklaring [medeverdachte 4] d.d. 07/04/2012, o.m. p. 2967-2969
124.Proces-verbaal van bevindingen [vertaalbureau] , p. 12861 t/m 12865. Van de 22 in dit proces-verbaal genoemde facturen zijn 18 facturen gericht aan [medeverdachte 9] , te weten de facturen d.d. 20/12/2007
125.Overeenkomst [getuige 1] en [medeverdachte 7] d.d. 03/10/2005, p. 5662 + vertaling p. 5663
126.Verklaring [getuige 1] en [medeverdachte 7] d.d. 01/06/2007, p. 5708 + vertaling, p. 5709
127.Verklaring [getuige 1] d.d. 14/04/2009, p. 5694 + vertaling, p. 5695
128.Overeenkomst [getuige 1] en [medeverdachte 6] d.d. 14/04/2009, p. 5692 + vertaling, p. 5693
129.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek documenten [adres 2] , p. 12842-12860
130.Conceptdocumenten, p. 12731-12737
131.Zie pv bevindingen [vertaalbureau] d.d. 7 augustus 2012 (p. 12861 -12865) alsmede de als bijlage opgenomen factuur van het vertaalbureau van 31 oktober 2008 met bijlagen, gericht aan [medeverdachte 9] (p. 12891-12910)
132.Verklaring [getuige 13] d.d. 06/08/2012, p. 7639
133.Verklaring [medeverdachte 4] d.d. 07/04/2012 resp. 08/04/2012, p. 2970 + 3007
134.Proces-verbaal bevindingen inzake aantreffen concept documenten, p. 12719-12729.
135.Factuur [vertaalbureau] d.d. 31/10/2008, p. 12891-12910.
136.Verklaring [getuige 13] d.d. 06/08/2012, p. 7638-7639.
137.Brief [notaris 2] d.d. 16/04/2009, p. 5697.
138.Koopovereenkomst d.d. 05/09/2007, p. 5045-5057
139.Akte van levering d.d. 30/11/2007, p. 5040-5044
140.Opgave [bedrijf 3] aan notaris d.d. 26/11/2007, p. 5356; hypotheekakte d.d. 30/11/2007, p. 5358 -5361; bankafschriften [bankrekeningnummer 9] [medeverdachte 5] , p. 5060-5068
141.Proces-verbaal verdachte transacties ( [medeverdachte 5] ) d.d. 24 februari 2012, p. 5473-5474
142.Verklaring [medeverdachte 5] d.d. 04/04/2012, p. 5504
143.Aanvraag sloopvergunning d.d. 14/01/2008, p. 5072-5074; Aanvraag bouwvergunning d.d. 29/03/2008, p 5085-5088
144.Sloopvergunning d.d. 07/02/2008, p. 5100; bouwvergunning d.d. 28/05/2008, p. 5113-5115
145.Aanvraag bouwvergunning d.d. 29/03/2008, p. 5087
146.Kennisgeving aanvang werk d.d. 30/05/2008, p. 5094
147.Offerte [bedrijf 7] d.d. 06/02/2008, p. 5272-5277
148.Proces-verbaal van bevindingen witwassen, p. 7486-7491, proces-verbaal van bevindingen werkwijze aankoop panden, p. 461-463 en rapport kasopstelling, p. 7971-7991
149.Overeenkomst [getuige 2] en [medeverdachte 5] d.d. 17/09/2007, p. 5387 + vertaling, p. 5386
150.Factuur [vertaalbureau] d.d. 21-5-2008 met bijlagen, p. 1288-12890
151.Overeenkomst [getuige 2] en [medeverdachte 5] d.d. 11/12/2007, p 5392 + vertaling, p. 5391
152.Factuur [vertaalbureau] met bijlagen d.d. 24/01/2011, p. 12927 en 12930-12931
153.Notariële schuldbekentenis [medeverdachte 5] d.d. 30/11/2007, p. 5531-5533
154.Nota van afrekening 30/11/2007, p. 5058-5059
155.Verklaring [getuige 3] d.d. 10/09/2007, p. 5542 + vertaling, p. 5543
156.Factuur [bedrijf 6] d.d. 22/02/2012 met als bijlage de betreffende stukken, p. 13022 en 13033-13034
157.Verklaring [getuige 3] d.d. 03/12/2007, p. 5541 + vertaling, p. 5544
158.Factuur [bedrijf 6] d.d. 22/02/2012 met als bijlage de betreffende stukken, p. 13022 en 13035-13036
159.Verklaring [getuige 2] d.d. 03/04/2012, p. 15697
160.Verklaring [getuige 2] d.d. 03/04/2012, p. 15697 en 15703
161.Verklaring R. [getuige 3] d.d. 03/12/2014 (afgelegd i.h.k.v. rechtshulpverzoek rc)
162.Verklaring [getuige 2] d.d. 03/04/2012, p. 15697
163.Verklaring [getuige 2] d.d. 03/04/2012, p. 15698 en d.d. 10/10/2012, p. 15819 en 15822
164.Verklaring [getuige 2] d.d. 11/10/2012, p. 15823, 15824, 15826
165.Verklaring R. [getuige 3] d.d. 04/04/2012, p. 15743 e.v.
166.Verklaring [medeverdachte 5] d.d. 05/04/2012, p. 5516
167.Verklaring [medeverdachte 5] d.d. 07/04/2012 , p. 5569
168.Verklaring [medeverdachte 5] d.d. 08/04/2012 , p. 5575-5576
169.MvT TK, 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 14
170.Verklaring [medeverdachte 5] d.d. 04/04/2012 , p. 5504
171.Opmerking in pv verhoor [medeverdachte 5] d.d. 04/04/2012, p. 5500
172.Verklaring [medeverdachte 5] d.d. 4 april 2012, p. 5498 en 5499
173.Proces-verbaal van bevindingen [vertaalbureau] , p. 12861 t/m 12865. Van de 22 in dit proces-verbaal genoemde facturen zijn 18 facturen gericht aan [medeverdachte 9] , te weten de facturen d.d. 20/12/2007
174.Verklaring [getuige 2] d.d. 3 april 2012, p. 15696.
175.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek documenten (digitaal beslag Zweden), p. 13223-13242
176.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek documenten (digitaal beslag Zweden), p. 13229-13230; proces-verbaal van bevindingen inzake bezoeken Zweden, p. 13581-13621
177.Verklaring [getuige 2] d.d. 03/04/2012, p. 15703
178.Verklaring [getuige 2] d.d. 11/10/2012, p. 15823
179.Uittreksel kamer van koophandel p. 1989
180.Akte van levering d.d. 01/07/2009, p. 3667-3671
181.Kadastraal-hypothecair uittreksel d.d. 18 juli 2011 betreffende de toestandsdatum 15/07/2011, p. 3672
182.Proces-verbaal van bevindingen FIU d.d. 20/10/2009, p. 3688-3689 + bijlage 1, p. 3695
183.Het vestigingsadres van [stichting 1] en het GBA-adres van [verdachte] en [medeverdachte 2] ; zie p. 1989
184.Proces-verbaal inzake [adres 13] , p. 3634; stortingsbewijzen p. 3821-3832
185.Verklaring [persoon 12] d.d. 13/08/2012, p. 3835
186.Overboekingsformulieren, p. 3842-3849
187.Proces-verbaal inzake [adres 13] , p. 3636
188.Zie de terzake opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van 4 november 2011, p. 4199 - 4234
189.Proces-verbaal van bevindingen witwassen, p. 7486-7491, proces-verbaal van bevindingen werkwijze aankoop panden, p. 461-463 en rapport kasopstelling, p. 7971-7991
190.Overeenkomst d.d. 14/04/2009, p. 3686 + vertaling p. 3687
191.Verklaring [getuige 2] d.d. 03/04/2012, p. 15697-15699
192.Verklaring [getuige 2] d.d. 11/10/2012, p. 15823
193.Verklaring [getuige 2] d.d. 03/04/2012, p. 15711
194.Verklaring [getuige 2] d.d. 11/10/2012, p. 15823-15824
195.Zie omschrijving van het gekochte en het beoogde gebruik in de akte van levering d.d. 01/07/2009, p. 3667
196.Zie hierna, onderdeel 3.4
197.[medeverdachte 1] : verklaringen d.d. 04/04/2012, p. 4084-4085, 4090-4091; [medeverdachte 2] : verklaringen d.d. 05/04/2012, p. 4141-4142, p. 4165, 4168-4170; 07/04/2012, 4189
198.Overeenkomst d.d. 14/04/2009, p. 3864-3865
199.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek documenten (digitaal beslag Zweden), p. 13223 – 13242 met bijlage 24, p. 13418-13421; proces-verbaal van bevindingen inzake bezoeken Zweden, p. 13581-13621
200.Proces-verbaal bevindingen familieleden [verdachte] , p. 4246-4254
201.Proces-verbaal bevindingen familieleden [medeverdachte 4] , p. 4953-4956
202.Zie bijvoorbeeld het proces-verbaal inzake [adres 2] , p. 4271 en 4275
203.Zie bijvoorbeeld p. 5594
204.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 1] , p. 8318-8321; bijlage 20, p. 8410-8413 ( [verdachte] ) en bijlage 28, p. 8457-8461 (Stichting)
205.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 1] , p. 8318-8321; bijlage 19, p. 8404-8409
206.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 4] , p. 8530-8532; bijlage 2 betreffende [medeverdachte 9] p. 8536-8537
207.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 1] , p. 8318-8321; bijlage 14, p. 8385-8389 en bijlage 15, p. 8390-8394
208.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 2] , p. 8497-8499; bijlage 3 p. 8503-8504
209.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 4] , p. 8530-8532; bijlage 2 betreffende [medeverdachte 5] p. 8535-8536
210.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 1] , p. 8318-8321; bijlage 29, p. 8462-8471
211.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 4] , p. 8530-8532; bijlage 2 betreffende [medeverdachte 10] , p. 8534
212.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 1] , p. 8318-8321; bijlage 11, p. 8377-8380
213.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 1] , p. 8318-8321; bijlage 23, p. 8427-8428
214.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 3] , p. 8524-8525; bijlage 3, p. 8528
215.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 2] , p. 8497-8499; bijlage 2, p. 8501-8502
216.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 2] , p. 8497-8499; bijlage 10, p. 8518-8521
217.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 3] , p. 8524-8525; bijlage 2, p. 8527
218.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 1] , p. 8318-8321; bijlage 12, p. 8381
219.De bankafschriften zijn onderzocht over de periode 2005 tot en met 3 april 2012, zie de hiervoor aangehaalde processen-verbaal contante opnamen en stortingen [bank 1] , [bank 2] , [bank 3] en [bank 4] ; zie voor [medeverdachte 6] het proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 2] , p. 8497-8499, meer in het bijzonder bijlage 2, p. 8501-8502
220.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld, te weten middels de aanduiding ‘ [naam onderzoek] ’ naar het hiervoor reeds genoemde hoofddossier – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij de afzonderlijk, per verdachte, opgemaakte processen-verbaal van de Afdeling Sociale Recherche te [naam 3] , inzake:
221.Uitkeringsgegevens verdachten: p. 501-507 ( [verdachte] ); p. 62-78 ( [medeverdachte 10] ); p. 58-64 ( [medeverdachte 2] , met een korte onderbreking in 2007)
222.Akte van levering d.d. 15/11/1988, p. 558-565 ( [verdachte] )
223.Ontleend aan de historische GBA-gegevens van verdachten
224.Akte van levering d.d. 12/12/2001, p. 541-546 ( [verdachte] ); p. 471-476 ( [medeverdachte 10] ); p. 422-426 ( [medeverdachte 2] )
225.Overeenkomst d.d. 10/01/2000 + vertaling, p. 1946-1947 [naam onderzoek] )
226.Overeenkomst d.d. 27/11/2001 + vertaling, p. 1948-1949 [naam onderzoek] )
227.Verklaring [getuige 2] d.d. 06/12/2006 + vertaling, p. 1952-1955 ( [naam onderzoek] )
228.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek documenten (digitaal beslag Zweden), p. 13223 – 13242 +
229.Verklaring [getuige 2] d.d. 03/04/2012, p. 15699, 15713-15714 en d.d. 11/10/2012, p. 15823-15824 ( [naam onderzoek] )
230.Formulieren p. 91-350, 426-437 ( [verdachte] ); p. 79-308, 329-349, 373-375 ( [medeverdachte 10] ); p. 65-266, 296-298, 302-313, 331-341 ( [medeverdachte 2] )
231.Brief [naam 3] VOF d.d. 05/11/2004, p. 672-674 ( [verdachte] ); bankafschriften [bank 1] 144512378 p. 675 + 677 ( [verdachte] )
232.Bankafschrift [bank 1] 144512378, p. 634 ( [verdachte] )
233.Bewijs van kwijting [bedrijf 8] d.d. 17/11/2004, p. 462 ( [medeverdachte 2] )
234.P. 635 ( [verdachte] )
235.Proces-verbaal bevindingen contante opnamen en stortingen [bank 1] , p. 8319-8320
236.De aanvraag financiering particulieren [bank 1] [medeverdachte 8] , p. 615-621 ( [verdachte] )