Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Bij besluit van 19 september 2012 is het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard en is haar een ASP opgelegd. Dit besluit staat in rechte vast.
Op 21 november 2012 is eiseres gaan deelnemen aan het ASP, in verband waarmee zij in het bezit is gesteld van een rijbewijs met code 103 ‘rijden met een alcoholslot’.
Bij controle van de uitleesdata zijn vier foutieve hertesten geconstateerd:
-op 18 juni 2013 om 17.29 uur een geweigerde hertest;
-op 13 augustus 2013 om 12.22 uur een geweigerde hertest;
-op 16 april 2014 om 22.33 uur een hertest van 97 µg/l;
-op 5 mei 2014 om 13.51 een geweigerde hertest.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard vanwege het niet meewerken aan het aan haar opgelegde ASP en daaraan toegevoegd dat, indien eiseres niet alsnog deelneemt aan het ASP, verweerder de zogenaamde eigen verklaring tot vijf jaar niet in behandeling zal nemen en geen verklaring van geschiktheid af zal geven. Dit besluit is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Op grond van artikel 132, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW94) is, diegene die zich dient te onderwerpen aan een alcoholslotprogramma, verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen. Op grond van het tweede lid, besluit het CBR, bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking, onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder.
Op grond van artikel 20, onder l, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 verleent betrokkene niet de vereiste medewerking, bedoeld in artikel 132, eerste lid, van de WVW94 aan het ASP indien tijdens het ASP vier of meer foutieve hertesten zijn geregistreerd. Van een foutieve hertest is sprake bij een uitslag van 88 ug/l of hoger.
4. Eiseres stelt dat zij wel voldoende medewerking heeft verleend aan het ASP. Zij heeft voor de foutieve c.q. geweigerde hertesten een verklaring gegeven: op 18 juni 2013 heeft zij de herhalingstest niet gehoord, op 13 augustus 2013 en 5 mei 2014 heeft zij de auto stationair laten draaien om de lege accu te herladen en heeft zij de herhalingstest niet gehoord, en op 16 april 2014 heeft zij tijdens de rit vers sinaasappelsap gedronken.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geoordeeld dat eiseres niet heeft meegewerkt aan het ASP. Vast staat dat sprake is van vier foutieve hertesten zodat zij, gelet op het bepaalde in artikel 20, aanhef en onder l, van de Regeling, niet de vereiste medewerking heeft verleend aan het ASP. De door eiseres gestelde omstandigheden doen daar niet aan af. Verweerder heeft er ten aanzien van de drie geweigerde hertesten terecht op gewezen dat eiseres hierover uitvoerig is geïnformeerd. Bij het opleggen van het ASP is haar het Deelnemer Handboek van Dräger verstrekt, waarin is vermeld dat tijdens de rit op meerdere volkomen willekeurige momenten om een herhalingstest wordt gevraagd. Ter zitting heeft eiseres verklaard hiermee bekend te zijn. De enkele stelling van eiseres dat zij de hertest op 18 juni 2014 niet heeft gehoord, heeft verweerder onvoldoende reden mogen achten om deze foutieve hertest buiten beschouwing te laten. Dat eiseres zowel op 13 augustus 2013 als op 5 mei 2014 voor het herladen van de accu de motor stationair heeft laten draaien en, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, vanwege drukte is vergeten bij de auto te blijven, dient voor haar risico te blijven. Met betrekking tot de hertest van 97 µg/l op 16 april 2014 heeft verweerder erop mogen wijzen dat in het Deelnemer Handboek wordt gewaarschuwd gedurende tien minuten voorafgaand aan de hertest niet te eten of drinken, waarbij specifiek staat vermeld dat vruchtensappen een verhoogde meetwaarde (kunnen) veroorzaken. Nu dit eiseres bekend was dan wel had moeten zijn, heeft zij door tijdens een rit sinaasappelsap te drinken, het risico genomen dat zij tijdens die rit een hertest zou krijgen die foutief zou uitvallen. Ook deze foutieve hertest dient voor haar risico te blijven. De beroepsgrond faalt.
6. Eiseres stelt voorts dat zij in aanmerking komt voor verlenging van het ASP in plaats van voor de intrekking van het rijbewijs, omdat bij geen van de hertesten sprake was van alcohol.
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij in aanmerking komt voor verlenging van het ASP in plaats van de intrekking van het rijbewijs, omdat bij geen van de hertesten sprake was van alcohol. Op grond van de door verweerder gehanteerde voorwaarden wordt slechts tot verlenging overgegaan indien uit de evaluatie blijkt dat in de laatste zes maanden, of tijdens de verlenging van het ASP, tenminste één blaaspoging, niet zijnde een hertest, is geregistreerd hoger dan 0,2 promille (88 µg/l). Niet in geschil is dat het in het onderhavige geval wel om hertesten gaat, zodat aan de voorwaarden voor verlenging niet wordt voldaan. De beroepsgrond faalt.
8. Eiseres stelt voorts dat zij het onterecht en onevenredig acht dat haar rijbewijs ongeldig is verklaard en dat zij weer voor de volledige duur van twee jaar aan het ASP moet deelnemen met de daarbij behorende kosten. Eiseres wijst erop dat zij door de intrekking van het rijbewijs wordt gehinderd in het verrichten van haar werk. Eiseres heeft een woonwinkel, waarvoor zij regelmatig met de auto spullen moet inkopen. Ook privé ondervindt eiseres hinder van het besluit.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit tot het opleggen van een ASP aan eiseres onherroepelijk is en dat zowel de Hoge Raad bij uitspraak van 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434 als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bij uitspraak van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622 uitdrukkelijk hebben overwogen dat hun oordelen geen gevolgen hebben voor reeds onherroepelijke gevallen. Verweerder stelt voorts, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2585, dat het opleggen van een ASP bij een houder van rijbewijs B niet is aan te merken als een “criminal charge”, zodat geen ruimte is voor een evenredigheidstoets. De Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (Regeling) schrijft voorts dwingendrechtelijk voor dat het rijbewijs ongeldig wordt verklaard bij het niet meewerken aan het ASP, zodat er geen ruimte is voor een belangenafweging, aldus verweerder. 10. Naar het oordeel van de rechtbank had bij het bestreden besluit een volledige evenredigheidstoets moeten plaatsvinden. De rechtbank verwijst in dit kader naar haar uitspraken van eveneens 22 december 2015 met nummers SHE 14/4396, SHE 14/3364 en SHE 15/1416 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) en overweegt verder als volgt. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming aangegeven dat, indien eiseres niet alsnog deelneemt aan het ASP, verweerder de zogenaamde eigen verklaring tot vijf jaar niet in behandeling zal nemen en geen verklaring van geschiktheid af zal geven. Het gevolg van het niet registreren van een verklaring van geschiktheid betekent dat eiseres gedurende een periode van vijf jaar niet zal kunnen beschikken over een geldig rijbewijs. Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zeer ingrijpende maatregel, die grote gevolgen kan hebben voor betrokkenen. Gelet op de zwaarte van de sanctie is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een “criminal charge”. De rechtbank vindt steun voor dit standpunt in de het arrest van het EHRM van 13 december 2005 in de zaak Nilsson (73661/01). In die zaak oordeelde het Hof over de schorsing van een rijbewijs voor de duur van 18 maanden dat “the severity of the measure was in itself so significant, regardless of the context of his criminal conviction, that it could ordinarily be reviewed as a criminal sanction”. Daarnaast merkt de rechtbank op dat in een strafrechtelijke context een rijontzegging voor de duur van vijf jaar als een forse straf wordt aangemerkt. Uit de richtlijnen voor straftoemeting die door het Openbaar Ministerie worden gehanteerd en de tussen de rechtbanken landelijk gemaakte afspraken over bestraffing van alcoholgebruik in het verkeer blijkt dat voor het vorderen dan wel opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een periode van vijf jaar sprake moet zijn van een zeer forse overschrijding van de toegestane hoeveelheid alcohol.
11. Omdat de rechtbank op grond van de zwaarte van de opgelegde sanctie van oordeel is dat de onverkorte toepassing van artikel 97, vijfde lid, van het Reglement is aan te merken als een punitieve sanctie, dient bij de oplegging van deze sanctie een volledige toetsing plaats te vinden van de evenredigheid tussen de zwaarte van de sanctie enerzijds en de ernst van de overtreding en de mate waarin de overtreding aan eiseres kan worden verweten anderzijds. Verweerder heeft deze afweging niet gemaakt. De beroepsgrond slaagt.
12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Met het oog op de finale beslechting van het geschil ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de evenredigheid van de opgelegde sanctie te toetsen.
13. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de zwaarte van de sanctie acht de rechtbank het onevenredig om in het geval van eiseres bij het niet meewerken aan het ASP het rijbewijs voor de duur van vijf jaar ongeldig te verklaren, dan wel eiseres te verplichten opnieuw tegen betaling van aanzienlijke kosten voor de duur van twee jaar deel te nemen aan het ASP. Anderzijds onderschrijft de rechtbank het belang van de verkeersveiligheid dat met de sanctie is gediend alsmede het belang dat opgelegde maatregelen worden uitgevoerd. Het niet meewerken aan een opgelegd ASP kan daarom niet zonder gevolgen blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is in beginsel een redelijk uitgangspunt om bij het niet meewerken aan het ASP over te gaan tot ongeldigverklaring van het rijbewijs terwijl geen verklaring van geschiktheid kan worden geregistreerd voor de resterende duur van het ASP. De rechtbank oordeelt dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd in het kader van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel geen aanleiding biedt om van dit uitgangspunt af te wijken. Dat betekent dat vanaf 21 november 2014 weer een verklaring van geschiktheid op naam van eiseres kan worden geregistreerd. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit en dat het primaire besluit zal worden herroepen.
14. Nu het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 165,00 vergoedt.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor proceskostenveroordeling, nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.