ECLI:NL:RBOBR:2015:7361

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
14_3727
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar door gebrek aan belanghebbendheid bij aanslag opgelegd aan andere BV

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf 1] B.V. en de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. Eiseres, een BV, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag die was opgelegd aan een andere BV, [bedrijf 2] B.V. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen belanghebbende was bij de aanslag, omdat deze niet aan haar was gericht. Volgens artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan alleen een belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet kon worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), omdat de aanslag was gericht aan [bedrijf 2] B.V. en niet aan eiseres zelf. Hierdoor was het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak op bezwaar en droeg de verweerder op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. Tevens werden de proceskosten aan eiseres vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/3727
proces verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 17 december 2015 in de zaak tussen
[bedrijf 1] B.V., statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres (gemachtigde: [persoon 1] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: F. Fikri).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2014, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet (aanslagnummer [nummer] ), heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] , per waardepeildatum 1 januari 2013, voor het kalenderjaar 2014, vastgesteld op € 2.153.000. In dit geschrift zijn tevens de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) eigenaar en gebruiker voor het kalenderjaar 2014 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 september 2014 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de waarden van de hierboven genoemde onroerende zaak en de daarop gebaseerde aanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraken beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2015. De gemachtigde van eiseres is, met bericht van afmelding, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door B.J.F.M. Smulders, taxateur.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • verklaart het bezwaar tegen de in het aanslagbiljet met aanslagnummer [nummer] vervatte beschikking van 28 februari 2014 niet ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 490,-, te betalen aan eiseres.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient degene die het recht is toegekend beroep bij een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
4. Ingevolge artikel 26a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), kan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, het beroep slechts worden ingesteld door de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd.
Deze bepaling is blijkens artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ ook van toepassing op (beroeps)procedures in het kader van de Wet WOZ.
5. Uit de tekst van artikel 26a, eerste lid, van de AWR kan worden afgeleid dat dit artikel een beperking aanbrengt in de groep van belanghebbenden die beroep kunnen instellen. Voorts kan uit dit artikel, in onderlinge samenhang bezien met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, worden afgeleid dat die beperking ook geldt voor de kring van belanghebbenden die bezwaar kunnen maken.
6. Het gecombineerde aanslagbiljet van 28 februari 2014 (aanslagnummer [nummer] ) is gericht aan [bedrijf 2] BV, gevestigd te [vestigingsplaats] . Het bezwaar is echter namens eiseres gemaakt. De bij het bezwaar gevoegde stukken bevatten geen andersluidende bewoordingen omtrent de bezwaarmaker. Niets in het bezwaarschrift duidt erop dat eiseres namens [bedrijf 2] BV bezwaar heeft gemaakt. Omdat het gecombineerde aanslagbiljet in dit geval aan [bedrijf 2] BV is gericht en niet aan eiseres, kan eiseres niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 26a, eerste lid van de Awr. Nu eiseres bovendien niet heeft gesteld dat zij een eigen, rechtstreeks financieel belang heeft, is de rechtbank van oordeel dat eiseres, gelet op het bepaalde in artikel 26a, eerste lid, van de AWR, geen bezwaar kon maken tegen de aanslag die was gericht aan [bedrijf 2] BV.
7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar door verweerder ten onrechte ontvankelijk is geacht. Het beroep is gegrond. De bestreden uitspraak wordt vernietigd. Doende wat verweerder had moeten doen, zal de rechtbank het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank komt daardoor niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het beroep.
8. Omdat het beroep gegrond is verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt € 490, wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank heeft meegedeeld dat tegen deze uitspraak hoger beroep mogelijk is, zoals hierna vermeld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, voorzitter, en mr. E.J.J.M. Weyers en mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

10. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.