ECLI:NL:RBOBR:2015:712

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
C/01/259256 / HA ZA 13-123
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementspauliana en de gevolgen van een aandelentransactie met cessie van vorderingen

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Oost-Brabant op 11 februari 2015, betreft het een faillissementspauliana. De curator, mr. Floris Pieter Gabriel Dix, heeft de cessie van vorderingen door de failliete vennootschap Delta Adviezen B.V. aan de gedaagden A en B betwist. De curator stelt dat de cessie van vorderingen, ter waarde van circa € 152.000,00, voor een symbolisch bedrag van € 4,00 is overgedragen, wat volgens hem een rechtshandeling om niet betreft. De rechtbank oordeelt echter dat de cessie niet los kan worden gezien van de totale overeenkomst, waarin de gedaagden ook aanzienlijke schulden van de vennootschap overnemen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een rechtshandeling om niet, en dat het bewijsvermoeden van artikel 45 Fw niet van toepassing is. De curator heeft onvoldoende bewijs geleverd voor de vereiste wetenschap van benadeling van schuldeisers bij de gedaagden. De vorderingen van de curator worden afgewezen, en de rechtbank wijst de gedaagden in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/259256 / HA ZA 13-123
Vonnis van 11 februari 2015
in de zaak van
mr. FLORIS PIETER GABRIEL DIX Q.Q., in zijn hoedanigheid van curator van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DELTA ADVIEZEN B.V.,
wonende te Best,
eiser,
advocaat voorheen mr. M.W.J. van der Hoek, thans mr. J.J.M. Quirijnen te Best,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.E. Stadig te 's‑Hertogenbosch,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.E. Stadig te 's‑Hertogenbosch,
3.[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R. Wouters te Middelburg,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. U. Arslan te ’s-Gravenhage,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. U. Arslan te ’s-Gravenhage,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE [gedaagde sub 6] EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R. Wouters te Middelburg,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 7] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R. Wouters te Middelburg,
8. [gedaagde sub 8]
[gedaagde sub 8],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 9] ADVIEZEN BV,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R. Wouters te Middelburg,
10.
[gedaagde sub 10],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna Dix q.q., [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5], [gedaagde sub 6], [gedaagde sub 7], [gedaagde sub 8], [gedaagde sub 9] en[gedaagde sub 10] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 juli 2013,
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 november 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Delta Adviezen B.V. (hierna: Delta) is een assurantiekantoor gespecialiseerd in de advisering en het beheer van hypotheken en financieringen. Delta had drie aandeelhouders, te weten [gedaagde sub 3] (49%), [gedaagde sub 4] (49%) en [gedaagde sub 5] (2%).
2.2.
Bij koopovereenkomst van 9 december 2009 (hierna: de koopovereenkomst) hebben [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] hun aandelen in Delta voor € 1,00 overgedragen aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (prod. 12 dagv.).
2.3.
In de koopovereenkomst is tevens bepaald dat de vorderingen van Delta op en schulden van Delta aan gelieerde (rechts)personen worden gecedeerd aan, respectievelijk worden overgenomen door, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
2.4.
Ter uitvoering van de koopovereenkomst zijn op 9 december 2009 vier overeenkomsten van cessie gesloten waarbij Delta de navolgende rekening-courantvorderingen aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft gecedeerd voor telkens een bedrag van € 1,00 (prod. 13 dagv.):
  • een vordering van Delta op Directie/Privé ad € 85.784,31
  • een vordering van Delta op [gedaagde sub 6] ad € 53.634,79
  • een vordering van Delta op [gedaagde sub 7] ad € 13.035,93
  • een vordering van Delta op Stichting ad
€ 152.529,27
Van deze cessies is mededeling gedaan aan de debiteuren.
2.5.
Voorts zijn ter uitvoering van de koopovereenkomst op 9 december 2009 drie overeenkomsten van schuldoverneming gesloten waarbij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met toestemming van de schuldeisers de volgende schulden van Delta hebben overgenomen (prod. 14 dagv.):
  • een schuld van Delta aan [gedaagde sub 4] ad € 21.750,00
  • een schuld van Delta aan [gedaagde sub 9] ad € 114.663,06
  • een schuld van Delta aan[gedaagde sub 10] ad
€ 151.413,06
2.6.
Bij vonnis van deze rechtbank van 26 oktober 2010 is Delta failliet verklaard.
2.7.
Dix q.q. heeft het aangaan van de verplichting in de koopovereenkomst tot cessie en schuldovername, de overeenkomsten van cessie en de overeenkomsten van schuldoverneming buitengerechtelijk (partieel) vernietigd bij brief van 4 maart 2011.

3.Het geschil

3.1.
Dix q.q. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]:
Primair:
I. een verklaring voor recht dat Dix q.q. het samenstel van rechtshandelingen bestaande uit het aangaan van de verplichting tot cessie en schuldovername in de koopovereenkomst van 9 december 2009 en de cessieovereenkomsten en overeenkomsten van schuldovername van 9 december 2009 als zodanig bij brief van 4 maart 2011 ten opzichte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] buitengerechtelijk heeft vernietigd op grond van artikel 3:50 BW jo. artikel 42 lid 1 en 2 Fw jo. artikel 45 Fw jo. artikel 51 Fw;
Subsidiair:
II. een verklaring voor recht dat Dix q.q. het samenstel van rechtshandelingen bestaande uit het aangaan van de verplichting tot cessie en schuldovername in de koopovereenkomst van 9 december 2009 en de cessieovereenkomsten en overeenkomsten van schuldovername van 9 december 2009 als zodanig bij brief van 4 maart 2011 ten opzichte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] buitengerechtelijk heeft vernietigd op grond van artikel 3:50 BW jo. artikel 42 lid 1 en 2 Fw jo. artikel 43 aanhef lid 1 sub 1 Fw jo. artikel 51 Fw;
Meer subsidiair:
III. het samenstel van rechtshandelingen bestaande uit het aangaan van de verplichting tot cessie en schuldovername in de koopovereenkomst van 9 december 2009 en de cessieovereenkomsten en overeenkomsten van schuldovername van 9 december 2009 als zodanig gerechtelijk te vernietigen ten opzichte van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op grond van artikel 3:51 BW jo. artikel 42 lid 1 en 2 Fw jo. artikel 45 Fw jo. artikel 51 Fw dan wel 3:51 BW jo. artikel 42 lid 1 en 2 Fw jo. artikel 43 aanhef lid 1 sub 1 Fw jo. artikel 51 Fw;
Ten aanzien van [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5], [gedaagde sub 6], [gedaagde sub 7] en [gedaagde sub 8]:
I. [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] op grond van artikel 3:296 BW hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 85.784,31 te vermeerderen met rente en kosten;
II. [gedaagde sub 6] op grond van artikel 3:296 BW te veroordelen tot betaling van € 53.634,79, te vermeerderen met rente en kosten;
III. [gedaagde sub 7] op grond van artikel 3:296 BW te veroordelen tot betaling van € 13.035,93, te vermeerderen met rente en kosten;
IV. [gedaagde sub 8] op grond van artikel 3:296 BW te veroordelen tot betaling van € 74,24, te vermeerderen met rente en kosten;
V. [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] afzonderlijk te veroordelen tot voldoening van de beslagkosten die ten laste van hen afzonderlijk zijn gemaakt;
Ten aanzien van [gedaagde sub 9] en[gedaagde sub 10]:
I. te bepalen dat het vonnis ook zal gelden ten opzichte van [gedaagde sub 9] en[gedaagde sub 10].
Een en ander met veroordeling van gedaagden in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Dix q.q. legt aan het gevorderde paulianeus handelen ten grondslag. Door de cessie van de vorderingen zoals weergegeven onder 2.4 is een bedrag van € 152.529,27 uit het vermogen van Delta verdwenen. Hoewel er met de overeenkomsten zoals weergegeven onder 2.5 ook een bedrag van € 151.413,06 aan schulden uit het vermogen van Delta is verdwenen en er per saldo geen sprake is van een substantiële vermindering van het vermogen van Delta, is er wel sprake van benadeling van de gezamenlijke schuldeisers van Delta. Door de cessies zijn hun verhaalsmogelijkheden beperkt. De opbrengst van de vorderingen is niet meer beschikbaar voor verdeling onder de gezamenlijke schuldeisers. Voorts is sprake van onverplichte rechtshandelingen om niet. De vorderingen van Delta zijn overgedragen aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zonder dat daar een reële tegenprestatie tegenover stond. Ook de vereiste wetenschap van benadeling van schuldeisers is aanwezig: ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten waren het faillissement en een tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te voorzien. Bovendien is primair het rechtsvermoeden van artikel 45 Fw omtrent de wetenschap van benadeling van toepassing, nu sprake is van benadeling door een rechtshandeling om niet die de schuldenaar heeft verricht binnen één jaar voor de faillietverklaring. Ten slotte stelt Dix q.q. dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de buitengerechtelijke vernietiging hebben berust. Door de vernietiging van de litigieuze rechtshandelingen keren de opeisbare vorderingen van Delta terug in het vermogen van Delta en kan Dix q.q. overgaan tot incasso daarvan, aldus Dix q.q.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren gezamenlijk verweer. [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 6], [gedaagde sub 7] en [gedaagde sub 9] voeren ook gezamenlijk verweer, evenals [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Alvorens tot de inhoudelijke beoordeling over te gaan, overweegt de rechtbank het volgende. [gedaagde sub 8] en[gedaagde sub 10] zijn niet verschenen. Tegen hen is verstek verleend. Ingevolge het bepaalde in artikel 140 lid 2 Rv zal dit vonnis ook wat hen betreft als een vonnis op tegenspraak worden beschouwd.
Ten aanzien van het beroep op vernietiging van rechtshandelingen
4.2.
De rechtbank verwerpt de stelling van Dix q.q. dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de vernietiging hebben berust. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tot incasso van de aan hen gecedeerde vorderingen zijn overgegaan en/of geen verrekening van vorderingen en schulden heeft plaatsgevonden, zoals Dix q.q. aanvoert, impliceert nog niet zonder meer dat zij in de vernietiging hebben berust. Bovendien hebben de advocaat van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij brief van 25 januari 2013 (prod. 12 CvA [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]) uitdrukkelijk meegedeeld dat zij niet in de vernietiging berusten.
4.3.
Dix q.q. grondt zijn primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen zoals weergegeven onder 3.1 alle op de actio pauliana ex artikel 42 Fw. Op grond van dit artikel kan een curator een rechtshandeling die de failliet voor de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan de failliet wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van schuldeisers het gevolg zou zijn, vernietigen.
4.4.
Zoals zal blijken uit hetgeen hierna wordt overwogen, kan in het midden blijven of in het kader van de vernietiging van een samenstel van rechtshandelingen noodzakelijk is dat voor elke rechtshandeling afzonderlijk moet worden nagegaan of aan de vereisten van artikel 42 Fw is voldaan, zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als verweer aanvoeren. Wat hier verder van zij, de rechtbank oordeelt dat de in de koopovereenkomst aangegane verplichting tot cessie c.a. zodanig met die onverplicht aangegane koopovereenkomst samenhangt en daarvan deel uitmaakt, dat die cessie c.a. (hoewel tussen andere partijen) als onverplicht aangegaan moet worden beschouwd.
4.5.
Voor wat betreft de primaire vordering en (deels) de meer subsidiaire vordering doet Dix q.q. met betrekking tot het vereiste van wetenschap van benadeling van schuldeisers expliciet een beroep op het bewijsvermoeden van artikel 45 Fw. Uit artikel 42 lid 2 Fw volgt dat bij rechtshandelingen om niet slechts wetenschap bij de schuldenaar zelf vereist is. Krachtens artikel 45 Fw wordt deze wetenschap vermoed aanwezig te zijn indien de betreffende rechtshandeling is verricht binnen een jaar voor de faillietverklaring. Dix q.q. stelt dat aan alle hiervoor genoemde vereisten is voldaan.
4.6.
Afgezien van de vereisten voor een geslaagd beroep op paulianeus handelen, dient gelet op het standpunt van Dix q.q. over het bewijsvermoeden van artikel 45 Fw omtrent wetenschap van benadeling op de eerste plaats sprake te zijn van rechtshandelingen om niet. Volgens Dix q.q. is dat het geval, omdat de vorderingen van Delta ad € 152.529,27 zijn gecedeerd tegen betaling van een bedrag van in totaal € 4,00. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dit. Op grond van het samenstel van overeenkomsten, waarin [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich in het kader van de overname van de aandelen in Delta niet alleen hebben verplicht tot overname van de vorderingen van Delta, maar ook tot overname van de schulden, is van rechtshandelingen om niet geen sprake. [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 6], [gedaagde sub 7] en [gedaagde sub 9] voeren een verweer van gelijke strekking. Dit verweer slaagt.
4.7.
Wanneer wordt geabstraheerd van het grotere geheel waarbinnen de diverse overeenkomsten zijn aangegaan en uitsluitend wordt gekeken naar de afzonderlijke overeenkomsten van cessie, zoals Dix q.q. doet, dan is de conclusie dat sprake is van rechtshandelingen om niet alleszins gerechtvaardigd. Tegenover het overdragen van vorderingen tot een bedrag van € 152.829,27 staat dan immers slechts een betaling van in totaal € 4,00. [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 6], [gedaagde sub 7] en [gedaagde sub 9] voeren evenwel terecht aan dat de overeenkomsten van cessie niet los kunnen worden gezien van het geheel van de overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van de overname van de aandelen Delta. De cessies van de vorderingen houden rechtstreeks verband met de overige overeenkomsten die zijn gesloten.
4.8.
Bezien in het grotere geheel, waarin behalve van overname van vorderingen ook sprake is van overname van aanzienlijke schulden van Delta – niet alleen uitdrukkelijk op grond van de overeenkomsten van schuldoverneming, maar ook impliciet doordat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de door Delta gedreven onderneming overnemen –, kan niet worden geconcludeerd dat de cessies van de vorderingen kwalificeren als rechtshandelingen om niet. Dat zou wel het geval zijn als tegenover het overdragen van de vorderingen door Delta geen enkele daarmee verband houdende reële tegenprestatie staat. Dat doet zich hier niet voor. De tegenprestatie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is niet alleen (of beter: juist niet) de betaling van een louter symbolische koopprijs voor de vorderingen van € 1,00. De tegenprestatie is gelegen in de overige verplichtingen die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] middels afzonderlijke overeenkomsten op zich nemen. Nu de schuldoverneming die bij overeenkomst is geregeld – dus nog los van de openstaande schulden die zij op grond van de aandelenovername op zich namen en die, naar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij antwoord onweersproken hebben gesteld, na de aandelenovername hoger bleken dan verwacht – al een bedrag van € 151.413,06 beloopt, is de stelling van Dix q.q. dat van een reële tegenprestatie geen sprake is niet houdbaar.
4.9.
Het vorenstaande betekent dat het bewijsvermoeden van artikel 45 Fw niet van toepassing is. Er is sprake van rechtshandelingen anders dan om niet. Met het oog daarop doet Dix q.q. met betrekking tot het vereiste van wetenschap van benadeling van schuldeisers expliciet een beroep op het bewijsvermoeden van artikel 43, lid 1 aanhef en onder 1 Fw. Daarin is bepaald dat indien de rechtshandeling waardoor de schuldeisers zijn benadeeld, is verricht binnen een jaar voor de faillietverklaring en de schuldenaar zich niet reeds voor de aanvang van die termijn daartoe had verplicht, de wetenschap van benadeling van schuldeisers wordt vermoed aan beide zijden te bestaan bij overeenkomsten, waarbij de waarde der verbintenis aan de zijde van de schuldenaar aanmerkelijk die der verbintenis aan de andere zijde overtreft.
4.10.
Voor de onderbouwing van het beroep op artikel 43, lid 1 aanhef en onder 1 Fw voert Dix q.q. (weer) niet meer aan dan dat tegen betaling van in totaal € 4,00 de vorderingen van Delta met een waarde van € 152.829,27 zijn gecedeerd. De verbintenis aan de zijde van Delta overtreft de waarde van de verbintenis aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aanmerkelijk, aldus Dix q.q. Dit betoog faalt. De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor onder 4.8 heeft overwogen, wat hier van overeenkomstige toepassing is. In het geheel van de overeenkomsten die zijn gesloten is van een aanmerkelijke overtreffing van de waarde van de verbintenis aan de kant van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen sprake.
4.11.
Hoewel de primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen zijn gekoppeld aan de bewijsvermoedens van hetzij artikel 45 Fw, hetzij artikel 43 Fw en die beiden niet van toepassing zijn, betekent dat niet dat de vorderingen reeds om die reden moeten worden afgewezen. Het gaat immers slechts om een bewijsvermoeden, wat geen constitutief vereiste is voor een geslaagd beroep op de actio Pauliana. Het niet van toepassing zijn van het bewijsvermoeden betekent alleen maar dat Dix q.q. niet het voordeel van het bewijsvermoeden geniet. Nog daargelaten de overige voorwaarden waaraan voldaan moet worden voor een geslaagd beroep op de pauliana, dient Dix q.q. dus te stellen en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen dat beide partijen – Delta enerzijds en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] anderzijds – op de hoogte waren van de benadeling van schuldeisers.
4.12.
Volgens Dix q.q. hadden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij het verrichten van de rechtshandelingen moeten weten of behoren te weten dat benadeling van schuldeisers daarvan het gevolg zou zijn. Dix q.q. wijst er in dat verband op dat de winst- en verliesrekening over 2008 een negatief resultaat laat zien van € 97.279,00, alsmede dat in de koopovereenkomst de volgende passage is opgenomen:
“Delta Adviezen B.V. heeft in de afgelopen twee jaren een aanmerkelijk verlies geleden, hetgeen heeft geresulteerd in een sterk afgenomen eigen vermogen per 1 oktober 2009 (’balansdatum’). Gelet op de structurele aard van het bedoelde verlies en met het oog dat op voorzienbare termijn daar geen verandering in is te verwachten doordat de vereiste vergunning voor het verlenen van advies op het gebied van assurantiën, hypotheken en financiële diensten niet meer rechtsgeldig is verleend aan Delta Adviezen B.V., zijn “de aandeelhouders” voornemens om de aandelen in Delta Adviezen B.V. af te stoten.”
4.13.
De rechtbank overweegt dat van wetenschap van benadeling in de hier bedoelde zin sprake is indien ten tijde van de handeling het faillissement en een tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien voor zowel de schuldenaar (Delta) als degene met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte ([gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]) (Hoge Raad 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8493). Het feit dat de winst- en verliesrekening over 2008 een negatief resultaat kende is zonder toelichting, die ontbreekt, onvoldoende om te kunnen concluderen dat van wetenschap in de hier bedoelde zin sprake is. Ook niet wanneer dit resultaat wordt bezien in samenhang met de hiervoor weergegeven passage uit de koopovereenkomst. Een belangrijk element in dat citaat is namelijk dat in de structurele aard van het verlies geen verandering is te verwachten omdat de benodigde vergunning ontbreekt. Gedaagden stellen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] die vergunning wel hebben. Zij zouden de activiteiten van Delta met die vergunning voort kunnen zetten, de continuïteit van Delta kunnen waarborgen en de portefeuille kunnen beheren en uitbreiden, aldus [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5]. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren voorts aan dat zij rekening hielden met synergievoordelen in de kostenstructuur tussen Delta en een andere deelneming van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], dat zij de verwachting hadden dat Delta met de door hen opgedane kennis en ervaring op termijn een gezond bedrijfsresultaat zou kunnen boeken en dat zij onjuist zijn voorgelicht door de verkopers van de aandelen, met name waar het betreft de schuldenlast van Delta. Ter onderbouwing hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de conclusie van antwoord de volgende passage uit een gespreksverslag opgenomen (tevens overgelegd als productie 5 bij antwoord):
“Smulders geeft aan dat de waarde van de vennootschap zat in het feit dat de vennootschap volgens opgave van verkoper wel een lopende portefeuille zou hebben en koper wel over een AFM-vergunning beschikte, waardoor er wel verzekeringen konden worden verkocht. Tevens geeft hij aan dat het verlies van Delta Adviezen B.V. voor de overdracht werd veroorzaakt doordat de kosten van de vennootschap erg hoog waren. Koper was juist in staat om deze kosten te beperken, doordat zij geen hoge kantoorkosten heeft, geen auto’s nodig, geen huurpand nodig etc. Verwacht werd dat de vennootschap na circa een jaar de ontstane schulden zou kunnen aflossen en van daaruit de aandelenportefeuille weer winstgevend te maken. Het belang bij de transactie was gelegen in de uitbreiding van de klantenportefeuille. Echter bleken er na de transactie veel meer schulden te zijn dan verkoper heeft aangegeven. De door verkoper verstrekte gegevens kloppen niet. (…)”
4.14.
Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wel over de benodigde vergunning beschikken is door Dix q.q. niet weersproken. Ook wat zij overigens hebben aangevoerd omtrent de vooruitzichten met Delta is door Dix q.q. niet weerlegd. De rechtbank overweegt voorts dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] er terecht op wijzen dat niet valt in te zien waarom zij Delta zouden overnemen indien een faillissement voorzienbaar was. De gehele overname was er volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op gericht om Delta financieel gezond(er) te maken. [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] houden een betoog van gelijke strekking. Dix q.q. heeft hier niets tegenover gesteld, anders dan de verwijzing naar de winst- en verliesrekening en de betreffende passage uit de koopovereenkomst. In het licht van het gemotiveerde verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] had het echter op de weg van Dix q.q. gelegen om aan te geven waarom ondanks de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangevoerde omstandigheden, een faillissement en een tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien. Dat heeft hij niet gedaan. Ter comparitie heeft Dix q.q. vastgehouden aan de bewijsvermoedens van artikel 45 Fw en 43 lid 1 aanhef en onder 1 Fw. Zoals hiervoor al is geoordeeld, zijn die bewijsvermoedens niet van toepassing. Concluderend is de rechtbank daarom van oordeel dat Dix q.q. in het licht van het gemotiveerde verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onvoldoende heeft gesteld om tot bewijs van zijn stelling dat sprake was van wederzijdse wetenschap van benadeling van schuldeisers te worden toegelaten.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
4.15.
Nu niet vast staat dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over de vereiste wetenschap van benadeling van schuldeisers beschikten, is reeds daarom de grondslag aan de vorderingen van Dix q.q. jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] komen te ontvallen. Hetgeen zij overigens over en weer hebben aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer. De vorderingen voor zover ingesteld tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden afgewezen.
Ten aanzien van [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5], [gedaagde sub 6], [gedaagde sub 7] en [gedaagde sub 8]
4.16.
De vorderingen jegens [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5], [gedaagde sub 6], [gedaagde sub 7] en [gedaagde sub 8] zijn alle afhankelijk van een geslaagd beroep op vernietiging van het samenstel van overeenkomsten. Aangezien dat beroep niet slaagt, bestaat geen grond voor toewijzing van de vorderingen. De vorderingen worden afgewezen.
Ten aanzien van [gedaagde sub 9] en[gedaagde sub 10]
4.17.
Naar de rechtbank begrijpt vinden de vorderingen jegens [gedaagde sub 9] en[gedaagde sub 10] eveneens hun grond in vernietiging van het samenstel van overeenkomsten. Dat beroep slaagt niet, reeds daarom worden de vorderingen afgewezen.
Proceskosten
4.18.
Dix q.q. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.19.
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden, gelet op het geldelijk belang dat gemoeid is met de vernietiging van de betreffende rechtshandelingen, begroot op:
- griffierecht 589,00
- salaris advocaat
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 3.431,00
4.20.
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 6], [gedaagde sub 7] en [gedaagde sub 9] gezamenlijk worden begroot op:
- griffierecht 1.789,00
- salaris advocaat
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 4.631,00
4.21.
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] gezamenlijk worden begroot op:
- griffierecht 75,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 1.863,00
4.22.
De kosten aan de zijde van de niet verschenen gedaagden[gedaagde sub 10] en [gedaagde sub 8] worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Dix q.q. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 3.431,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Dix q.q. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 6], [gedaagde sub 7] en [gedaagde sub 9] tot op heden begroot op € 4.631,00,
5.4.
veroordeelt Dix q.q. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] tot op heden begroot op € 1.863,00,
5.5.
veroordeelt Dix q.q. in de proceskosten, aan de zijde van[gedaagde sub 10] en [gedaagde sub 8] tot op heden begroot op nihil,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2015.