In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Nass, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin een boete van € 1.017,85 was opgelegd op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Deze boete was het gevolg van een schending van de inlichtingenplicht door eiser, die niet alle benodigde gegevens had overgelegd met betrekking tot zijn uitkering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder eiser in 2013 had verzocht om gegevens over te leggen, maar dat eiser niet aan deze verzoeken had voldaan. Dit leidde tot een herziening van zijn uitkering en een terugvordering van een aanzienlijk bedrag. De rechtbank oordeelde dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden, omdat hij niet de herkomst van contante geldstortingen had aangetoond en niet alle bankafschriften had overgelegd. De rechtbank volgde de eerdere uitspraak van 26 november 2014, waarin was geoordeeld dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden.
Eiser voerde aan dat hij niet schuldig was aan de schending van de inlichtingenplicht en dat verweerder hem niet goed had geïnformeerd over zijn verplichtingen. De rechtbank oordeelde echter dat de verwijtbaarheid van eiser verminderd was, wat leidde tot de opgelegde boete van 25% van het benadelingsbedrag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.