ECLI:NL:RBOBR:2015:6702

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
15_2178
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste vermelding in rechtsmiddelenclausule en niet tijdig bezwaar alcoholslotprogramma

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 november 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N.W.T. Bijlsma, had bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en de oplegging van een alcoholslotprogramma door verweerder, het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser stelde dat hij de bezwaartermijn had overschreden, maar dat er bijzondere omstandigheden waren die deze overschrijding verschoonbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat verweerder in de kennisgeving bij het primaire besluit duidelijk had gemaakt dat eiser het recht had om bezwaar te maken, en dat de informatie die was verstrekt over de bezwaarmogelijkheden juist was volgens de toen geldende jurisprudentie.

De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was, omdat eiser had kunnen en moeten begrijpen dat hij bezwaar kon maken, ondanks de verstrekte informatie. De rechtbank oordeelde dat er geen strijd was met het vertrouwensbeginsel en dat de procedure voldoende waarborgen bood voor een eerlijke rechtsgang, zoals vereist door artikel 6 van het EVRM. Eiser had geen goede redenen aangevoerd die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukte dat een wijziging in de jurisprudentie niet automatisch leidt tot herziening van eerder genomen besluiten.

De rechtbank wees erop dat de informatie die verweerder had verstrekt, op dat moment correct was en dat eiser zelf verantwoordelijk was voor zijn keuze om geen bezwaar te maken. De rechtbank concludeerde dat de procedure niet in strijd was met de vereisten van een eerlijk proces en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/2178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.W.T. Bijlsma),
en
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; de algemeen directeur van het CBR, verweerder
(gemachtigde: mr. S.J.M. van den Ark).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard en hem een alcoholslotprogramma opgelegd.
Bij besluit van 17 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.G.C. Boxce kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Niet in geschil is dat eiser buiten de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt. Eiser heeft bij bezwaarschrift van 16 maart 2015 omstandigheden aangevoerd die er naar zijn mening toe leiden dat sprake is van verschoonbare redenen voor de termijnoverschrijding.
2. Bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen sprake is van verschoonbaarheid.
3. Eiser heeft - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij weliswaar de bezwaartermijn heeft overschreden, maar dat sprake is van bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat deze overschrijding verschoonbaar is. Bij het primaire besluit heeft verweerder een overzicht gevoegd van gevallen waarin onder meer staat opgenomen dat het geen zin heeft om bezwaar te maken wanneer iemand zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk of voor bijzondere privéomstandigheden, zoals bij eiser het geval was en is. Eiser is een leek op juridisch gebied en is uitgegaan van de juistheid van de (juridische) informatie. De mededeling is uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd gedaan, waardoor bij eiser het (in rechte te honoreren) vertrouwen is gewekt dat er in het geheel geen ruimte was om bij dergelijke argumenten bezwaar in te dienen. Daarom heeft eiser er destijds van afgezien bezwaar te maken. Het overzicht met informatie over de bezwaarmogelijkheden maakt deel uit van de rechtsmiddelenclausule. Volgens vaste jurisprudentie mag van de juistheid daarvan worden uitgegaan en is het orgaan dat inlichtingen verschaft verantwoordelijk voor de verschaffing van juiste informatie. Nu de mededeling, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622, onjuist is, is de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar. Eiser heeft in dit verband voorts verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1509.
4. Volgens artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van het bezwaar zes weken. Dit is een voorschrift van openbare orde. Bestuursorganen kunnen van deze termijnstelling niet afwijken, tenzij sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Ook de rechter dient ambtshalve toe te zien op het in acht nemen van deze termijn.
5. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het door eiser gestelde niet tot de conclusie dat de bezwaartermijn verschoonbaar is overschreden. Dat sprake is van een onjuiste vermelding in de rechtsmiddelenclausule, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in de ‘kennisgeving’ bij het primaire besluit, en in de meegezonden bijlage, duidelijk gemaakt dat eiser het recht heeft om een bezwaarschrift in te dienen als hij het niet eens is met het besluit van verweerder. Gezien de tekst en opmaak van het besluit en de kennisgeving moet het ervoor worden gehouden dat de bijlage een afzonderlijk schrijven is. Verweerder heeft in die bijlage slechts vermeld dat het in bepaalde situaties geen zin heeft om een bezwaarschrift in te dienen omdat de hoogste bestuursrechter (de Afdeling) zich daarover al heeft uitgelaten. Deze informatie was met de toen geldende jurisprudentie juist. Indien eiser binnen de termijn bezwaar had gemaakt, en bij een ongegrond verklaard bezwaar ook beroep had ingesteld, was het bezwaar en beroep bij de toenmalige stand van zaken kansloos geweest. De informatie doet ook niet af aan de meermalen genoemde uitdrukkelijke mogelijkheid van het indienen van een bezwaarschrift. Dat eiser ervoor heeft gekozen om geen bezwaar te maken komt voor zijn rekening en risico. Bij het maken van deze (juridische) keuze kon hij juridische bijstand zoeken. Gelet op het voorgaande is evenmin sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Dat de bij het primaire besluit gevoegde informatie onjuist is, is pas achteraf, met de uitspraak van 4 maart 2015 van de Afdeling, gebleken. De enkele omstandigheid dat de Afdeling bij genoemde uitspraak haar jurisprudentie ten aanzien van het alcoholslotprogramma heeft gewijzigd, is onvoldoende om de termijnoverschrijding inzake een besluit van oktober 2012 verschoonbaar te achten. Bovendien heeft de Afdeling ten aanzien van haar standpuntwijziging en de consequenties daarvan het volgende overwogen in de uitspraak van maart 2015:
“Een rechterlijke uitspraak waarin de rechter blijk geeft van een gewijzigde rechtsopvatting is geen grond voor herziening als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid van de Awb. Evenmin betekent de onverbindendheid van de Regeling, dat het CBR, hoewel daartoe bevoegd, gehouden is om reeds in rechte onaantastbaar geworden besluiten tot oplegging van een ASP te heroverwegen”.
In tegenstelling tot de door eiser aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam, was ten tijde van het primaire besluit in deze procedure (dat dateert van 26 oktober 2012) nog geen rechtspraak bekend die verweerder reden gaf te twijfelen aan de juistheid van vorenbedoelde mededeling van verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder het beroep op de verschoonbare termijnoverschrijding onvoldoende indringend heeft getoetst. Dit zorgt er voor dat de toegang tot de rechter en daarmee het recht op een eerlijk proces te ver wordt ingeperkt. Er is sprake van een bijzonder belastend besluit waardoor eiser bescherming op grond van artikel 6 van de Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) toekomt. Verweerder heeft geen goede – maar een misleidende en zelfs onjuiste - voorlichting gegeven en de wijze waarop verweerder op zeer terughoudende wijze gebruik maakt van de figuur van de verschoonbare termijnoverschrijding vormt een te vergaande inperking van het recht op een eerlijk proces en op de toegang tot een rechter .
8. Zoals de rechtbank onder punt 4 heeft overwogen heeft verweerder uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van het indienen van een bezwaarschrift en is bij de toenmalige stand van zaken in de jurisprudentie geen onjuiste informatie verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige procedure een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang voor eiser inhoudt, zodat geen sprake is van strijd met artikel 6 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Aan de door eiser aangevoerde gronden dat het besluit tot ongeldig verklaring van het rijbewijs en de oplegging van het alcoholslotprogramma in strijd met artikel 3:4, tweede lid, Awb vervatte evenredigheidsbeginsel tot stand is gekomen, komt de rechtbank gelet op het voorgaande niet toe.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L.W.M. Viering, rechter, in aanwezigheid van
B.C.T. Rabou-Coort LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 november 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.