In deze zaak heeft de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) een collectieve actie ingesteld tegen de Provincie Noord-Brabant. De vordering van NVV was gericht op het verkrijgen van een verklaring voor recht dat bepaalde bepalingen uit de Verordening Ruimte 2014 (VR 2014) en de daarop gebaseerde Brabantse Zorgvuldigheidsscore (BZV) onrechtmatig zijn. NVV stelde dat deze regelgeving hen en hun leden onterecht financieel benadeelt zonder adequate compensatie voor de extra investeringen die zij moesten doen om aan de regelgeving te voldoen. De rechtbank heeft de procedure in detail besproken, waarbij het verloop van de zaak, de vorderingen van NVV en de verweren van de Provincie aan bod kwamen. De rechtbank oordeelde dat NVV niet ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat er een bestuursrechtelijke rechtsgang openstond voor de leden van NVV om de rechtmatigheid van de betrokken bepalingen te toetsen. Bovendien werd vastgesteld dat NVV niet had voldaan aan het vereiste van voorafgaand overleg, wat ook leidde tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank concludeerde dat NVV in haar vorderingen niet-ontvankelijk moest worden verklaard en veroordeelde NVV in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 26 augustus 2015.