In deze zaak hebben de advocaten mr. H.M.S. Cremers en mr. J.J. Serrarens namens 58 gedetineerden een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. Dit kort geding was gericht tegen het gewijzigde regime dat op 1 maart 2014 in alle penitentiaire inrichtingen is ingevoerd. De Staat der Nederlanden had voor deze procedure uiteindelijk slechts één toevoeging per advocaat verstrekt, wat volgens de eisers niet in lijn was met de Wet op de rechtsbijstand. De eisers stelden dat er sprake was van meerdere rechtsbelangen, aangezien elke gedetineerde zijn eigen situatie en verhaal had, en dat de onderlinge verschillen aanleiding moesten zijn om voor iedere gedetineerde een zelfstandig rechtsbelang aan te nemen.
De rechtbank heeft de argumenten van de eisers gevolgd en geoordeeld dat de intrekking van de toevoegingen door de verweerder onterecht was. De rechtbank stelde vast dat de eisers, die uit verschillende penitentiaire inrichtingen kwamen, ieder hun eigen feiten en gronden ten grondslag hadden gelegd aan hun verzoek om rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet had aangetoond dat er sprake was van enige verknochtheid tussen de gedetineerden op basis van familie- of samenlevingsverband, en dat de intrekking van de toevoegingen in strijd was met de Wet op de rechtsbijstand.
De rechtbank heeft de beroepen van de eisers gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 juli 2015 door mr. J.D. Streefkerk, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.M. Belt - Brouns, griffier.