ECLI:NL:RBOBR:2015:354

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
14_2316
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplaatsing van ambtenaar binnen regionale omgevingsdienst en rechtsgevolgen van vernietiging besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar (eiseres) en het Dagelijks Bestuur van de Omgevingsdienst Brabant-Noord (verweerder) over de herplaatsing van de ambtenaar. Eiseres was sinds september 2009 in dienst bij de Regionale Milieudienst Brabant en was laatstelijk werkzaam als Adviseur toezicht en handhaving. Verweerder had eiseres per 1 januari 2014 herplaatst in de functie van Medewerker handhaving II, maar eiseres was het niet eens met deze herplaatsing en had bezwaar aangetekend. Het bestreden besluit van verweerder, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, werd door eiseres aangevochten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de herplaatsing van eiseres niet op voldoende gronden berustte. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd waarom de werkzaamheden van eiseres in de vorige functie rechtvaardigden dat zij in een lagere functie werd geplaatst. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor de feitelijke werkzaamheden bij verweerder lag en dat het ontbreken van een deugdelijke motivering in het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de herplaatsing niet ongedaan werd gemaakt, maar dat eiseres recht had op vergoeding van het griffierecht en dat verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en onderbouwing bij besluiten over herplaatsing van ambtenaren, en dat de rechterlijke toets in dergelijke gevallen terughoudend is, mits de onderbouwing van het besluit voldoende is.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/2316

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 januari 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en

het Dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Brabant-Noord, verweerder

(gemachtigde: mr. A.G. Kerkhof).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 2014 herplaatst in de functie van Medewerker handhaving II.
Bij besluit van 3 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [persoon].

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres was sinds september 2009 in dienst bij de Regionale Milieudienst Brabant (RMB), laatstelijk, sinds september 2010, in de functie van Adviseur toezicht en handhaving.
2. Op enig moment zijn gemeenten, provincies, rijksoverheid en waterschappen overeengekomen de organisatie en uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving op het gebied van milieu, bouwen en ruimte te verbeteren. In dat kader zijn binnen de provincie Noord-Brabant drie regionale omgevingsdiensten gevormd. Deze diensten zijn belast met taken op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu die voorheen bij de gemeenten en provincie lagen. Een van deze uitvoeringsdiensten is de Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN).
3. Op 24 januari 2013 is in het Provinciebreed Bijzonder Georganiseerd Overleg (PBGO) ten behoeve van de vorming van regionale uitvoeringsdiensten/omgevingsdiensten het sociaal beleidskader ‘Samen op weg; Een Sociaal Beleidskader voor de RUD’s Brabantbreed’ (het SBK) vastgesteld. Aan het PGBO is deelgenomen door bestuurlijke vertegenwoordigers van de drie regio’s en de provincies en afvaardiging vanuit drie vakbonden. De partijen hebben het SBK op 14 maart 2013 ondertekend. In het SBK zijn
- kort gezegd - de condities vastgelegd waaronder het naar de regionale omgevingsdiensten over te dragen personeel geplaatst zal worden. In hoofdstuk 4 zijn bepalingen met betrekking tot de plaatsingsprocedure opgenomen. Het uitgangspunt is dat medewerkers hun taak volgen
.In artikel 1, vierde lid, van het SBK is bepaald dat het functiegebouw van de latende organisaties gehanteerd wordt, zoals dat gold op de peildatum 31 december 2011. In artikel 2, onder f, van het SBK is bepaald dat onder een functie wordt verstaan het geheel van vastgestelde werkzaamheden dat een ambtenaar volgens functiebeschrijving en/of het functieprofiel verricht. In artikel 2, onder g, van het SBK is bepaald dat een ongewijzigde functie een functie is waarvan de functie-inhoud en functie-eisen niet of niet wezenlijk (minder dan 25%) wijzigt. Op grond van artikel 7, tweede lid, onder f, van het SKB wordt bij een plaatsingsadvies uitgegaan van de inhoud van de huidige functie van de ambtenaar.
4. De RMB heeft eiseres aangewezen als medewerker die in aanmerking komt voor een aanstelling binnen de OBDN. Na een belangstellingregistratie heeft verweerder bij brief van 19 september 2013 eiseres in kennis gesteld van zijn voornemen om haar per 1 november 2013 in zijn organisatie te plaatsen in de functie van Medewerker handhaving II. Eiseres heeft hiertegen een zienswijze ingediend. Op 8 november 2013 heeft verweerders Plaatsings Advies Commissie (PAC) eiseres gehoord inzake haar zienswijze. Daarna heeft verweerder het primaire besluit genomen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres in de functie van Adviseur toezicht en handhaving bij de RMB overstijgende werkzaamheden heeft verricht die behoren bij de functie van Medewerker handhaving I, maar dat deze werkzaamheden geen substantieel onderdeel van de werkzaamheden van eiseres betroffen.
6. Eiseres voert aan dat de functievergelijking niet inzichtelijk is gemaakt.
7. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de rechterlijke toets in dit soort gevallen terughoudend is. Dit betekent dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde plaatsing op onvoldoende gronden berust. Dit betekent dat eerst tot vernietiging van een besluit kan worden overgegaan indien dit als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een plaatsing in een andere functie op zichzelf verdedigbaar is. De rechtbank verwijst naar de reeds door verweerder aangehaalde uitspraken van 17 maart 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP9661) en 2 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX3543).
8. De rechtbank stelt vast dat de tekst van het SBK erop wijst dat bij de plaatsing eerst en vooral een vergelijking van de werkzaamheden zoals die op grond van de geldende functiebeschrijvingen aan de orde waren, diende plaats te vinden. Ter zitting is door verweerder aangegeven dat, niettegenstaande deze tekst, de feitelijke verrichte werkzaamheden niet buiten beschouwing werden gelaten omdat de tekst van de geldende, soms summiere functiebeschrijvingen niet altijd de vereiste helderheid verschafte over de aard van de verrichte werkzaamheden. Bij wijze van voorbeeld wijst de rechtbank erop dat in een functiebeschrijving het begrip complex kon voorkomen, zonder dat duidelijk omschreven werd wat daaronder werd verstaan. Een vergelijking met de feitelijk verrichte werkzaamheden in samenhang met de geldende functiebeschrijvingen was daarom onontbeerlijk om een goede inpassing in de functie te rechtvaardigen. De rechtbank begrijpt uit de adviezen van de PAC dat ook beoogd is langs deze weg de individuele inpassing te doen plaatsvinden.
9. Gelet op de betekenis van de feitelijke werkzaamheden voor de functievergelijking en vervolgens de plaatsing, lag het, naar het oordeel van de rechtbank, in eerste instantie op verweerders weg te onderzoeken welke feitelijke werkzaamheden eiseres in de latende organisatie heeft verricht. Die bewijslast kan niet worden afgeschoven op eiseres, zeker niet als daarbij in 2014 van haar wordt verwacht dat zij een overzicht van gewerkte uren over 2011 overlegt, om inzichtelijk te maken dat de functieoverstijgende werkzaamheden een substantieel onderdeel van de werkzaamheden zijn geweest, zoals de Bezwarencommissie Personeelsaangelegenheden ODBN, blijkens de e-mail van haar secretaris van
27 maart 2014, heeft verlangd.
In het bestreden besluit ontbreekt voorts iedere onderbouwing voor de plaatsing in de functie Medewerker handhaving II. Van verweerder mag verwacht worden dat hij inzichtelijk maakt waarom de werkzaamheden die eiseres in de RMB heeft verricht, plaatsing in de functie Medewerker handhaving II rechtvaardigen. In het bestreden besluit ontbreekt zelfs het begin van een dergelijke onderbouwing. In de primaire fase is een dergelijke vergelijking evenmin gemaakt. Aan het bestreden besluit ligt dan ook, in strijd met artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende zorgvuldig onderzoek naar de feiten ten grondslag. Evenmin berust dit besluit op een deugdelijke motivering, wat in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
11. Eiseres voert aan dat zij in de RMB substantieel (meer dan 25%) de werkzaamheden heeft uitgevoerd die behoren bij de functie van Medewerker handhaving I. Meer dan 60% van haar werkzaamheden had betrekking op de meer complexe bedrijven in categorie 3
en 4.
12. Uit de beschrijving van de functie Adviseur handhaving en toezicht bij de RMB blijkt dat de betreffende functionaris onder meer is belast met het verzamelen van informatie in gevallen van complexe problematiek en het inventariseren van zaken op het gebied van handhaving; beleidsnotities opstelt voor complexe zaken op het gebied van handhaving; en preventief handhavingstoezicht uitvoert. De rechtbank stelt voorts vast dat in de omschrijving van de werkzaamheden van eiseres, die is opgesteld door de Teammanager Toezicht en handhaving en de Afdelingsmanager Vergunningen van de RMB, aangegeven is dat eiseres in de functie Adviseur handhaving belast was met de uitvoering van toezicht op de bedrijven in de categorie 1 tot en met 3. Vanaf 2011 bestonden de werkzaamheden voor 61% uit het controleren van bedrijven in de moeilijkere categorie 3. In vier gevallen betrof het bedrijven in categorie 4, de meest complexe bedrijven.
13. Uit de beschrijvingen van de functies Medewerker handhaving II en Medewerker I blijkt dat het verschil tussen deze functies met name daarin is gelegen dat de handhavingswerkzaamheden in eerstgenoemde functie meerdere complexe en brede beleidsterreinen betreft en dat het in de laatstgenoemde functie gaat om meerdere zeer complexe en zeer brede beleidsterreinen met een hoge mate van integraliteit aan wet- en regelgeving. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat werkzaamheden ten aanzien van bedrijven in categorie 3 niet als zeer complex werden bestempeld. In beide functies dient de medewerker te adviseren over zeer complexe c.q. complexe handhavingsaspecten, waarbij die handhavingsaspecten in de functie Medewerker handhaving I een grote mate van politieke/bestuurlijke gevoeligheid hebben. Voorts heeft de Medewerker handhaving I als specifieke taken het opstellen van beleidsnotities en het optreden als projectleider van integrale handhavingsprogramma’s. In de beschrijving van de functie Medewerker handhaving II zijn de specifieke taken het opstellen van uitvoeringsplannen, analyses en adviezen, en het fungeren als aanspreekpunt voor uit te voeren handhavingsprogramma’s.
14. Reeds gelet op het feit dat eiseres in haar functie bij de latende organisatie voor 61% belast was met het toezicht op complexe, maar niet zeer complexe bedrijven, acht de rechtbank de plaatsing van eiseres in de functie van Medewerker handhaving II niet onhoudbaar. Deze plaatsing kan derhalve de beperkte rechterlijke toets, zoals deze is weergegeven onder 5, doorstaan. Daar komt bij dat eiseres ter zitting heeft erkend dat zij geen integrale handhavingsprogramma heeft geleid; dat werd gedaan door haar teamleider. Zij was ook niet of nauwelijks belast met politiek gevoelige onderwerpen.
15. De stelling van eiseres dat collega’s bij de OBDN in de functie Medewerker
handhaving I zijn geplaatst, hoewel zij in de latende organisatie minder complexe bedrijven controleerden dan eiseres, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd om haar tot een andere conclusie te brengen.
16. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de schade die zij leidt of zal gaan leiden ten gevolge van de onrechtmatigheid van het bestreden besluit. Omdat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laat, heeft eiseres geen schade geleden als gevolg van het bestreden besluit. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om schadevergoeding dan ook af.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, voorzitter, en mr. M.M.L. Wijnen en
mr. F.M. Tadic, leden, in aanwezigheid van mr. P.D.H. Selhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2015 januari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.