ECLI:NL:RBOBR:2015:2350

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
14_3891
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reclamebelasting gemeente Schijndel en de rechtvaardiging van de heffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag reclamebelasting die aan eiser, een ondernemer in Schijndel, was opgelegd voor het belastingjaar 2014. De aanslag, ter hoogte van € 625,00, was gebaseerd op de Verordening reclamebelasting Schijndel 2012. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de aanslag en voerde aan dat hij geen profijt had van de activiteiten die met de opbrengst van de reclamebelasting werden gefinancierd. De rechtbank oordeelde dat de reclamebelasting een algemene belasting is, wat betekent dat de gemeente vrij is in de besteding van de opbrengst. De rechtbank stelde vast dat de gemeente Schijndel in redelijkheid had mogen aannemen dat de opbrengst van de reclamebelasting in het algemeen ten goede komt aan de ondernemers in de gebieden waar de belasting wordt geheven. Eiser's argument dat hij als individuele ondernemer geen profijt had van de activiteiten werd verworpen, omdat de rechtvaardiging voor de heffing niet afhankelijk is van individueel profijt. De rechtbank concludeerde dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging was voor de beperking van de reclamebelasting tot het afgebakende gebied en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/3891

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 april 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: C. de Laat),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schijndel, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Duits).

Procesverloop

Bij aanslagbiljet van 28 februari 2014 (aanslagnummer 13981) heeft verweerder aan eiser een aanslag reclamebelasting opgelegd voor het belastingjaar 2014 tot een bedrag van
€ 625,00.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 september 2014 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft bij brief van 20 maart 2015 nog gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2015
.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is gebruiker van het winkelpand aan de [adres], waarin hij een onderneming genaamd [naam bedrijf] drijft. Aan het pand zijn meerdere borden met de aanduiding [naam bedrijf] aangebracht, die vanaf de openbare weg zichtbaar zijn. Ter zake hiervan is de aanslag reclamebelasting opgelegd.
2. In geschil is of verweerder eiser terecht een aanslag reclamebelasting voor het belastingjaar 2014 heeft opgelegd.
3. Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg een reclamebelasting worden geheven.
4. De in geding zijnde aanslag reclamebelasting is gebaseerd op de Verordening reclamebelasting Schijndel 2012 (hierna: de Verordening) en bijbehorende Tarieventabel en kaart.
5. In artikel 3 van de Verordening is bepaald dat onder de naam reclamebelasting een belasting wordt geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg, onder de in de bij deze verordening behorende tarieventabel gestelde voorwaarden, binnen het gebied als bedoeld in artikel 2.
6. In artikel 2 is bepaald dat deze verordening van toepassing is binnen het aangewezen gebied van de gemeente Schijndel zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart. Het aangewezen gebied is opgedeeld in tariefgebied A (kernwinkelgebied), tariefgebied B (winkelgebied Molenstraat) en tariefgebied C (verspreide voorzieningen).
7. Eisers onderneming is gelegen in tariefgebied C. Eiser stelt dat de grondslag voor de reclamebelasting ontbreekt. Daartoe voert hij aan dat hij de laatste jaren geen profijt heeft van de activiteiten die door de stichting Citymanagement Schijndel (hierna: Citymanagement) van de geïnde reclamegelden worden ontplooid. De activiteiten beperken zich tot een kleiner gebied dan in de Verordening is beoogd. Eiser wordt stelselmatig uitgesloten van deelname aan deze activiteiten. Hij heeft zelf de nodige investeringen moeten doen om aansluiting te krijgen bij deze activiteiten. Dit is in strijd met de toelichting op de Verordening. Het doel van de besteding van de opbrengst uit reclamebelasting bestaat uit het treffen van voorzieningen en diensten, die in het bijzonder belang zijn van en van bijzonder profijt zijn van alle belastingplichtigen, die onder het bereik van de heffing vallen. Volgens eiser ligt het voor de hand dat verweerder het gebied van belastingheffing wijzigt en laat aansluiten bij het profijtbeginsel en het recente (gewijzigde) bestemmingsplan Centrum. Volgens eiser is sprake van willekeur bij vaststelling van het heffingsgebied. De in dezelfde straat gevestigde fietsenzaak, schoenenzaak, computerwinkel, lijstenmaker, makelaar, kledingzaak, smid en cafetaria vallen buiten het gebied. Het is niet duidelijk wat daar de reden voor is.
8. De rechtbank stelt voorop dat de reclamebelasting is voorzien als een algemene belasting, hetgeen meebrengt dat de gemeente vrij is in de besteding van de opbrengst van die belasting en derhalve ook de vrijheid heeft om die opbrengst te besteden aan activiteiten en voorzieningen binnen een bepaald gedeelte van haar grondgebied. Het karakter van een algemene belasting staat er evenmin aan in de weg dat de gemeente de heffing van deze belasting beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied, mits voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de beperking tot het afgebakende gebied is sprake indien de gemeente in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken. De rechtbank verwijst in dit kader naar de arresten van de Hoge Raad van 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR4564 en ECLI:NL:HR:2011:BV6158.
9. Uit de toelichting bij de Verordening blijkt dat de opbrengst van de reclamebelasting wordt ingezet voor structurele financiering van het Citymanagement. Uit het daartoe in het leven te roepen fonds worden de kosten betaald van onder andere de verbetering van de belevingswaarde in de openbare ruimte in de winkelgebieden door o.a. feest- en kerstverlichting op te hangen en door het aanbrengen van bloemenbaskets. Tevens zullen evenementen en promotionele activiteiten, gericht op het versterken van het imago van Schijndel als winkelcentrum, zoals de themajaarmarkt Hartemèrt en activiteiten op koopzondagen en sfeermakers op andere dagen met de opbrengsten worden gefinancierd. Omdat de invoering van de reclamebelasting wordt gekoppeld aan het oprichten van het Citymanagement, dat zich uitsluitend richt op het kernwinkelgebied en omgeving en winkelgebied Hoofdstraat-Molenstraat, is er een rechtvaardigingsgrond voor het beperkte gebied waarbinnen de reclamebelasting wordt geheven.
10. De rechtbank is van oordeel dat de raad van de gemeente Schijndel, gelet op bovenstaande toelichting, in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat op deze wijze de opbrengst van de reclamebelasting in zijn algemeenheid alle ondernemers in de betreffende gebieden tot profijt zal strekken. Blijkens het verhandelde ter zitting was eiser zelf deze mening ten tijde van de totstandkoming van de Verordening overigens ook toegedaan. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat bij de gebiedsafbakening is gekeken naar een logische en natuurlijke begrenzing die gevonden is in het stratennetwerk en clustering van bedrijven en dat daarbij aansluiting is gezocht bij het toen geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat de gebiedsafbakening niet willekeurig is gebeurd, zoals eiser stelt. Derhalve bestaat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor een beperking van de reclamebelasting tot het afgebakende gebied, waarbinnen de onderneming van eiser is gelegen.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat evenementen en promotionele activiteiten - anders dan in de door eiser aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2898- ook daadwerkelijk worden georganiseerd en gefinancierd met de opbrengst van de reclamebelasting. Ter zitting heeft verweerder voorts onbetwist gesteld dat de gemeente toeziet op naleving van het convenant.
12. Eisers stelling dat hij als individuele ondernemer geen profijt heeft van de activiteiten, kan hem ten slotte niet baten. Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd is de rechtvaardiging gelegen in het feit dat de reclamebelasting in het algemeen ten goede komt aan de ondernemers in de gebieden en is deze niet gelegen in het individuele profijt van een bepaalde belastingplichtige. De rechtbank verwijst in dat kader naar de door verweerder aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV6158.
13. Ter zitting heeft eiser een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel omdat andere winkeliers buiten het tariefgebied niet in de heffing van reclamebelasting worden betrokken. Dit beroep slaagt niet, reeds vanwege de ligging van eisers bedrijf in het tariefgebied C. Eisers bedrijf is voorts niet in de directe nabijheid van de gebiedsgrens gelegen.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, voorzitter, en mr. F.M. Tadic en
mr. J. Nijenhof, leden, in aanwezigheid van mr. P.D.H. Selhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.