ECLI:NL:RBOBR:2015:1051

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
14_4547
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging van de gemeente voor vergoeding van meerkosten elektrische fiets in het kader van de Wmo

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een alleenstaande man met een aangeboren afwijking, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch. Eiser had een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een elektrische fiets, welke door verweerder was afgewezen op grond van de Gewijzigde Verordening individuele verstrekkingen Wmo. Eiser stelde dat de fiets met trapondersteuning niet als algemeen gebruikelijk kon worden aangemerkt, gezien zijn bijzondere omstandigheden. Tijdens een gesprek op 28 mei 2014 zou verweerder hebben toegezegd de meerkosten voor de elektrische fiets te vergoeden. De rechtbank oordeelde dat deze toezegging ondubbelzinnig en ongeclausuleerd was, waardoor eiser gerechtvaardigd vertrouwen had in de toezegging. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder, dat stelde dat eiser over voldoende financiële middelen beschikte om zelf de kosten van de fiets te dragen. De rechtbank oordeelde dat verweerder de toezegging niet mocht herroepen en dat eiser recht had op vergoeding van de meerkosten van de elektrische fiets. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 550,00 aan eiser, alsmede de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/4547

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.J.C.M. Rouws),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiser op 20 december 2013 aangevraagde vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), in de vorm van een elektrische fiets, afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste feiten, als vaststaand aan.
1.1
Eiser is een alleenstaande man die een aangeboren afwijking van de houding en het bewegingsapparaat heeft waarbij de diagnose Arthrogryposis is gesteld. Hierbij is sprake van hypermobiele gewrichten in combinatie met stijve gewrichten en contracturen. Eiser ontvangt een Wajong-uitkering. Eiser wil zich zelfstandig kunnen verplaatsen in zijn woonomgeving, door zijn lichamelijke beperkingen heeft hij problemen met het gebruiken van een reguliere fiets. Daarom heeft hij een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in de vorm van een fiets met een elektrische trapondersteuning.
1.2
Bij schrijven van 30 januari 2014 heeft verweerder aangegeven dat bij Trivium een medisch advies is aangevraagd teneinde de aanvraag te kunnen beoordelen. Op 14 februari 2014 heeft Trivium Plus een rapportage en advisering Wmo uitgebracht.
De conclusie is dat een fiets met trapondersteuning voor eiser een adequate oplossing biedt voor het verplaatsingsprobleem. Eiser heeft beperkingen in het lichamelijk functioneren. Het door eiser beschreven participatieprobleem is naar aanleiding van zijn medische situatie volledig geobjectiveerd tijdens het onderzoek. Er bestaan immers problemen met het zich verplaatsen in de directe leefomgeving. Eiser kan beperkt lopen en bovendien kan hij moeizaam fietsen vanwege verminderde kracht en toename van pijnklachten bij het gebruik van de fiets. Indien eiser gebruik maakt van een fiets met trapondersteuning wordt hij in staat geacht de gewenste bestemming te bereiken, hij is dan tevens voorzien in het natransport.
1.3
Bij besluit van 24 februari 2014 heeft verweerder de aanvraag voor een elektrische fiets of een scootmobiel afgewezen omdat het gaat om een algemeen gebruikelijke voorziening waardoor er geen vergoeding op grond van de Wmo mogelijk is. Verweerder heeft daarbij verwezen naar artikel 9, tweede lid, aanhef en onder a, van de Gewijzigde Verordening individuele verstrekkingen Wmo van de gemeente ’s-Hertogenbosch 2012 en aangegeven dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden zodat er geen reden bestaat om de hardheidsclausule toe te passen.
1.4
Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat een fiets met trapondersteuning, gelet op zijn individuele omstandigheden, niet als algemeen gebruikelijk is aan te merken en dat als dat wel het geval is, de hardheidsclausule op hem van toepassing is.
1.5
Op 28 mei 2014 heeft er, op uitnodiging van verweerder en in het kader van “de andere aanpak voor bezwaarschriften”, een gesprek plaatsgevonden van eiser en zijn gemachtigde met aan verweerders zijde [gespreksleider] als gespreksleider en [medewerkster bezwaar en beroep] van de afdeling bezwaar en beroep. Het doel van dit gesprek was het zoeken naar een oplossing voor het probleem van eiser.
1.6
De gemachtigde van eiser heeft na het gesprek een mail gestuurd aan verweerder met de volgende inhoud:
“In ons - constructieve - gesprek van hedenochtend inzake de aanvraag fiets met trapondersteuning (elektrische fiets) voor de heer [eiser] zijn we gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat een zodanige fiets, gezien de bijzondere omstandigheden van [eiser], voor hem geen algemeen gebruikelijke voorziening is. Ik zou u nog informatie doen toekomen aangaande de hoogte van het bedrag dat cliënt per jaar van het UWV ontvangt. Onderstaande informatie komt van de website van het UWV. Het gaat dus om een bedrag in het kader van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Het bedrag wordt steeds betaalbaar gesteld in september en bedroeg in 2013 € 342,00. Wellicht dat het dit jaar een paar euro meer zou kunnen zijn maar veel zal het niet afwijken.
Dit bedrag en het bedrag dat [eiser] zou ontvangen in verband met aanvraag Langdurigheidstoeslag zou ruimschoots voldoende moeten zijn om een bijdrage te leveren in de kosten als zijnde het bedrag dat overeenkomt met de kosten van een gewone fiets”.
1.7
Bij mail van 3 juni 2014 geeft verweerder aan dat uit een artikel in de Bossche Omroep blijkt dat er een goedkopere, passende, voorziening is dan de fiets met trapondersteuning, te weten, het laten ombouwen van eisers fiets naar een e-bike. Verweerder verwijst in de mail naar een link waar opties staan voor aanpassing van eisers fiets naar een e-bike. Daarnaast wijst verweerder er op dat eiser voor de kosten van deze voorziening een sociale lening kan afsluiten.
1.8
Eiser geeft bij mail van 13 juni 2014 aan dat de door verweerder voorgestelde voorziening niet geschikt is omdat hij een fiets heeft die technisch gezien niet geschikt is voor het ombouwen, nu deze fiets reeds vele reparaties heeft ondergaan.
1.9
Verweerder handhaaft bij mail van 13 juni 2014 zijn standpunt dat het ombouwen van een normale fiets naar een fiets met trapondersteuning een geschikte oplossing is voor eiser.
Bij mail van 3 juli 2014 stuurt verweerder eiser de werkinstructie ‘ombouwset fiets met trapondersteuning’ waarin is aangegeven dat het tot de mogelijkheden behoort om een normale fiets om te bouwen tot een fiets met trapondersteuning en dat de kosten van die ombouwset worden gezien als een algemeen gebruikelijke voorziening. Voorts wordt opgemerkt dat voor de aanschaf van de ombouwset een beroep kan worden gedaan op een sociale lening.
1.1
Eisers gemachtigde geeft daarop bij mail van 15 juli 2014 aan dat hij het er niet mee eens is dat verweerder terugkomt op hetgeen tijdens het gesprek van 28 mei 2014 is afgesproken, te weten dat de fiets met trapondersteuning in zijn geval als (medisch) noodzakelijk en niet algemeen gebruikelijk werd aangemerkt. Eiser handhaaft zijn standpunt dat er geen passende voorziening voor hem is en wijst er nogmaals op dat een ombouwset voor hem geen oplossing is vanwege de technische staat van zijn fiets.
1.11
De commissie van advies voor de bezwaarschriften (hierna: de commissie) heeft in haar advies van 10 september 2014 aangegeven dat verweerder de fiets met trapondersteuning voor eiser niet zonder meer heeft kunnen afwijzen door de gevraagde vervoersvoorziening aan te merken als algemeen gebruikelijk. Ter motivering hiervan wijst de commissie er op dat niet met zekerheid vaststaat dat de financiële situatie van eiser zodanig is dat hij in staat is een fiets met trapondersteuning aan te schaffen. Dit punt is ook besproken tussen een vertegenwoordiger van verweerder en eiser. Het ligt dan volgens de commissie op de weg van verweerder om nader te motiveren waarom gegeven de financiële situatie van eiser de aanschaf van een fiets met trapondersteuning alsnog kan worden beschouwd als algemeen gebruikelijk. Hierbij wordt opgemerkt dat uit het dossier van eiser volgt dat eiser de aanschaf van een fiets met trapondersteuning kennelijk niet uit eigen middelen kan financieren. Immers uit een e-mailbericht van 15 juli 2014 blijkt dat eiser een aanvraag voor een sociale lening heeft ingediend ten behoeve van een fiets met trapondersteuning. Verder wijst de commissie verweerder er op dat door eiser gemotiveerd is bestreden dat zijn huidige fiets vanwege de technische staat waar deze in verkeert, kan worden omgebouwd tot een fiets met trapondersteuning hetgeen door verweerder niet is weersproken. Daarnaast bestaat er volgens de commissie voldoende aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen nu de mail van eisers gemachtigde van 28 mei 2014 niet door verweerder is weersproken, verweerder een opmerkelijke draai heeft gemaakt door zich vervolgens op het standpunt te stellen dat een bestaande “normale” fiets zonder al te veel kosten kan worden omgebouwd naar een e-bike en de ombouwkosten volgens verweerder algemeen gebruikelijk zijn en verweerder een berekening van de meerkosten niet meer noodzakelijk heeft geacht terwijl dat eerder wel was toegezegd. Daarbij komt, zo geeft de commissie aan, dat het al voor 1 juni 2014 mogelijk was om een fiets om te bouwen tot een e-bike. De commissie acht het onzorgvuldig dat verweerder is teruggekomen op zijn afspraak om te kijken naar de “meerkosten” en is verder van mening dat de werkinstructie ‘ombouwset fiets met trapondersteuning’ niet aan eiser kan worden tegengeworpen nu deze werkinstructie achteraf blijkt te zijn aangepast naar aanleiding van het geval van eiser.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser beschikt over voldoende financiële middelen om zelf in de aanschaf van een fiets met trapondersteuning te voorzien. Daarbij wijst verweerder er op dat eiser op 19 maart 2014 een bedrag van
€ 275,00 heeft ontvangen op grond van de regeling categoriale bijzondere bijstand en dat hij voorts een langdurigheidstoeslag van € 341,00 en een tegemoetkoming Wtcg van € 342,00 heeft ontvangen. Daarnaast heeft eiser een sociale lening afgesloten van € 1.500,00 die op
31 juli 2014 is uitbetaald en waarvan eiser een fiets met trapondersteuning heeft aangeschaft. Verweerder voert aan dat het bezwaar een volledige heroverweging is en dat verweerder in dat verband de optie voor een ombouwset voor ombouw van een normale fiets naar een fiets met trapondersteuning, heeft mogen meenemen. Deze ombouwset biedt een goedkoper alternatief dan de aanschaf van een fiets met trapondersteuning en wordt door diverse leveranciers in de markt gezet. Verder merkt verweerder op dat de technische staat van de fiets van eiser niet bij het oordeel is betrokken omdat het aan eiser is om te zorgen voor een adequate fiets. Voorts geeft verweerder aan dat de hardheidsclausule niet van toepassing is op eiser omdat zijn financiële draagkracht voldoende is voor het aanschaffen van een fiets met trapondersteuning. Ten slotte verwijst verweerder naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 oktober 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3201) waarin is geoordeeld dat een fiets met trapondersteuning kan worden aangemerkt als algemeen gebruikelijke voorziening.
3. Eiser brengt tegen het bestreden besluit in dat verweerder bij monde van [medewerkster bezwaar en beroep] en [gespreksleider] in een gesprek met eiser en zijn gemachtigde uitdrukkelijk heeft erkend dat in het geval van eiser geen sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening. Deze constatering is door gemachtigde van eiser bevestigd in een e-mail van 28 mei 2014. Door deze erkenning van verweerder is voldaan aan alle voorwaarden tot toekenning van een vergoeding voor een betreffende voorziening. Voorts is in het gesprek aangegeven dat de aanschaf van een dergelijke fiets niet past binnen het normale bestedingspatroon van eiser. Voornoemde erkenning van verweerder is ook herhaald in het verweerschrift bij de hoorzitting van de bezwaarcommissie van 10 september 2014. Daarnaast stelt eiser dat, voor zover al niet vaststaat dat de voorziening in het geval van eiser niet algemeen gebruikelijk is, er tussen verweerder en eiser afspraken zijn gemaakt die moeten worden nagekomen dan wel dat feitelijk een overeenkomst tot stand is gekomen. Verweerder heeft in het gesprek in het kader van de “afdoening buiten bezwaar” volgens eiser immers erkend dat er geen sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening. Tegelijkertijd is vastgesteld dat een fiets algemeen gebruikelijk is. Daarom is afgesproken dat verweerder de meerkosten van een elektrische fiets bovenop een normale fiets zou dragen. Het stond verweerder volgens eiser niet vrij om terug te komen op deze afspraken. Dat verweerder daarop terugkomt vanwege informatie over een ombouwset doet volgens eiser aan het voorgaande niet af, te meer nu deze informatie ook al voorhanden was op het moment dat voornoemde afspraken waren gemaakt. Voorts betoogt eiser dat verweerder in ieder geval de hardheidsclausule had moeten toepassen en eiser een vergoeding had moeten geven voor de aanschaf van een elektrische fiets.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank begrijpt dat eiser stelt dat er namens verweerder tijdens het gesprek op
28 mei 2014 in het kader van de afdoening buiten bezwaar, toezeggingen zijn gedaan. De rechtbank merkt deze grief aan als een beroep op het vertrouwensbeginsel.
6. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie de uitspraak van bijvoorbeeld 12 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BK9419) geldt dat een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts kan slagen, indien door een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een belanghebbende uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij die belanghebbende gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
7. De rechtbank stelt vast dat uit de gedingstukken blijkt dat verweerder eiser en zijn gemachtigde bij brief van 7 mei 2014 heeft uitgenodigd voor een gesprek in het kader van “de andere aanpak voor bezwaarschriften” met als doel het vinden van een gezamenlijke oplossing. Op 28 mei 2014 heeft voornoemd gesprek plaatsgevonden tussen eiser, zijn gemachtigde en verweerder, die werd vertegenwoordigd door [medewerkster bezwaar en beroep] en [gespreksleider].
8. Ter zitting hebben eiser en zijn gemachtigde verklaard dat tijdens het gesprek op
28 mei 2014 met verweerder in ieder geval door partijen is afgesproken dat eiser, in het kader van zijn aanvraag voor een vervoersvoorziening op grond van de Wmo, de kosten voor een gewone fiets zou dragen en dat verweerder de meerkosten voor een elektrische fiets zou vergoeden. Eiser en zijn gemachtigde hebben aangegeven dat partijen tijdens voornoemd gesprek zijn overeengekomen dat er nog duidelijkheid moest komen over de kosten van een elektrische fiets waarvan de verwachting was dat die kosten lagen tussen
€ 1.000,00 en € 1.500,00, dat eiser € 800,00 zelf zou kunnen betalen als bijdrage voor de gewone fiets en dat verweerder het overige zou vergoeden.
9. Voor de juistheid van de stelling van eiser dat voornoemde afspraken zijn gemaakt kan naar het oordeel van de rechtbank steun worden gevonden in de tekst van de mail van eisers gemachtigde aan verweerder van 28 mei 2014. Hetgeen door eisers gemachtigde in die mail wordt vermeld, is blijkens de gedingstukken nimmer door verweerder weersproken. Ook de door eiser reeds in de mail van 15 juli 2014 en in het beroepschrift gestelde toezeggingen zijn door verweerder als zodanig nimmer weersproken. Voorts geldt dat verweerder, zonder afzegging, niet is verschenen ter zitting zodat de gestelde toezegging ook aldaar niet kon worden besproken en verweerder hetgeen eiser en zijn gemachtigde ter zitting hebben verklaard, dus evenmin heeft weersproken.
10. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, aannemelijk is dat verweerder, in de hoedanigheid van [medewerkster bezwaar en beroep] en [gespreksleider], aan eiser een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging heeft gedaan, waaraan eiser het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat verweerder de meerkosten voor de aanschaf van een elektrische fiets, zijnde de kosten van die fiets boven een gewone fiets, aan eiser zou vergoeden.
11. Voor zover verweerder stelt dat hij in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar op deze toezegging terug mocht komen vanwege de mogelijkheid van een ombouwset, volgt de rechtbank verweerder hierin niet. De enkele omstandigheid dat verweerder mogelijk pas na het gesprek op 28 mei 2014 is gebleken dat de mogelijkheid van ombouw bestaat, acht de rechtbank onvoldoende rechtvaardiging voor het terugkomen op de toezegging. Daarbij wijst de rechtbank er op dat de commissie in haar advies al heeft aangegeven dat de mogelijkheid van ombouw al eerder bestond, hetgeen door verweerder niet is betwist, en dat naar het oordeel van de rechtbank van verweerder mag worden verwacht dat hij bekend is met de (technische) mogelijkheden die in het kader van het verstrekken van vervoersvoorzieningen voorhanden zijn. De rechtbank ziet in hetgeen verweerder heeft aangevoerd dan ook geen reden voor de conclusie dat het verweerder vrij stond om op de gedane toezegging terug te komen.
12. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve. Nu dus sprake is van een toezegging inhoudende dat de verweerder de meerkosten voor de aanschaf van een elektrische fiets aan eiser zou vergoeden moet het bestreden besluit, waarbij het bezwaar tegen de aanvraag van eiser voor een fiets met trapondersteuning is afgewezen omdat eiser over voldoende financiële middelen zou beschikken om zelf in die aanschaf te voorzien voor onjuist worden gehouden.
13. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen wegens strijd met het vertrouwensbeginsel.
14. De rechtbank ziet aanleiding om, met het oog op finale beslechting van het geschil, met gebruikmaking van de in artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gegeven bevoegdheid zelf in de zaak te voorzien. Daartoe wordt als volgt overwogen.
15. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij een elektrische fiets heeft aangeschaft voor een bedrag van € 1.350,00. Uit hetgeen eiser en zijn gemachtigde ter zitting hebben verklaard over de inhoud van het gesprek op 28 mei 2014 maakt de rechtbank op dat eiser als bijdrage voor de kosten van een gewone fiets een bedrag van € 800,00 zelf zou dragen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder gelet op de door hem gedane toezegging een bedrag van € 550,00 (€ 1.350 -/- € 800,00) aan eiser dient te vergoeden.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.948,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,00 en een wegingsfactor 1).
17. De rechtbank bepaalt tevens dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht, aan hem vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een bedrag van € 550,00 ter zake de meerkosten
voor een elektrische fiets aan eiser vergoedt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op
€ 1.948,00.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,00 aan eiser te
vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Proudian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.