ECLI:NL:RBOBR:2014:7426

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
14 _ 368
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor aansluiting vaatwasser en eenhendel-mengkraan onder de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de kosten van een eenhendel-mengkraan en de aansluiting van een vaatwasser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college had deze aanvraag afgewezen, stellende dat de kosten voor de eenhendel-mengkraan als algemeen gebruikelijk konden worden aangemerkt, terwijl de aansluiting van de vaatwasser niet als een algemeen gebruikelijke voorziening werd beschouwd.

De rechtbank oordeelde dat de eenhendel-mengkraan inderdaad als een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden aangemerkt, ongeacht de medische beperkingen van eiseres. Dit was in lijn met eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. Echter, de rechtbank kwam tot de conclusie dat de aansluiting van een vaatwasser in het specifieke geval van eiseres niet als algemeen gebruikelijk kon worden beschouwd. Eiseres woonde in een huurwoning waar geen standaard aansluiting voor een vaatwasser aanwezig was en had een inkomen op het bestaansminimum. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte de aansluiting voor de vaatwasser als algemeen gebruikelijk had aangemerkt.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van het college vernietigd voor wat betreft de vergoeding van de kosten van de aansluiting van de vaatwasser en heeft bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van € 384,85. Het beroep tegen het bestreden besluit met betrekking tot de eenhendel-mengkraan werd ongegrond verklaard. Daarnaast werd het beroep tegen het tweede bestreden besluit, dat betrekking had op de aanvraag van bijzondere bijstand, ook gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van dat besluit werden in stand gelaten. Eiseres kreeg het griffierecht van € 99,00 vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 14/368 en SHE 14/1619

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigde: C.A.H. de Laat).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van een eenhendel-mengkraan en de kosten van de aansluiting van de vaatwasmachine op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen. Bij dit besluit heeft verweerder ook de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor vergoeding van deze kosten op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2013 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard voor zover dit ziet op de aanvraag in het kader van de Wmo. Bij besluit van 26 maart 2014 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard voor zover dit ziet op de aanvraag in het kader van de Wwb.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 14/368.
Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 14/1619.
De beroepen zijn gevoegd behandeld op de zitting van 21 oktober 2014. Eiseres is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres heeft klachten aan haar linker pols vanwege het ontbreken van een bot in het polsgewricht. Eiseres ondervindt daardoor bewegingsbeperkingen en pijnklachten en gebruikt een polsbrace. In het verleden is eiseres geopereerd aan borstkanker waardoor haar rechterarm beperkt belastbaar is. Eiseres heeft om die redenen begin 2012 onder meer een eenhendel-mengkraan en een aansluiting voor een vaatwasser in haar woning laten aanbrengen. Op 16 april 2013 heeft eiseres een voorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de daarmee gepaard gaande kosten op grond van de Wmo aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder een advies gevraagd bij TriviumPlus. Op 28 mei 2013 is advies uitgebracht. Op verzoek van eiseres heeft er ook een beoordeling in het kader van de Wwb plaatsgevonden. Op 9 juli 2013 heeft verweerder het primaire besluit genomen.
Het beroep geregistreerd onder SHE 14/368 (Wmo)
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit 1 op het standpunt dat de kosten waarvoor eiseres een tegemoetkoming wenst algemeen gebruikelijke kosten zijn, waardoor deze niet voor vergoeding op grond van de Wmo in aanmerking komen. Beide gevraagde voorzieningen zijn in de reguliere handel beschikbaar en de prijs van deze voorzieningen is niet onevenredig hoog in vergelijking met soortgelijke producten, aldus verweerder. De beperkte financiële draagkracht van eiseres vormt in dit kader voor verweerder geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
3. Eiseres stelt dat de eenhendel-mengkraan en de aansluiting van een vaatwasser gezien haar medische beperkingen voor haar als noodzakelijk zijn aan te merken voor het voeren van haar huishouden. Gezien de omvang van de meerkosten die in rekening zijn gebracht bij de installatie van deze voorzieningen, namelijk een bedrag van € 482,85 (waarvan een bedrag van € 98,00 is aangewend voor de kraan en een bedrag voor € 384,85 voor de aansluiting van een vaatwasser), het feit dat zij een inkomen op het bestaansminimum heeft en dergelijke aanpassingen in een huurwoning niet gebruikelijk zijn, zijn deze kosten ten onrechte aangemerkt als algemeen gebruikelijke kosten, aldus eiseres. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat indien deze voorzieningen wel als algemeen gebruikelijk moeten worden aangemerkt, verweerder , gezien de specifieke omstandigheden van eiseres de hardheidsclausule had moeten toepassen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wmo, treft het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
6. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
7. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo, stelt de gemeenteraad bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet regels over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
8. Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo, heeft de raad van de gemeente ‘s-Hertogenbosch onder meer uitvoering gegeven door vaststelling van de Gewijzigde verordening individuele verstrekkingen Wmo gemeente ‘s-Hertogenbosch 2012 (hierna: de Verordening).
9. Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening, wordt geen voorziening toegekend indien deze voorziening algemeen gebruikelijk is.
10. Ingevolge artikel 26 van de Verordening worden eenvoudige kleine woonvoorzieningen zoals beugels, slipsafe, verhoogd toilet, douchekop met glijstang, thermostatische kranen voor iedereen als algemeen gebruikelijk beschouwd en deze komen niet voor vergoeding of verstrekking in het kader van de Wmo in aanmerking. Het gaat hier om woonvoorzieningen die niet speciaal zijn bedoeld voor mensen met een beperking, dus ook door anderen worden gebruikt, algemeen voor iedereen verkrijgbaar zijn en niet – aanzienlijk – duurder zijn dan vergelijkbare producten.
11. Niet in geschil is dat voor eiseres de eenhendel-mengkraan en de aansluiting voor de vaatwasser voorzieningen zijn waardoor eiseres wordt gecompenseerd in haar beperkingen bij het voeren van een huishouden. In geschil is uitsluitend de vraag of deze voorzieningen algemeen gebruikelijke voorzieningen in de zin van vorenbedoelde bepalingen zijn.
12. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder meer de uitspraken van 3 juli 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:AI5993) en van 21 mei 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BD3476), is de strekking van voornoemde bepalingen te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de betrokken gehandicapte, aannemelijk is te achten dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij niet gehandicapt zou zijn geweest. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank van cruciale betekenis of de voorziening naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als eiseres behoort.
13. De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres, ook indien zij geen beperkingen had gehad zou (hebben kunnen) beschikken over een eenhendel-mengkraan, nu deze niet speciaal zijn bedoeld voor mensen met beperkingen, deze in de reguliere handel te koop zijn en ze niet duurder zijn dan vergelijkbare producten. De rechtbank wijst in dit kader ook op de uitspraak van de CRvB van 3 december 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BG7231), waarin is geoordeeld dat menghendelkranen zijn aan te merken als algemeen gebruikelijke voorzieningen. Dat eiseres de kranen aanvraagt in verband met een beperking, doet daar niet aan af.
14. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk dat eiseres over een aansluiting voor een vaatwasser zou (hebben kunnen) beschikken als zij geen beperkingen had gehad. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres woonachtig is in een huurwoning, die onderdeel uitmaakt van een complex van huurwoningen waarin niet standaard een aansluiting voor een vaatwasser aanwezig is. Dat de betreffende woningbouwvereniging aan alle bewoners in het complex de optie heeft aangeboden om, tegen vergoeding van de kosten van het meerwerk, een aansluiting voor een vaatwasser in de woning te realiseren, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat een dergelijke voorziening als algemeen gebruikelijk in de zin van artikel 26 van de Verordening moet worden beschouwd. De rechtbank acht voorts van belang dat eiseres leeft van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) op het bestaansminimum. Op grond van het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aansluiting voor een vaatwasser in het specifieke geval van eiseres ten onrechte aangemerkt als een algemeen gebruikelijke voorziening. In zoverre slaagt de beroepsgrond van eiseres.
15. Omdat verweerder ten onrechte geen vergoeding voor kosten van het meerwerk voor de aansluiting van een vaatwasser heeft toegekend, is het beroep voor wat dit besluitonderdeel betreft gegrond. De rechtbank zal daarom in zoverre het bestreden besluit 1 vernietigen en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat verweerder eiseres in aanmerking moet brengen voor vergoeding van de kosten van het meerwerk voor de aansluiting van een vaatwasser voor een bedrag van € 384,85. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit worden voor het overige in stand gelaten.
Het beroep geregistreerd onder SHE 14/1619 (Wwb)
16. Verweerder heeft in het bestreden besluit 2 aangegeven dat de aanvraag om bijzondere bijstand wordt afgewezen omdat er geen medische noodzaak is voor de vergoeding van de meerkosten van een eenhendel-mengkraan en een aansluiting van een vaatwasmachine. Het beroep van eiseres op de hardheidsclausule van artikel 16, eerste lid, van de Wwb, wordt door verweerder afgewezen.
17. Eiseres stelt, samengevat weergegeven, dat er gezien haar beperkingen wel een medische noodzaak is en verweerder haar ten onrechte geen bijzondere bijstand heeft toegekend.
18. In artikel 35, eerste lid, van de Wwb is - voor zover hier van belang - bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
19. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wwb, bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
20. Naar het oordeel van de rechtbank is tussen partijen niet in geschil dat de klachten van eiseres, die linkshandig is, aan de linker pols en de beperkte belastbaarheid van haar rechter arm ertoe leiden dat er bij eiseres belemmeringen zijn op het gebied van het normale gebruik van de woning en het voeren van een huishouden. In het eerder aangehaalde medisch advies van Trivium Plus van 28 mei 2013 oordeelt de medisch adviseur op pagina 6 dat de participatieproblemen die eiseres naar aanleiding van deze klachten ondervindt gecompenseerd moeten worden. Naar het oordeel van de rechtbank kan reeds hierom het standpunt van verweerder, dat er geen sprake is van een medische noodzaak, geen stand houden. Dat de beoordeling of er beperkingen zijn in de zin van de Wmo een andere beoordeling is dan de vraag of er sprake is van een medische noodzaak in de zin van de Wwb, volgt de rechtbank dan ook niet. In dat verband geldt overigens dat verweerder in het kader van de aanvraag om bijzondere bijstand ook geen nader onderzoek heeft gedaan naar
de medische noodzaak van de door eiseres gemaakte kosten naar aanleiding van haar beperkingen. In zoverre kan deze motivering het bestreden besluit 2 niet dragen. De beroepsgrond van eiseres slaagt. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond zal worden verklaard en het bestreden besluit 2 zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
21. De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe wordt overwogen dat verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand nu er sprake is van een voorliggende voorziening in de zin van de Wmo. Naar het oordeel van de rechtbank moet de Wmo-voorziening passend en toereikend worden geacht als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder e, van de Wwb, en staat artikel 15 van de Wwb in de weg aan de verlening van bijzondere bijstand voor de door eiseres gemaakte (meer)kosten voor de aanschaf van een eenhendel-mengkraan en een aansluiting van een vaatwasser.
22. In verband met het beroep van eiseres op artikel 16, eerste lid, van de Wwb, overweegt de rechtbank dat, zoals de CRvB meermalen met betrekking tot deze bepaling heeft overwogen, uit de wetsgeschiedenis naar voren komt dat het college eerst dan bevoegd is bijstand te verlenen, indien vast staat dat sprake is van een acute noodsituatie. Van een acute of schrijnende situatie kan alleen worden gesproken, wanneer zich iets zeer uitzonderlijks voordoet waardoor een acute noodsituatie ontstaat die alleen door middel van bijstandsverlening kan worden verholpen. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken, dit al omdat eiseres ten tijde van belang een IOAW-uitkering ontving en niet gebleken is dat er voor eiseres aanzienlijke en bestaansbedreigende schulden zijn ontstaan.
In beide zaken
23. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu er geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Wel zal verweerder worden gelast het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 99,00 te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1 voor zover daarbij aan eiseres geen vergoeding voor kosten van het meerwerk voor de aansluiting van de vaatwasser is toegekend en laat het bestreden besluit 1 voor het overige in stand;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit 1 voor zover dat is vernietigd en dat verweerder eiseres in aanmerking moet brengen voor vergoeding van de kosten van het meerwerk voor de aansluiting van een vaatwasser voor een bedrag van
€ 384,85.
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 2 in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 99,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Kriekaard, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.