ECLI:NL:RBOBR:2014:7175

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
14 _ 2512
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid na Wet BeZaVa

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering. Eiser, die sinds 5 januari 1998 als productiemedewerker werkte, had zich op 8 februari 2013 ziek gemeld vanwege rug- en psychische klachten. Het primaire besluit van het Uwv om de uitkering per 8 maart 2014 te beëindigen werd door eiser bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 17 november 2014 heeft de rechtbank het verzoek van de gemachtigde van eiser om aanhouding afgewezen, omdat er al voldoende informatie in het dossier aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts van het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts niet onjuist was. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de beoordeling van de verzekeringsarts zou kunnen ondermijnen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de geduide functies voor eiser geschikt zijn, ondanks zijn beperkingen. Eiser had aangevoerd dat zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal en zijn klachten met betrekking tot fijne motoriek en concentratie hem belemmerden in het uitvoeren van de functies. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, omdat eiser in staat wordt geacht om eenvoudig computergebruik te verrichten en voldoende mondelinge beheersing van de Nederlandse taal heeft. De rechtbank concludeert dat eiser met de geduide functies een loon kan verdienen dat leidt tot een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%, en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/2512

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 november 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. K.L.M. Kremer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 8 maart 2014 beëindigd.
Bij besluit van 19 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en R. Baysal, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verzoek om aanhouding

1. Ter zitting heeft eisers gemachtigde om aanhouding verzocht omdat zij nog informatie wil inbrengen van I-psy. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat zich in het dossier reeds een brief van I-psy bevindt waarin melding wordt gemaakt van de (voorlopig) bij eiser gestelde diagnose. De rechtbank acht zich dan ook voldoende voorgelicht. Onduidelijk blijft bovendien wanneer de bedoelde informatie overgelegd kan worden.
Inhoudelijke beoordeling
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was sinds 5 januari 1998 werkzaam
als productiemedewerker. Na beëindiging van dit werk is eiser per 1 juni 2010 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op
8 februari 2013 heeft eiser zich ziek gemeld vanwege rugklachten en psychische klachten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser per
7 februari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en hij per 8 maart 2014 niet meer in aanmerking komt voor een ZW-uitkering.
4. Op 1 januari 2013 is de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet BeZaVa) in werking getreden (Stb. 2012, 464). Met deze wetswijziging zijn (onder meer) de artikelen 19aa en 19ab in de ZW geïntroduceerd.
5. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, in afwijking van artikel 19, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6. Op grond van artikel 100 is artikel 19aa niet van toepassing op de verzekerde wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid is gelegen voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van de Wet BeZaVa.
7. Uit de Memorie van Toelichting behorende bij de Wet BeZaVa blijkt dat het nieuwe ZW-criterium na het eerste ziektejaar gaat gelden. Voor de beoordeling na het eerste ziektejaar wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige (uitvoerings)systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit. Ook wat betreft de gehanteerde begrippen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande terminologie van de Wet WIA. Daarnaast zijn de relevante bepalingen uit het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van toepassing.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
9. De rechtbank acht het onderzoek van verweerders verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de verzekeringsarts B&B informatie heeft opgevraagd bij eisers behandelend psycholoog, A. Alici. De verzekeringsarts B&B had ook de beschikking over het rapport van de primaire arts die eiser (uitgebreid) lichamelijk heeft onderzocht en een anamnese heeft afgenomen. De stelling van eiser dat de verzekeringsarts B&B met betrekking tot zijn been- en rugklachten (aanvullende) informatie had moeten opvragen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 februari 1999 (ECLI:NL:CRVB:1999:AL0984). Daaruit volgt dat een verzekeringsarts op zijn eigen oordeel kan varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. De verzekeringsarts moet echter de behandelende sector raadplegen in die gevallen waarin een behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene of als de betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen. Een dergelijke situatie doet zich in het geval van eiser niet voor.
10. De rechtbank ziet vervolgens geen aanleiding te oordelen dat verweerder eisers belastbaarheid onjuist heeft ingeschat. Verweerder was ermee bekend dat eiser rug- en beenklachten alsmede psychische klachten heeft. De rechtbank ziet geen reden aan te nemen dat verweerder de (objectiveerbare) klachten heeft onderschat. Daarbij wijst de rechtbank op de uitspraak van de CRVB van 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290. Hieruit volgt dat een rapport van de verzekeringsarts B&B voor een besluit, zoals hier aan de orde, bijzondere waarde toekomt in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport inconsequenties bevat of niet concludent is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is. Dat eiser op het aspect 1.7 van de FML niet beperkt is geacht terwijl dit wel het geval is bij het aspect 1.9.8 leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hoewel beide aspecten het handelingstempo betreffen bestaan er volgens de ‘Basisinformatie CBBS’ tussen beide aspecten toch kenmerkende verschillen. Aspect 1.7 heeft betrekking op het handelingstempo in het dagelijks leven. Het aspect 1.9.8 zegt iets over het (tijdelijke) vermogen om tijdens het werk een hoog tempo te verwezenlijken. Een beperking op het aspect 1.9.8 wil dus niet zeggen dat er ook op het aspect 1.7 gescoord moet worden (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 8 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO7653).
11. Uit de voormelde uitspraak van de CRvB van 9 december 2011 blijkt verder dat eiser een rapport van de verzekeringsarts B&B, voor zover het gaat om de (inhoudelijke) medische beoordeling, slechts kan aanvechten als hij zijn stellingen onderbouwt met een rapport van een (andere) medicus. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep onder meer informatie van het pijncentrum, een overzicht van zijn medicatie, een brief van zijn huisarts en een brief van de anesthesioloog A. Sheombar heeft overgelegd. De verzekeringsarts B&B heeft hierop gereageerd door aan te geven dat deze stukken geen nieuwe medische informatie bevatten. De rechtbank volgt de verzekeringsarts B&B hierin en ziet in de overgelegde en de reeds beschikbare medische informatie geen reden om aan de juistheid van de FML te twijfelen. Nu eiser geen relevante, nieuwe medische informatie heeft overgelegd, volgt hieruit dat al hetgeen eiser verder over zijn belastbaarheid naar voren heeft gebracht niet kan slagen, omdat het onvoldoende is onderbouwd.
12. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag overweegt de rechtbank als volgt.
13. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiser niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende adequate toelichting voorzien.
14. Eiser heeft aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn wegens zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal en het (in sommige functies voorkomende) computergebruik. Deze beroepsgrond treft geen doel gelet op artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Volgens deze bepaling wordt bij een beoordeling als de onderhavige ervan uitgegaan dat de betrokkene in staat is tot eenvoudig computergebruik en beschikt over een voldoende mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. Met betrekking tot de schriftelijke instructies wijst de rechtbank (evenals de arbeidsdeskundige B&B) erop dat eiser al vanaf 1990 in Nederland woont en al eerder, van 1998 tot 2010, als productiemedewerker heeft gewerkt. Eiser wordt dan ook geacht te beschikken over de (bescheiden) vaardigheden die op dit punt zijn vereist.
15. Eiser heeft met betrekking tot de geduide functies ook gewezen op zijn beperkingen op (onder meer) de aspecten fijne motoriek en tastzin, zitten, klimmen, knielen, concentratie, samenwerken en soldeerdampen. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser hiermee bedoelt aan te geven dat voor hem forsere beperkingen moeten worden aangenomen dan in de FML zijn neergelegd. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zoals de rechtbank hierboven heeft geoordeeld heeft verweerder de voor eiser geldende belastbaarheid juist ingeschat. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de door eiser genoemde en niet met medisch objectieve gegevens onderbouwde klachten een belemmering vormen om de geduide functies te verrichten.
16. Dat de functie van wikkelaar (SBC-267050) te belastend is gelet op eisers beperking op het aspect handelingstempo volgt de rechtbank evenmin. Daarbij wijst zij op de door de arbeidsdeskundige B&B in haar rapporten van 13 juni 2014 en 22 september 2014 gegeven toelichting op dit punt. De rechtbank onderschrijft deze toelichting volledig.
17. Eiser vindt ook de functie productiemedewerker industrie (SBC-111180) ongeschikt, omdat hij dan met machines moet werken. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Blijkens vermelding in de FML en op pagina 5 van het rapport van de arbeidsdeskundige B&B van 13 juni 2014 is eiser alleen beperkt ten aanzien van het werken met gevaarlijke machines. De rechtbank volgt de arbeidsdeskundige B&B in haar motivering in beroep dat de in deze functie voorkomende machine, waarin printplaten moeten worden gezet, niet gevaarlijk is. Ook het argument van eiser dat hij niet kan solderen, acht de rechtbank geen belemmering, aangezien eiser dit kan leren.
18. Met betrekking tot het aspect gebogen actief zijn, dat in de functie van productiemedewerker tot een signalering heeft geleid, heeft de arbeidsdeskundige B&B toegelicht dat de belastbaarheid van eiser wordt overschreden. De belasting komt vijf keer per uur voor in plaats van twee keer per uur, waartoe eiser in staat is. De arbeidsdeskundige B&B acht de functie passend, omdat de hogere frequentie deels wordt gecompenseerd door de beperkte tijdsduur en omdat sprake is van een zeer licht gebogen houding. Anders dan eiser acht de rechtbank deze toelichting toereikend en ziet zij ook op dit punt geen belemmeringen voor eiser. Eisers standpunt dat de arbeidsdeskundige B&B ten onrechte vijf minuten als uitgangspunt heeft genomen, terwijl in de FML als maximale belasting minder dan vijf minuten is vermeld, is onjuist. In haar motivering op pagina 7 van het rapport van 13 juni 2014 heeft de arbeidsdeskundige B&B immers duidelijk aangegeven dat zij uitgaat van een tijdsduur van minder dan vijf minuten. De functie is passend.
19. De rechtbank deelt vervolgens niet het standpunt van eiser dat de functie van
machinaal metaalbewerker (SBC-271093) niet geschikt is vanwege het werken met een gevaarlijke machine, het gebogen actief zijn en het traplopen. Voor al deze aspecten geldt dat geen sprake is van een zogenoemde signalering, zodat er in beginsel vanuit kan worden gegaan dat er geen sprake is van een overschrijding van eisers belastbaarheid. Eiser heeft niet aangetoond dat voormelde aspecten desondanks voor hem een belemmering vormen om de functie te kunnen verrichten.
20. Nu eiser in de geduide functies een loon kan verdienen dat, na vergelijking met het zogenaamde maatmanloon, leidt tot een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%, heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser met ingang van 8 maart 2014 geen recht heeft op een ZW-uitkering.
21. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra, voorzitter, en mr. F.M. Tadic en
mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.