Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
SHE 14/2308 en SHE 14/2309
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2014 in de zaak tussen
[eiser 1], te [woonplaats],
(gemachtigde: mr. J. van Groningen)
2.
[eiser 2], te[vestigingsplaats],
(gemachtigde: mr. J. van Groningen)
3.
[eiser 3], te [woonplaats],
4.
[eiser 4], te [woonplaats], eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel, verweerder.
ProcesverloopSHE 13/24
SHE 14/938
De rechtbank heeft ter zitting de zaken gevoegd.
Overwegingen
[eiser 1] is eigenaar van de woningen aan de [adres 2] en [adres 1] te [woonplaats]. [eiser 1] verhuurt deze woningen aan [eiser 2]. [eiser 2] gebruikt de woningen voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
[eiser 3] is woonachtig op de [adres 3]. [eiser 4] is woonachtig op de [adres 4].
Op 30 september 2010 is het bestemmingsplan ‘Bebouwde kom, aanvulling 1’ vastgesteld. [eiser 1] heeft beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Bebouwde kom, aanvulling 1’. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) heeft op 30 november 2011 uitspraak gedaan over dit beroep van [eiser 1] (ECLI:NL:RVS:2011:BU6356).
Op 28 juni 2012 is het bestemmingsplan ‘Veghel-Zuid’ vastgesteld. Op 9 september 2012 is het bestemmingsplan ‘Veghel-Zuid’ in werking getreden. [eiser 1] heeft beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ‘Veghel-Zuid’. Bij uitspraak van 25 juni 2014 heeft de AbRvS dit beroep van [eiser 1] niet-ontvankelijk verklaard (ECLI:NL:RVS:2014:2278).
Onder alle drie de bestemmingsplannen rustt(e) op de [adres 2] en [adres 1] een woonbestemming.
Voorts voert [eiser 1] aan dat verweerder uitdrukkelijk voorafgaand aan de koop van de [adres 2] en [adres 1] heeft medegedeeld dat het bestemmingsplan niet in de weg stond aan het huisvesten van 11 arbeidsmigranten, waardoor bij [eiser 1] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de woningen voor dit doel mochten worden gebruikt. Uit de uitspraak van de AbRvS van 30 november 2011 volgt dat de woningen zijn aangekocht en het gebruik is aangevangen op basis van de door verweerder verstrekte informatie.
Nu [eiser 1] heeft gehandeld op basis van door verweerder verstrekte informatie, had daaraan betekenis moeten worden toegekend bij het beslissen op de aanvraag om de omgevingsvergunning.
Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft verweerder zich bij besluit I op het standpunt gesteld dan niet is gebleken dat aan [eiser 1] dergelijke mededelingen zijn gedaan. In de beroepsprocedure heeft verweerder alsnog erkend dat bij de koop van de woningen aan [eiser 1] ambtelijke informatie is verstrekt, waaraan [eiser 1] vertrouwen kon ontlenen dat het gebruik niet strijdig was met het destijds geldende bestemmingsplan. Volgens verweerder strekt het vertrouwensbeginsel echter niet zo ver dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. De belangen van de omwonenden, die al vanaf 2008 hebben verzocht om handhavend optreden, maken in deze zaak dat niet alsnog in strijd met het planologische beleid een ontheffing kan worden verleend.
3.6. Op grond van het vigerende bestemmingsplan ‘Veghel-Zuid’ rust op de percelen [adres 2] en [adres 1] de bestemming ‘woning’. In artikel 1.67 van de planregels is het begrip ‘woning’ gedefinieerd als:
- één afzonderlijk huishouden;
a. indien, binnen een straal van 75 meter van de rand van het bouwperceel, niet eerder een omgevingsvergunning is verleend voor soortgelijk gebruik, welke nog van kracht is. Indien percelen doorsneden worden dan worden deze geacht in het geheel binnen de afstand van75 meter te vallen;
b. ten behoeve van het aantal personen dient op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn of gerealiseerd te worden op grond van de parkeernorm uit de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag.
3.15. Tussen partijen is niet meer in geschil dat bij de aankoop van de woningen door verweerder aan [eiser 1] mededelingen zijn gedaan op basis waarvan een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat het gebruik van het pand voor de huisvesting van arbeidsmigranten was toegestaan. In zoverre komt [eiser 1] dan ook een beroep op het vertrouwensbeginsel toe. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder in dit geval echter redelijkerwijs concluderen dat het vertrouwensbeginsel niet zo ver strekt dat de gerechtvaardigde verwachtingen van [eiser 1] moeten worden gehonoreerd. [eiser 1] heeft sinds 2008 in strijd met het vigerende bestemmingsplan de woningen voor de huisvesting van arbeidsmigranten kunnen gebruiken. [eiser 1] heeft hierdoor jarenlang inkomsten kunnen genereren uit de woningen. Daar staat tegenover dat de omwonenden van de [adres 2] en [adres 1] jarenlang zijn geconfronteerd met het strijdig gebruik van de woningen. Sinds 2008 hebben diverse omwonenden hierover klachten ingediend bij verweerder. Onder andere is bij brieven van 30 juni 2008, 2 juli 2008 en 4 juli 2011 door een groot aantal omwonenden verzocht om handhavend op te treden tot het strijdig gebruik van de woning. Niet kan worden gezegd dat verweerder onder deze omstandigheden niet op zeker moment het belang van de omwonenden mocht laten prevaleren boven het belang van eiser bij voortzetting van het gebruik.
4.1. Omdat het beroep tegen besluit I gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door [eiser 1] gemaakte proceskosten in die zaak. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 974,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,00 en wegingsfactor 1).
4.2. Ook zal de rechtbank in verband hiermee bepalen dat verweerder aan [eiser 1] het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
In artikel 1, onder 17 van de planregels van het bestemmingsplan ‘De Leest-Zuid’ is bepaald dat onder ‘woning/wooneenheid’ wordt verstaan een (gedeelte van een gebouw) dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Het feit dat per kamer een huishouden is gevestigd, maakt niet dat per kamer sprake is van een wooneenheid. Niet is gebleken dat er per kamer voorzieningen aanwezig zijn om daarin een huishouden te huisvesten, zoals een eigen keuken of eigen sanitair, noch heeft [eiser 1] op enige andere wijze aangetoond dat de kamers als aparte wooneenheden dienen te worden beschouwd. Er is dan ook geen sprake van verscheidene wooneenheden, maar van één woning, waarin slechts één huishouden mag worden gehuisvest. Het betoog faalt dan ook.
De Afdeling is van oordeel dat het op de weg van de raad had gelegen het resultaat van deze belangenafweging, gelet op de rechtszekerheid ten aanzien van [eiser 1] en derden, ook in het plan op te nemen door middel van een specifieke regeling voor het pand aan de [adres 2]. Door dit na te laten zijn de belangen van [eiser 1] in zoverre onvoldoende in acht genomen en is het plan wat betreft het perceel [adres 2] vastgesteld in strijd met de zorgvuldigheid.[…] ”
De rechtbank volgt deze stelling van [eiser 1] en [eiser 2] dan ook niet. Daarbij merkt de rechtbank op dat de gemeenteraad na de uitspraak van de AbRvS op 25 juni 2012 een nieuw bestemmingsplan heeft vastgesteld, namelijk het bestemmingsplan ‘Veghel-Zuid’. De vraag of de gemeenteraad in dit bestemmingsplan op de juiste wijze gehoor heeft gegeven aan de opdracht van de AbRvS om een specifieke regeling voor de woning aan de [adres 2] op te nemen, had in een beroepsprocedure tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan aan de orde kunnen komen. Het bestemmingsplan is thans onherroepelijk.
Dat tijdens de zitting op 4 november 2011 bij de AbRvS door de gemeenteraad is medegedeeld de bestaande situatie ter plaatse niet te zullen handhaven, is door de AbRvS vastgelegd in de uitspraak van de 30 november 2011. Nu deze uitspraak onherroepelijk is, twijfelt de rechtbank niet aan de juistheid hiervan. Deze mededeling is echter door de gemeenteraad gedaan en niet door verweerder, zodat deze mededeling verweerder niet rechtstreeks kan binden. Zoals reeds in rechtsoverweging 3.15 overwogen staat thans wel vast dat bij de aankoop van de woningen door verweerder aan [eiser 1] mededelingen zijn gedaan op basis waarvan een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat het gebruik van het pand voor de huisvesting van arbeidsmigranten was toegestaan. De rechtbank is echter van oordeel dat het vertrouwensbeginsel in dit geval niet zo ver strekt dat de gerechtvaardigde verwachtingen van [eiser 1] moeten worden gehonoreerd. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierover in rechtsoverweging 3.15 is overwogen. Niet kan worden gezegd dat verweerder, gelet op het jarenlange strijdige gebruik van de woningen, niet op zeker moment het belang van de omwonenden mocht laten prevaleren boven het belang van eiser bij voortzetting van het gebruik. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder in dit geval in redelijkheid overgaan tot het opleggen van de lasten onder dwangsom. Het beroep van [eiser 1] op het vertrouwensbeginsel faalt.
Gelet hierop begrijpt de rechtbank het bestreden besluit zo dat verweerder hiermee zowel de begunstigingstermijn van de lasten onder dwangsom die zijn opgelegd aan [eiser 1], als die zijn opgelegd aan [eiser 2], heeft verlengd. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat in de toelichting bij het bestreden besluit zowel [eiser 1] (als eigenaar), als [eiser 2] (als hoofdhuurder) worden genoemd en het feit dat de lasten onder dwangsom nauw met elkaar samenhangen.
Volgens [eiser 1] en [eiser 2] is de verlenging van de begunstigingstermijn tot vier weken na de datum waarop de rechtbank uitspraak doet echter onaanvaardbaar kort. [eiser 1] heeft destijds voor een periode van 10 jaar een huurcontract afgesloten met [eiser 2] en kan op korte termijn geen vervangende ruimte vinden. Er dient een termijn van ten minste een tot twee jaar te worden gegeven voor het vinden van vervangende huisvestiging.
Volgens vaste jurisprudentie van de AbRvS strekt de begunstigingstermijn ertoe de overtreding te beëindigen, waarbij als uitgangspunt geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen (zie onder meer de uitspraak van de AbRvS van 1 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO5696).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tevens voldoende gemotiveerd dat de geboden begunstigingstermijn van vier weken na de uitspraak toereikend is om aan de last(en) te kunnen voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eiser 1] en [eiser 2] niet aannemelijk gemaakt dat het beëindigen en beëindigd houden van de huur van de huisvesting door arbeidsmigranten binnen de gestelde termijn niet mogelijk is. Niet is gebleken dat de arbeidsmigranten niet binnen de gestelde termijn elders kunnen worden gehuisvest. De stelling van [eiser 1] en [eiser 2] dat sprake is van een woningtekort in Veghel, is door verweerder ter zitting betwist en door [eiser 1] en [eiser 2]niet nader onderbouwd.
Beslissing
- vernietigt besluit I;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van besluit I in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiser 1] tot een bedrag van € 974,00;
- bepaalt dat verweerder [eiser 1] het door hem betaalde griffierecht van € 156,00 dient
- verklaart de beroepen van [eiser 1] tegen besluiten II en III ongegrond;
- verklaart de beroepen van [eiser 2] tegen besluiten IV en V ongegrond;
- verklaart het beroep van [eiser 3] tegen besluit VI ongegrond;
- verklaart het beroep van [eiser 4] tegen besluit VI ongegrond;
- wijst het verzoek van [eiser 3] om schadevergoeding af;
- wijst het verzoek van [eiser 4] om schadevergoeding af.