ECLI:NL:RBOBR:2014:5195

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
SHE 13/4499
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de afvoer van gescheiden rundveemest en de toepassing van de Meststoffenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans, en de staatssecretaris van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. A.H. Spriensma-Heringa. De zaak betreft de toepassing van de Meststoffenwet (Msw) en de vraag of eiseres op 18 april 2011 drie vrachten gescheiden rundveemest heeft afgevoerd. De staatssecretaris had eerder aan eiseres boetes opgelegd ter hoogte van € 43.162,- wegens overtreding van de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de opgegeven hoeveelheid mest wel degelijk als gescheiden rundveemest kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de door eiseres opgegeven hoeveelheid van 105 ton op 18 april 2011 geen gescheiden rundveemest kan zijn geweest. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gebruikte scheidingsmachine een ander rendement heeft dan het in het rapport 284 genoemde apparaat. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de getuigenverklaringen van Smolders en andere getuigen niet voldoende onderbouwd zijn om de stellingen van eiseres te ondersteunen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de opgegeven hoeveelheid fosfaat en stikstof niet heeft meegenomen in de berekening van de gebruiksnormen voor het jaar 2011. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/4499

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. P.J.G. Goumans),
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma-Heringa).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres boetes opgelegd ter hoogte van in totaal € 43.162,- ter zake van overtreding van de Meststoffenwet (Msw).
Bij besluit van 5 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 6 februari 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 4 april 2014 heeft eiseres aangekondigd een deskundige en getuigen te zullen meenemen naar de zitting.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van eiseres zijn tevens verschenen E. Smolders van Smolders Agro Advies te Reusel (Smolders), alsmede de getuigen[getuige 1]en [getuige 2].

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende feiten als vaststaand aan.
Op 19 en 20 oktober 2011 hebben controleurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waargenomen dat drie vrachten pluimveemest zijn afgevoerd van een pluimveebedrijf op de [adres] (pluimveebedrijf) naar het bedrijf van eiseres.
Aansluitend hierop heeft de NVWA een onderzoek opgestart naar de naleving van de gebruiksnormen door eiseres in 2011. Van de bevindingen van het onderzoek heeft de NVWA op 25 mei 2012 een afdoeningsrapport opgesteld. In dit rapport staat kort gezegd het volgende. Op 18 april 2011 heeft eiseres afvoer van vaste mest van rundvee geregistreerd bij verweerder en omschreven als ingedikte rundveemest na mestscheiding. Aannemelijk is gemaakt dat op 18 april 2011 van het bedrijf van eiseres geen gescheiden fractie van rundveemest is afgevoerd. Onder verwijzing naar het rappoort 284 van Wageningen UR over Mestscheiding op melkveebedrijven: resultaten van MOBIEDIK, Mobiele Mestscheiding in Dik en Dun (rapport 284) is uiteengezet dat de gehalten fosfaat en stikstof in de afgevoerde vaste mest onmogelijk gemaakt kunnen worden door middel van scheiding van rundveemest, terwijl de gehalten fosfaat en stikstof in de afgevoerde mest nagenoeg gelijk zijn aan de in februari en april door het pluimveebedrijf afgevoerde pluimveemest. De op 18 april 2011 afgevoerde vaste mest is kennelijk pluimveemest die eerder zonder het opmaken van vervoersbewijzen dierlijke meststoffen is aangevoerd op het bedrijf van eiseres. Dit betekent dat de op 18 april 2011 geregistreerde hoeveelheid vaste mest niet als afvoer geteld kan worden voor het rundveebedrijf. Ten gevolge hiervan is sprake van een overschrijding van de gebruiksnormen in 2011, aldus het afdoeningsrapport.
2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres boetes opgelegd ter hoogte van in totaal € 43.162,-. Volgens verweerder heeft eiseres de gebruiksnorm dierlijke meststoffen overschreden met 4.307 kg stikstof, de stikstofgebruiksnorm met 2.882 kg stikstof en de fosfaatgebruiksnorm met 532 kg fosfaat. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de op 18 april 2011 afgevoerde fractie van dikke mest ten onrechte niet heeft meegenomen in de berekening van de gebruiksnormen in 2011. Volgens eiseres heeft zij op 16 en 17 april 2011 in totaal 1259 m3 rundveemest in dunne en dikke fractie laten scheiden door [bedrijfsnaam 1]. De dikke fractie heeft eiseres op 18 april 2011 laten afvoeren in drie vrachten. Meer in het bijzonder heeft eiseres het volgende aangevoerd.
De door verweerder gebruikte beredenering op basis van het rapport 284 laat juist zien dat er grote verschillen in de afgevoerde hoeveelheid zitten. Alleen al de manier van bepaling van input geeft 55% verschil. Hetzelfde instituut heeft ook rapport 63 uitgebracht over het “Gebruik van de dunne en dikke fractie van rundmest getest op Koeien & Kansen- melkveebedrijven, scheidingsresultaten 2010 en 2011” (rapport 63). Daarin staat op pagina 7 dat er opvallende hoge waarden zijn waargenomen bij de [bedrijfsnaam 2]. Hetzelfde instituut kan dus tot verschillende inzichten komen. Eiseres vraagt zich dan ook af waarom verweerder geen gebruik heeft gemaakt van zijn eigen database, waarbij hij inzicht heeft in alle gescheiden rundveemest, code 13, die in Nederland is getransporteerd. De ervaring van eiseres is dat het algemeen bekend is dat er grote diversiteit in de gehalten van deze mestsoort bestaat.
Eiseres ziet voorts niet in waarom de omstandigheid dat de gehalten afgevoerde mest onwaarschijnlijk hoog zijn voor rundveemest en deze wel nagenoeg overeenkomen met de afgevoerde pluimveemest van het pluimveebedrijf, de uitgevoerde scheiding van de mest teniet zou doen. Eiseres heeft gebruik gemaakt van een machine met een ander werkingsprincipe dan de machine waarmee verweerder het heeft vergeleken, zodat verweerder op basis van het rapport 284 niet de conclusie kon trekken dat in de ingaande rundveemest onlogisch hoge gehalten stukstof en fosfaat gezeten moeten hebben, terwijl verweerder om die reden evenmin heeft kunnen concluderen dat het droge stof percentage van 44,7% van de afgevoerde fractie sterk afwijkt van het gemiddelde percentage van 20,3%. Eiseres voert verder aan dat de forfaitaire gehalten van rundveemest, koek na mest scheiden, aanzienlijk hoger zijn dan de door verweerder aangedragen hoeveelheid stikstof en fosfaat. Als hiermee namelijk gerekend wordt, zou er 1.460 kg fosfaat en 2.090 kg stikstof afgevoerd zijn.
Eiseres stelt met tal van bewijzen voldoende te hebben aangetoond dat de mestscheiding op 16 en 17 april 2011 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Er is een factuur en een betaalbewijs overgelegd en er zijn verklaringen van medewerkers en leveranciers van de machine geweest dat de scheiding heeft plaatsgevonden. In de loonwerkbranche wordt nooit een huurovereenkomst voor machines opgesteld als er in loonwerkverband werkzaamheden worden uitgevoerd. Eiseres is het er dan ook niet mee eens dat verweerder zich hierachter verschuilt.
Ter zitting heeft Smolders – kort gezegd – verklaard dat hij het te ver vindt gaan om op basis van de bekende gegevens te concluderen dat eiseres in plaats van rundveemest pluimveemest heeft afgevoerd. Voorts heeft Smolders verklaard dat uit het rapport 284 blijkt dat sprake is van een enorme spreiding in de waarden en dat om die reden geen gefundeerd oordeel kan worden gegeven over de waarden van de ingedikte mest. Er is volgens Smolders een nadere studie nodig om de grenswaarden aan te geven in mestcode 13.
De getuige[getuige 1] heeft – kort gezegd – verklaard dat een personeelslid van zijn bedrijf met een mestafscheidingsapparaat, een demo van de firma [bedrijfsnaam 3], in een weekend in april 2011 mest heeft gescheiden bij het bedrijf van eiseres en dat een ander personeelslid daags erna de mest heeft afgevoerd. Het betrof volgens[getuige 1] rundveemest.
De getuige [getuige 2] heeft – kort gezegd – verklaard dat het betreffende mestafscheidingsapparaat in het weekend op het bedrijf van eiseres heeft gedraaid.
4.
Over deze beroepsgrond overweegt de rechtbank als volgt.
5.
Ingevolge artikel 7 van de Msw is het verboden om in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen. Ingevolge artikel 8 van de Msw geldt dit verbod niet indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar geen van de volgende normen overschrijdt: a. de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen; b. de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen; c. de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen.
6.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (het College) heeft herhaaldelijk overwogen (bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 12 april 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW3286) dat uit de artikelen 7 en 8 Msw en uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel "Wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen)" (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 930, nr. 3, blz. 67-72 en 112-113) blijkt dat het systeem van normstelling, waarin de wetgever bij de invoering van de gebruiksnormen heeft voorzien, uitgaat van een algeheel verbod op het op of in de bodem brengen van meststoffen, waaraan de agrariër die meststoffen heeft gebruikt slechts kan ontkomen als aan de voorwaarden voor opheffing van het verbod is voldaan. De materiële bewijslast ten aanzien van de naleving van de gebruiksnormen ligt volgens dit systeem dus primair bij degene die de meststoffen op of in de bodem brengt of laat brengen. Laatstgenoemde zal, om een geslaagd beroep op de opheffing van het verbod in zijn geval (‘strafuitsluitingsgrond’) te kunnen doen, aannemelijk moeten maken dat de gebruiksnormen niet door hem zijn overschreden. De weg waarlangs het aannemelijk maken van naleving van de gebruiksnormen geschiedt, ligt in zoverre vast dat de wet niet alleen regelt aan de hand van welke elementen wordt bepaald hoeveel stikstof of fosfaat op of in de bodem is gebracht, maar bovendien de agrariër de verplichting oplegt om, mede ten behoeve daarvan, bepaalde gegevens over de meststoffenhuishouding van het landbouwbedrijf te administreren en over te leggen. Dit neemt niet weg dat de agrariër aan de hand van alternatieve gegevens en bepalingswijzen die voldoende zijn onderbouwd en betrouwbaar zijn om als bewijs te kunnen dienen, aannemelijk kan maken dat de gebruiksnormen niet zijn overschreden. Dat degene die in weerwil van het algehele verbod van artikel 7 Msw meststoffen op of in de landbouwgrond brengt, dient te verantwoorden dat hij de voor het betreffende jaar geldende gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen niet overschrijdt, laat onverlet dat de staatssecretaris, indien hij ter zake een bestuurlijke boete wil opleggen, op basis van concrete feiten en omstandigheden dient aan te tonen dat de overtreding is begaan.
7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk gemaakt heeft hoeven achten dat eiseres op 18 april 2011 drie vrachten fractie van gescheiden rundveemest van haar bedrijf heeft afgevoerd. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
8.
Verweerder heeft als uitgangspunt genomen de door eiseres opgegeven hoeveelheid op 18 april 2011 afgevoerde dikke fractie van 105 ton. In het afdoeningsrapport (p. 18 en 19) heeft verweerder allereerst aan de hand van gegevens van het rapport 284 uiteengezet dat minimaal 700 m3 drijfmest nodig is om 105 ton dikke fractie te maken, waarbij is uitgegaan van een zogenaamde schroefpers. Volgens forfaitaire gehalten zit in 700 m3 drijfmest 1190 kg fosfaat en 2940 kg stikstof (1,7 kg fosfaat/ton en 4,2 kg stikstof/ton). Aan de hand van scheidingsrendementen van fosfaat en stikstof heeft verweerder berekend dat in het geval mestscheiding feitelijk heeft plaatsgevonden er door middel van de afvoer van 105 ton dikke fractie 381 kg fosfaat (3,63 kg fosfaat/ton) en 557 kg stikstof (5,3 kg stikstof/ton) zijn afgevoerd. Vervolgens heeft verweerder vastgesteld dat deze hoeveelheden (en gehalten) aanzienlijk lager zijn dan de hoeveelheden (en gehalten) fosfaat en stikstof van de op
18 april 2011 van het bedrijf van eiseres afgevoerde mest van 1.394 kg fosfaat (13,2 kg fosfaat/ton) en 4.530 kg stikstof (42,9 kg stikstof/ton).
Voorts heeft verweerder uiteengezet dat indien, zoals eiseres heeft opgegeven, een hoeveelheid van 1.259 m3 rundveedrijfmest zou worden gescheiden bij dezelfde mestscheider de dikke fractie ongeveer 189 ton (dikke fractie = 15% van de drijfmest) moeten bedragen en dat deze 189 ton dikke fractie ongeveer een hoeveelheid van 685 kg fosfaat en 1.005 kg stikstof bevatten. Vervolgens heeft verweerder vastgesteld dat deze hoeveelheden nog steeds aanzienlijk lager zijn dan de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de op 18 april 2011 van het bedrijf van eiseres afgevoerde mest (1.394 kg fosfaat en 4.530 kg stikstof).
Verder heeft verweerder uiteengezet dat en waarom vergelijking van de gehalten van de ingaande drijfmest met de forfaitaire of de van het bedrijf van eiseres afgevoerde gehalten van rundveedrijfmest, in het geval er al een scheiding heeft plaatsgevonden, tot de conclusie leidt dat in de ingaande rundveedrijfmest onmogelijk hoge gehalten fosfaat en stikstof hebben gezeten. Verweerder heeft in dit verband voorts nog erop gewezen dat de scheidingsrendementen die eiseres op basis van voorgaande berekeningen heeft behaald (88,8% voor stikstof en 72,25 voor fosfaat) onwaarschijnlijk hoog zijn voor verwerkte rundveemest. Voorts heeft verweerder nog erop gewezen dat het droge stof gehalte, zoals vermeld op het analyseverslag van eiseres, voor gescheiden rundveemest onwaarschijnlijk hoog is.
9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus voldoende inzichtelijk gemaakt dat en waarom de door eiseres opgegeven hoeveelheid op 18 april 2011 afgevoerde dikke fractie van 105 ton geen fractie van gescheiden rundveemest kan zijn geweest. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet van de door hem gehanteerde gegevens mocht uitgaan. Eiseres heeft weliswaar gewezen op verschillen in scheidingsrendement in het rapport 284 en op de omstandigheid dat het door haar gebruikte scheidingsapparaat een nieuwe machine was, maar eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit apparaat een ander scheidingsrendement heeft dan het in het rapport 284 genoemde apparaat. Ter zitting van de rechtbank is duidelijk geworden dat het apparaat waarmee eiseres op 16 en 17 april 2011 stelt rundveemest te hebben gescheiden een schroefvijzelpers is en dat verweerder onweersproken heeft uiteengezet dat hij bij zijn berekeningen ook is uitgegaan van een schroefvijzelpers. Voorts heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de waarden van haar bedrijf zodanig bijzonder zijn dat verweerder bij zijn berekening niet mocht uitgaan van door hem gehanteerde forfaitaire waarden. Smolders heeft ter zitting van de rechtbank weliswaar enige kritische kanttekeningen geplaatst bij de uitgangspunten van verweerder en het door verweerder gehanteerde rapport 284, maar die kanttekeningen zijn niet onderbouwd en weinig specifiek, zodat de rechtbank hierin onvoldoende aanleiding ziet voor twijfel aan de juistheid van evenbedoelde uitgangspunten. Hetzelfde geldt ten aanzien van de door eiseres bij brief van 4 april 2014 overgelegde brief van 2 april 2014 van [persoon].
10.
In het licht van het voorgaande kent de rechtbank geen betekenis toe aan de door de getuigen afgelegde verklaringen voor zover zij daarin verklaren dat – kort gezegd – op
18 april 2011 wel fractie van gescheiden rundveemest van het bedrijf van eiseres is afgevoerd. Ook aan de overige door eiseres ter zake aangevoerde stukken komt om dezelfde reden niet de waarde toe die eiseres daaraan gehecht wenst te zien.
11.
Aangezien verweerder niet aannemelijk gemaakt heeft hoeven achten dat eiseres op
18 april 2011 drie vrachten fractie van gescheiden rundveemest van haar bedrijf heeft afgevoerd, heeft verweerder de opgegeven hoeveelheid fosfaat en stikstof hiervan terecht niet meegenomen als afvoer bij de berekening van de gebruiksnormen van eiseres voor het jaar 2011.
12.
Dit betekent dat de beroepsgrond faalt.
13.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzitter, en mr. M. van den Brink en
mr. M.H. Dworakowski-Kelders, leden, in aanwezigheid van mr. C.G.M. Kosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.