In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een opgelegde boete wegens schending van de inlichtingenplicht. De eiser, die sinds 1989 een uitkering ontving op basis van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, had in 2013 een boete van € 2.037,29 opgelegd gekregen. Dit besluit werd door de rechtbank beoordeeld in het licht van de feiten en de juridische kaders. De rechtbank stelde vast dat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet alle wijzigingen in de inkomsten van zijn partner door te geven, wat leidde tot een onterecht ontvangen toeslag. Echter, de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van subjectieve verwijtbaarheid met betrekking tot de eindejaarsuitkeringen, omdat de eiser niet op de hoogte was dat hij deze moest melden. De rechtbank vernietigde het besluit van 16 januari 2014, waarbij de boete was gematigd tot € 1.530,-, en legde in plaats daarvan een boete van € 150,- op, wat zij als evenredig beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet benadeeld was door de opgelegde boete, aangezien hij in de onderzochte periode ook te weinig toeslag had ontvangen. De rechtbank besloot dat de eiser recht had op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.