In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in een schadevergoedingszaak naar aanleiding van de mishandeling van een 17-jarige jongen door twee broers, van 17 en 21 jaar oud. De mishandeling vond plaats op 29 oktober 2005, waarbij het slachtoffer niet alleen fysiek, maar ook psychisch letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de psychische klachten van het slachtoffer, ondanks een problematische echtscheiding van zijn ouders, als gevolg van de mishandeling aan de daders zijn toe te rekenen, op basis van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank heeft verschillende schadeposten beoordeeld, waaronder schade wegens studievertraging. Het slachtoffer vorderde een schadevergoeding van € 77.491,11, maar de rechtbank heeft de vordering op onderdelen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eigen schuld van het slachtoffer niet tot een vermindering van de schadevergoeding leidde, omdat de mishandeling buitensporig geweld betrof. Uiteindelijk heeft de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 4.000,- toegewezen, na afweging van alle feiten en omstandigheden in de zaak.
De rechtbank heeft ook de vorderingen van het slachtoffer op andere schadeposten beoordeeld, zoals studievertraging, medische kosten en smartengeld. De rechtbank heeft de totale schade vastgesteld op € 20.740,69, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag, evenals de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.