ECLI:NL:RBOBR:2014:3147

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
13_4921
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reclamebelasting en de rechtmatigheid van belastingheffing door de gemeente Oss

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van een aanslag reclamebelasting die aan eiseres, een onderneming gevestigd in Oss, was opgelegd. De aanslag, ter hoogte van € 458,88 voor het belastingjaar 2013, was gebaseerd op de Verordening Reclamebelasting Oss 2013. Eiseres betwistte de aanslag en stelde dat de belastingheffing willekeurig en onredelijk was, omdat deze alleen aan een beperkte groep ondernemers in het centrumgebied werd opgelegd. Eiseres voerde aan dat de begrippen 'openbare aankondiging' en 'gebruiker' in de verordening onduidelijk waren en dat er sprake was van ongelijke behandeling ten opzichte van andere ondernemers, zoals makelaars die geen aanslag ontvingen voor vergelijkbare reclame-uitingen.

De rechtbank overwoog dat de gemeente op grond van artikel 227 van de Gemeentewet bevoegd is om reclamebelasting te heffen en dat het niet verplicht is om de opbrengst voor een specifiek doel aan te wenden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten om de belastingheffing te beperken tot een afgebakend gebied, mits er een objectieve rechtvaardiging voor deze beperking bestond. De rechtbank concludeerde dat de opbrengsten van de reclamebelasting ten goede kwamen aan de collectieve belangenbehartiging van ondernemers in de binnenstad van Oss, wat een redelijke rechtvaardiging vormde.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de begrippen in de verordening voldoende duidelijk waren en dat de differentiatie in tarieven op basis van het aantal vierkante meters van de openbare aankondigingen en de ligging in het centrumgebied geen onredelijke belastingheffing opleverde. De rechtbank verwierp ook de overige beroepsgronden van eiseres en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/4921

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juni 2014 in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd te Oss, eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, verweerder
(gemachtigde: mr. M. van den Kieboom).

Procesverloop

Bij aanslagbiljet van 31 januari 2013 ([nummer]) heeft verweerder aan eiseres een aanslag reclamebelasting opgelegd voor het jaar 2013 tot een bedrag van € 458,88.
Bij uitspraak op bezwaar van 7 september 2013 heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft na het verweerschrift een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014. Voor eiseres is verschenen [persoon 1], beherend vennoot, bijgestaan door [persoon 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
Eiseres is gebruikster van het (winkel)pand aan [adres], waarin zij een onderneming “[naam onderneming]” drijft. Aan het pand is een bord met de aanduiding “[naam onderneming]” aangebracht dat vanaf de openbare weg zichtbaar is. Ter zake hiervan is de aanslag reclamebelasting opgelegd.
Geschil en beoordeling
1.
In geschil is of verweerder eiseres terecht een aanslag reclamebelasting voor het belastingjaar 2013 heeft opgelegd.
2.
Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg een reclamebelasting worden geheven.
3.
De in geding zijnde aanslag reclamebelasting is gebaseerd op de Verordening Reclamebelasting Oss 2013 (hierna: de Verordening) en bijbehorende Tarieventabel die door de raad van de gemeente Oss in zijn openbare vergadering van 13 december 2012 is vastgesteld en welke vervolgens per 1 januari 2013 in werking is getreden.
4.
Op grond van artikel 3 van de Verordening wordt een reclamebelasting geheven van de gebruiker van een onroerende zaak, waarop en waarbij zich openbare aankondigingen bevinden welke zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. De heffing van reclamebelasting is beperkt tot het gebied (centrumgebied en de aanloopzone van de gemeente Oss), dat is aangegeven in artikel 2 van de Verordening en wordt per vestiging geheven naar de oppervlakte van een reclame object.
5.
De rechtbank stelt voorop dat het beroep zich richt tegen de aan eiseres opgelegde aanslag reclamebelasting over het belastingjaar 2013. Dit betekent dat de in voorgaande belastingjaren aan eiseres opgelegde aanslagen niet ter beoordeling van de rechtbank staan.
6.
Eiseres voert aan dat de Verordening onverbindend is, omdat sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing. Verweerder legt de belastingheffing op aan een beperkte en willekeurige groep ondernemers in het centrumgebied van de gemeente Oss, waarbij onduidelijk is wat onder ‘openbare aankondiging’ en onder ‘gebruiker’ dient te worden verstaan. Daarnaast behandelt verweerder vergelijkbare gevallen ongelijk. Ten slotte heeft eiseres beroepsgronden aangevoerd die - kort gezegd - zien op de wijze waarop de Stichting Centrummanagement Oss (hierna: CMO), die de opbrengsten van de reclamebelasting op grond van een op 28 september 2011 gesloten Uitvoerings-overeenkomst reclamebelasting (hierna: Uitvoeringsovereenkomst) beheert, functioneert.
7.
De rechtbank stelt voorop dat het de gemeente op grond van artikel 227 van de Gemeentewet vrij staat om een reclamebelasting in te voeren en zij voorts niet verplicht is om de opbrengst aan te wenden voor een bepaald doel (vgl. Hoge Raad 21 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6253). Het feit dat de reclamebelasting het karakter heeft van een algemene belasting staat er voorts niet aan in de weg staat dat een gemeente de heffing van deze belasting beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied, mits voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat (Hoge Raad 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR4564). Van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de beperking tot het afgebakende gebied is sprake indien de gemeente in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken.
8.
De rechtbank stelt vast dat de opbrengsten van de reclamebelasting binnen de gemeente Oss, na aftrek van de uitvoeringskosten, als subsidie worden verstrekt aan CMO. Op grond van de op 28 september 2011 gesloten Uitvoeringsovereenkomst dient CMO zich daarbij te richten op de collectieve belangenbehartiging van ondernemers in de binnenstad van Oss. CMO dient daartoe een activiteitenplan voor het betreffende gebied op te stellen en over de besteding van de gelden jaarlijks aan de gemeente verantwoording af te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeente in redelijkheid mogen uitgaan van de veronderstelling dat op deze wijze de opbrengst van de reclamebelasting in zijn algemeenheid alle ondernemers in het betreffende gebied tot profijt zal strekken. Derhalve bestaat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor een beperking van de reclamebelasting tot het afgebakende gebied, waarbinnen - naar niet in geding is - de onderneming van eiseres is gelegen. Hieraan doet niet af dat de door CMO ontwikkelde activiteiten en initiatieven in de visie van eiseres niet (direct) ten voordele strekken van de Klaphekkenstraat en de onderneming van eiseres
9.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de in de Verordening opgenomen begrippen ‘openbare aankondiging’ en ‘gebruiker’, mede gelet op de inhoud die de betreffende begrippen (bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AX2154) in de rechtspraak hebben gekregen, voldoende duidelijk zijn om de in geding zijnde belastingheffing op te baseren. De rechtbank wijst er voorts op dat artikel 227 van de Gemeentewet niet als eis stelt dat het begrip “openbare aankondiging” nader moet worden uitgewerkt in de verordening waarin de reclamebelasting is geregeld. In zoverre is geen sprake van een onredelijk en willekeurige belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.
10.
De gemeenteraad heeft er voor gekozen om een differentiatie in de tarieven aan te brengen waarbij de hoogte van de belasting afhankelijk is van het (zichtbare) aantal m² van de openbare aankondigingen, alsmede van de ligging in het centrumgebied of in de aanloopzone (artikel 6 van de Verordening in samenhang met de Tarieventabel). Naar het oordeel van de rechtbank is dit een heffingsmaatstaf die geen onredelijke en willekeurige belastingheffing oplevert.
11.
Ook in de overige beroepsgronden ziet de rechtbank geen aanleiding voor onverbindendheid van de Verordening.
12.
Eiseres heeft tot slot een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, nu makelaars naar haar zeggen niet worden aangeslagen indien zij in of op bedrijfspanden in het centrum voor hun cliënten borden ‘te koop’ of ‘te huur’ aanbrengen. Verweerder heeft die ongelijke behandeling ter zitting evenwel weersproken en eiseres heeft die weerlegging onvoldoende betwist nu zij de door haar gestelde ongelijke behandeling van gelijke gevallen niet met feiten heeft gestaafd.
13.
De beroepsgronden die betrekking hebben op de subsidieverlening aan, en het functioneren van, CMO kunnen niet leiden tot onrechtmatigheid van de opgelegde aanslag reclamebelasting.
14.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, voorzitter, en mr. J.Y. van de Kraats en mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.