ECLI:NL:RBOBR:2014:3112

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
SHE 13/3354
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke beoordeling van de verhoging van het OZB-tarief door de gemeente Gemert-Bakel

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Gemert-Bakel over de onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2013. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning en de daarop gebaseerde OZB-aanslag. De heffingsambtenaar had het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij meende dat het bezwaar niet gericht was tegen de aanslag maar tegen het OZB-tarief, wat volgens hem niet mogelijk was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bezwaar van de eiser wel degelijk gericht was tegen de OZB-aanslag en niet tegen het tarief. Dit leidde tot de conclusie dat de heffingsambtenaar ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke argumenten van de eiser beoordeeld. De eiser stelde dat de verhoging van het OZB-tarief met 89% ten opzichte van het voorgaande jaar onredelijk en willekeurig was. De gemeente Gemert-Bakel verdedigde de verhoging door te wijzen op haar financiële situatie en de noodzaak om de tarieven te verhogen om aan de begrotingseisen te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om de OZB-tarieven vast te stellen en dat deze bevoegdheid niet in strijd is met hogere wettelijke bepalingen. De rechtbank concludeerde dat de verhoging van het OZB-tarief niet leidt tot willekeurige of onredelijke belastingheffing.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar van de eiser tegen de OZB-aanslag ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het griffierecht aan de eiser moet vergoeden en de proceskosten moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/3354

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juni 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. L.P.M. van Erp),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Gemert-Bakel, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres], gemeente Gemert-Bakel (de woning) per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het kalenderjaar 2013, vastgesteld op € 368.000. In dit geschrift heeft verweerder ook een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) zakelijk recht woning voor het jaar 2013 aan eiser opgelegd van € 656,00.
Bij uitspraak op bezwaar van 1 mei 2013 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door een enkelvoudige kamer van de rechtbank op 14 november 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is in persoon verschenen.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het onderzoek op 3 december 2013 heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer van de rechtbank heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [persoon 1]. Verweerder is in persoon verschenen, bijgestaan door A.A.C. Bruijns.

Overwegingen

1.
Verweerder is ervan uitgegaan dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het OZB-tarief in artikel 5 van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2013 (de Verordening). Hij heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat geen beroep kan worden ingesteld tegen een algemeen verbindend voorschrift.
2.
Eiser is van mening dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Ter zitting heeft hij desgevraagd meegedeeld dat zijn bezwaar gericht was tegen de OZB-aanslag, maar dat de gronden van het bezwaar alleen waren gericht tegen het tarief.
3.
Op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan geen bezwaar worden gemaakt tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift. Deze bepalingen staan er echter niet aan in de weg dat de rechtmatigheid van een algemeen verbindend voorschrift in het kader van een bezwaar of beroep tegen een concreet besluit bij wege van exceptieve toetsing wordt beoordeeld. Gelet hierop is van belang of het bezwaar van eiser was gericht tegen het belastingtarief in de Verordening of tegen de OZB-aanslag.
4.
De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar van eiser was gericht tegen de OZB-aanslag voor het jaar 2013. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser als onderwerp van zijn bezwaarschrift heeft vermeld: “Bezwaar aanslag OZB 2013 (…)”. In de eerste zin van zijn bezwaarschrift geeft hij aan “bezwaar te maken tegen de eveneens in aanhef genoemde aanslag onroerende zaakbelastingen”. Gelet hierop is verweerder er ten onrechte van uitgegaan dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het OZB-tarief. De omstandigheid dat eiser ook heeft vermeld dat zijn bezwaar is gericht tegen het OZB-tarief, maakt dit niet anders. Verweerder had deze vermelding in de gegeven omstandigheden moeten opvatten als een grond van het bezwaar tegen de OZB-aanslag.
5.
Nu het bezwaar van eiser niet was gericht tegen het OZB-tarief, maar tegen de OZB-aanslag, heeft verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Hieruit volgt dat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank zal de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen.
6.
Verweerder heeft in het verweerschrift een inhoudelijk standpunt ingenomen over de bezwaar- en beroepsgronden van eiser. Eiser heeft daar ter zitting van de rechtbank op gereageerd. Beide partijen hebben de rechtbank meegedeeld dat zij de voorkeur geven aan een inhoudelijke uitspraak van de rechtbank. Gelet hierop gaat de rechtbank over tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
7.
Eiser heeft aangevoerd dat het OZB-tarief voor woningen ten opzichte van 2012 is gestegen met 89%, het tarief voor eigenaren niet-woningen met 74% en het tarief voor gebruikers niet-woningen met 69%. De verhogingen zijn enkel doorgevoerd omdat het gemeentebestuur er in de begroting van 2013 niet in is geslaagd de kosten binnen de perken te houden. De verhogingen staan in geen enkele verhouding tot wat door een redelijk handelend gemeentebestuur in vergelijkbare omstandigheden redelijk wordt geacht. Eiser wijst erop dat de macronorm voor 2013 is bepaald op 2,76%. Volgens eiser is sprake van willekeur bij de tariefstelling.
8.
Verweerder heeft betwist dat sprake is van willekeur. De gemeente Gemert-Bakel staat volgens verweerder op de rand van een faillissement. De gemeente valt onder preventief toezicht van de provincie en heeft van de provincie tien jaar de tijd gekregen om de negatieve algemene reserve terug te brengen. Een sterke verhoging van het OZB-tarief was daarom onvermijdelijk. Het gaat volgens verweerder om een verhoging van 86% die is goedgekeurd door de provincie. Er bestaat geen beletsel om het OZB-tarief met een hoger percentage dan de macronorm te verhogen, aldus verweerder.
9.
De rechtbank stelt vast dat het OZB-tarief voor woningen voor 2013 is neergelegd in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b1 van de Verordening. Dit tarief bedraagt 0,178509% van de WOZ-waarde. Het tarief voor woningen voor 2012 bedroeg 0,094441% van de WOZ-waarde. Het tarief is dus met (afgerond) 89% gestegen ten opzichte van het tarief voor 2012. De verhoging van de OZB-tarieven voor niet-woningen is in deze zaak niet aan de orde omdat de exceptieve toetsing met betrekking tot de verbindendheid is beperkt tot de wettelijke bepaling die ten grondslag ligt aan de OZB-aanslag van eiser.
10.
De vaststelling van het OZB-tarief voor woningen is een zelfstandige bevoegdheid van de raad van de gemeente Gemert-Bakel. De belastingrechter is in beginsel niet bevoegd om over het in de Verordening vastgelegde tarief te oordelen, tenzij deze tariefstelling of tariefstijging in strijd is met een hogere wettelijke regeling, leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van deze bevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad, danwel in strijd is met enig rechtsbeginsel (vgl. de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:7497).
11.
De bevoegdheid van de raad van de gemeente Gemert-Bakel om op grond van de Verordening OZB te heffen is gebaseerd op artikel 220 en verder van de Gemeentewet. Artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen maatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. De tariefstelling voor woningen is niet in strijd met artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet. De Gemeentewet bevat geen bepalingen meer waarin de OZB-tarieven of de verhoging van die tarieven worden gemaximeerd. Het door de raad van de gemeente Gemert-Bakel vastgestelde OZB-tarief voor woningen is niet in strijd met een hogere wettelijke regeling.
12.
Uit de geschiedenis van totstandkoming van de wet die heeft geleid tot afschaffing van de maximering van OZB-tarieven blijkt dat de wetgever de verantwoordelijkheid voor de vaststelling van de tarieven bewust heeft neergelegd bij de gemeenteraad (zie TK, vergaderjaar 2006-2007, 31 133 nr. 3). De wetgever heeft de gemeenteraad daarom geen restricties opgelegd bij de vaststelling van de OZB-tarieven. De landelijke macronorm voor de stijging van OZB-tarieven is niet wettelijk vastgelegd. Die norm staat er niet aan in de weg dat een individuele gemeente, zoals de gemeente Gemert-Bakel, voor een hogere tariefstijging kiest. Overschrijding van de macronorm door een individuele gemeente kan er, anders dan eiser meent, niet toe leiden dat een sanctie wordt opgelegd aan die gemeente. De raad van de gemeente Gemert-Bakel heeft voor een hoge tariefstijging gekozen met het oog op de benarde financiële situatie van de gemeente. Sinds de tariefstijging bevindt het OZB-tarief voor woningen zich ten opzichte van het landelijk gemiddelde in de bovenste regionen. In het licht van de grote mate van beleidsvrijheid van de gemeenteraad en de reden die de gemeenteraad had om voor een hoge tariefstijging te kiezen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de verhoging van het OZB-tarief voor woningen leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van voormelde bevoegdheid niet voor ogen kan hebben gehad.
13.
Wat eiser verder heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Dit leidt tot de conclusie dat de OZB-aanslag die aan eiser is opgelegd in rechte stand houdt. De rechtbank ziet daarom aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij het bezwaar van eiser tegen de OZB-aanslag ongegrond verklaart.
14.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
15.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten voor de behandeling van het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • verklaart het bezwaar van eiser tegen de aanslag OZB voor 2013 ongegrond;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.217,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzitter, en mr. H.M.H. de Koning en
mr. E.J.J.M. Weyers, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.