ECLI:NL:RBOBR:2014:2214

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_5698
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functioneren en ontslag van een universitair docent aan de Technische Universiteit Eindhoven

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een universitair docent en het College van Bestuur van de Technische Universiteit Eindhoven. De docent, eiser, was sinds 15 februari 1993 in dienst en had te maken met meerdere beoordelingen van zijn functioneren. De beoordeling die in deze procedure centraal stond, betrof de periode van 7 juli 2012 tot 19 april 2013, waarbij het eindoordeel B/B was. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beoordeling en het ontslag dat hem per 1 januari 2014 was verleend. De rechtbank oordeelde dat de aan eiser opgedragen taken beslissend waren voor de beoordeling en niet de door hem genoemde UFO-criteria. Eiser had ter zitting geprobeerd het geschil uit te breiden naar het ontslag, maar de rechtbank achtte dit niet toelaatbaar, aangezien dit niet in het beroepschrift was opgenomen. De rechtbank volgde eiser niet in zijn stelling dat de beoordeling en het ontslag onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. De rechtbank concludeerde dat de beoordeling voldoende onderbouwd was en dat eiser niet had voldaan aan de verbeterpunten die eerder waren vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/5698

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 april 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
en
het College van Bestuur van de Technische Universiteit Eindhoven, verweerder
(gemachtigden: mr. C. Kuipers, J.A.C.L. Braat en S. Udo).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2013 heeft verweerder een beoordeling van het functioneren van eiser over de periode van 7 juli 2012 tot 19 april 2013 vastgesteld. Het besluit is diezelfde dag door middel van uitreiking aan eiser bekend gemaakt.
Bij besluit van (eveneens) 25 september 2013 heeft verweerder eiser ontslag verleend per
1 januari 2014.
Eiser heeft tegen deze twee besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2014. Eiser is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is met ingang van 15 februari 1993 bij verweerder werkzaam in de functie van universitair docent.
2.
Met betrekking tot eisers functioneren zijn vanaf eind 2008 een viertal beoordelingen opgemaakt. De eerste heeft betrekking op de periode van 7 december 2008 tot 6 december 2010. Het eindoordeel was toen B/B. B staat voor ‘voldeed niet geheel aan de eisen’. De tweede beoordeling heeft betrekking op de periode van 7 december 2010 tot 11 november 2011. Ook toen was het eindoordeel B/B. Over de periode van 12 november 2011 tot 6 juli 2012 is een derde beoordeling opgemaakt. Het eindoordeel was wederom B/B. In deze beoordeling zijn een reeks verbeterpunten opgesomd die voortvloeien uit de vorige beoordelingen. Zo is onder meer aangegeven dat eiser op zoek gaat naar geschikte commissies/werkgroepen waaraan hij kan deelnemen, hij één nieuwe publicatie voor een internationaal wetenschappelijk SCI journal schrijft en hij een onderzoeksvoorstel schrijft en realiseert met een minimale omvang van € 25.000,- aan externe financiering. Verder is aangegeven dat eiser over een half jaar opnieuw zal worden beoordeeld. Indien eiser niet aan de door verweerder geformuleerde verwachtingen voldoet, zal het dienstverband worden beëindigd op grond van artikel 8.4, zesde lid, van de CAO voor Nederlandse Universiteiten.
3.
Tegen de tweede en derde beoordeling heeft eiser bezwaar gemaakt en – nadat verweerder de beoordeling heeft gehandhaafd – beroep ingesteld. Deze beroepen zijn bij uitspraken van respectievelijk 13 juli 2012 (AWB 12/1485) en 17 september 2013 (SHE 13/3055) ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraken heeft eiser hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Op deze hoger beroepen is nog niet beslist.
4.
Het bestreden besluit gaat over de beoordeling van eisers functioneren over de periode van 7 juli 2012 tot 19 april 2013. Het eindoordeel van deze beoordeling is B/B. Daaraan liggen ten grondslag de oordelen die verweerder over de volgende bestanddelen van eisers functie heeft gegeven, te weten onderwijs (kwalitatief B, kwantitatief B), onderzoek (kwalitatief B, kwantitatief A) en organisatie (kwalitatief A en kwantitatief A). Het bestreden besluit gaat tevens over het ontslag. Volgens verweerder is eiser ongeschikt voor zijn functie.
5.
De rechtbank ziet allereerst aanleiding te bepalen wat de omvang van dit geding is. In zijn beroepschrift heeft eiser uitsluitend het navolgende vermeld:
“Over mijn functioneren als universitair docent aan de Technische universiteit Eindhoven is op 25 september 2013 een beoordeling vastgesteld. Mijn bezwaar hiertegen is door het college van bestuur op 11 december 2013 ongegrond verklaard. Tegen het vaststellen van de beoordeling stel ik bij deze beroep in. (…)”
6.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze tekst onmiskenbaar dat het beroep zich enkel richt tegen de beoordeling. Ook uit het bij het beroepschrift gevoegde stuk “Situatiebeschrijving” kan de rechtbank niet anders opmaken dan dat alleen de beoordeling in geding is. Eerst ter zitting heeft eiser desgevraagd aangegeven dat hij niet alleen de beoordeling maar ook het ontslag wil aanvechten. Dit kan volgens hem worden opgemaakt uit de bijlagen bij het beroepschrift waaronder het bezwaarschrift tegen het ontslagbesluit. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank acht de hiervoor geciteerde duidelijke tekst van het beroepschrift bepalend. Ook eisers stelling dat de beoordeling en het ontslag onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, leidt er, wat er van deze stelling overigens ook zij, niet toe dat eisers beroepschrift anders (lees: ruimer) moet worden geïnterpreteerd.
7.
Uit het voorgaande volgt dat eiser eerst ter zitting de omvang van het geding heeft willen uitbreiden tot een besluitonderdeel dat niet eerder door hem in beroep werd aangevochten. De rechtbank acht dit niet toelaatbaar. Daarbij wijst zij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7899 waarin is overwogen dat binnen de beroepstermijn of, als een nadere termijn voor het aanvullen van de gronden is gegeven, uiterlijk binnen die termijn dient vast te staan tegen welk besluitonderdeel het beroep is gericht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alsmede de rechtszekerheid van de andere partij, is het niet aanvaardbaar dat de omvang van het geschil na afloop van die termijn wordt uitgebreid. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het ontslagbesluit in deze procedure verder buiten beschouwing laten.
8.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de bestreden beoordeling.
9.
Eiser betwist niet dat de bij de vorige beoordelingen opgedragen taken door hem niet of
niet naar behoren zijn uitgevoerd. Wel stelt eiser dat de opgedragen taken niet thuishoren in zijn functie. Verweerder heeft volgens eiser de lat te hoog gelegd. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op de UFO-criteria.
10.
In dit geval is van toepassing de Regeling vaststelling beoordeling TU/e 1994. Volgens artikel 5, tweede lid, wordt de beoordeling opgemaakt met inachtneming van de door of vanwege het bevoegd gezag opgedragen werkzaamheden en de daaraan verbonden eisen. Uit de toelichting bij dit artikel blijkt voorts dat de te verrichten werkzaamheden kunnen worden teruggevonden in de organieke functie, maar dat de inhoud van de functie (‘de feitelijke functie’) door invloeden en omstandigheden van buiten en door handelen van de functievervuller zelf meer of minder kunnen zijn dan de oorspronkelijke inhoud van de organieke functie. Bij de beoordeling gaat het echter om de feitelijke, en niet de organieke, functie, aldus de toelichting.
11.
Uit het voorgaande volgt dat niet zozeer de organieke functie, maar de aan eiser opgedragen taken beslissend zijn bij de te verrichten beoordeling. Hetgeen eiser heeft gesteld omtrent de UFO-criteria, maakt dit niet anders. Verweerder heeft terecht gesteld dat deze criteria indelingscriteria zijn waaruit niet zonder meer kan worden afgeleid welke werkzaamheden wel of niet tot het takenpakket horen. De tijdens de voorgaande beoordelingen genoemde verbeterpunten, genoemd onder 2., betreffen onmiskenbaar taken die aan eiser door het bevoegd gezag zijn opgedragen. Verweerder heeft de beoordeling dan ook terecht mede gebaseerd op deze taken. Nu eiser aan de verbeterpunten - onbetwist - niet heeft voldaan acht de rechtbank de beoordeling voldoende concreet onderbouwd. Eisers beroepsgrond treft dan ook geen doel.
12.
Het beroep is ongegrond.
13.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, voorzitter, en mr. M.M.L. Wijnen en mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.