ECLI:NL:RBOBR:2014:1427

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
AWB-12_4217
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratieverplichtingen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Onderwijsstichting KempenKind en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een loonsanctie die aan de stichting is opgelegd vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen van een werkneemster die zich ziek had gemeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster zich op 16 juni 2010 ziek meldde na een incident tijdens een gymles. De werkgever, eiseres, heeft betoogd dat zij voldoende inspanningen heeft geleverd voor de re-integratie van de werkneemster, onder andere door advies in te winnen bij verschillende gespecialiseerde instanties. Echter, de rechtbank oordeelde dat de re-integratie ten onrechte klachtcontingent in plaats van tijdcontingent ter hand is genomen. De rechtbank verwijst naar de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is vastgesteld dat de verantwoordelijkheid voor de re-integratie bij de werkgever ligt. De rechtbank concludeert dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden voor de conclusie van de verweerder dat eiseres inadequate re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en handhaaft de loonsanctie.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 12/4217

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2014 in de zaak tussen

de stichting Onderwijsstichting KempenKind, te Eersel, eiseres
(gemachtigden: J.M.W. van den Eertwegh-Rombouts, B. van den Bosch en M.A.P. Walenbergh),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B. Drossaert).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de loondoorbetalingsverplichting van eiseres ten aanzien van [werkneemster] (werkneemster) verlengd tot 11 juni 2013.
Bij besluit van 19 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De werkneemster heeft aangegeven niet als belanghebbende aan het geding te willen deelnemen.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om te reageren op een rapport van Revalidatiecentrum Leijpark te Tilburg.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2014. Partijen zijn niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Op 16 juni 2010 heeft de werkneemster zich vanwege hoofdpijn en duizeligheid ziek gemeld voor haar werk als lerares bij eiseres voor 30,46 uur per week, nadat zij tijdens een gymles een bal tegen het hoofd had gekregen. Op 25 maart 2012 heeft de werkneemster een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
2.
In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat de loondoorbetalingsverplichting (ook wel loonsanctie genoemd) is opgelegd, omdat eiseres onvoldoende heeft gedaan om de werkneemster te re-integreren. Dit standpunt heeft verweerder gebaseerd op de conclusies uit de rapportages van de verzekeringsarts en van de arbeidsdeskundige van 15 mei 2012 en op de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 oktober 2012 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 november 2012.
3.
Eiseres heeft aangevoerd dat de loonsanctie ten onrechte aan haar is opgelegd. Zij heeft bij de re-integratie van de werkneemster namelijk een beroep gedaan op meerdere gespecialiseerde instanties om zich te laten ondersteunen en adviseren. Eiseres heeft de adviezen van deze instanties opgevolgd en deze gaven geen aanleiding tot twijfel aan hun eensluidende conclusies. Headwerk BV/ Libra Zorggroep is bijvoorbeeld zes maanden betrokken geweest bij de revalidatie van de werkneemster en haar onderzoeken tonen aan dat het kunnen realiseren van een re-integratie in de vorm van deelnemen aan betaalde arbeid voor de werkneemster in de praktijk niet haalbaar is. Eiseres vindt dan ook dat zij gezien haar inspanningen voor de werkneemster niet verantwoordelijk is voor het uiteindelijke re-integratieresultaat.
4.
Niet in geschil is dat er geen sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of verweerder terecht heeft geconcludeerd sprake is van inadequate re-integratie-inspanningen van eiseres en dat daarvoor geen deugdelijke grond bestond
5.
De rechtbank is van oordeel dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden voor deze conclusies van verweerder. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij de re-integratie van de werkneemster is uitgegaan van een aanzienlijke urenbeperking. De rechtbank wijst hierbij op de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 november 2012 en in het bijzonder op de rapportages van de verzekeringsarts van 15 mei 2012 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 oktober 2012. Gelet op de rapportage van de verzekeringsarts van 15 mei 2012 is er op basis van de verzamelde medische informatie - waaronder de rapportage van revalidatiecentrum Leijpark van januari 2011, informatie van de bedrijfsarts, een anamnese en spreekuurcontact met de werkneemster alsmede het eigen medisch onderzoek - geen reden om een urenbeperking aan te nemen. Hij heeft dan ook geconcludeerd dat de bedrijfsarts de functionele mogelijkheden van de werkneemster niet adequaat heeft ingeschat. Hierdoor zijn re-integratiekansen gemist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 29 oktober 2012 gesteld dat het onderzoek van de primaire verzekeringsarts volledig en inzichtelijk is en aansluit bij de voorhanden informatie uit de diverse onderzoeken. Hij heeft daarnaast gesteld dat er in de bezwaarfase geen objectief-medische gegevens naar voren gekomen zijn, die aanleiding geven om de conclusies van de primaire verzekeringsarts onjuist te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierbij kenbaar kennis genomen van de rapportage van Headwerk BV van 1 december 2011. Naar het oordeel van de rechtbank zijn bovengenoemde rapportages zorgvuldig tot stand gekomen en inhoudelijk overtuigend gemotiveerd. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat in de functionele mogelijkhedenlijsten van de bedrijfsartsen van 23 juni 2011 en 7 november 2012 staat dat de werkneemster gemiddeld niet meer dan 2 uur per dag kan werken, terwijl uit het dagverhaal, zoals gedaan bij de verzekeringsarts, naar voren komt dat zij dagelijks een veel langere periode actief is. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de re-integratie in het onderhavige geval ten onrechte klachtcontingent in plaats van tijdcontingent ter hand is genomen.
6.
De door eiseres in beroep overgelegde informatie leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 6 mei 2013 terecht gesteld dat uit de rapportage van revalidatiecentrum Leijpark van 23 juni 2011 geen informatie naar voren komt, die een ander licht werpt op hetgeen door de artsen van verweerder reeds is overwogen. Met betrekking tot de aantekeningen van de werkneemster van haar sessie met een ergotherapeut van 25 mei 2011 overweegt de rechtbank dat een ergotherapeut geen arts is, die uitspraken kan doen over de mate van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of gebrek. Dit geldt ook voor de brief van de GZ-psycholoog van 24 april 2013. In de brief van de huisarts van de werkneemster van 25 november 2011 staat voorts alleen dat de klachten van de werkneemster zijn toe te schrijven aan de gevolgen van de commotio cerebri, zoals tevens de conclusie is van de neuroloog. Deze informatie was al bekend bij de verzekeringsartsen. Voor de rapportage van de Libra Zorggroep van 14 maart 2013 geldt dat deze rapportage is opgesteld naar aanleiding van een arbeidsbelastbaarheidsonderzoek. Zoals naar voren komt uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), vormt dergelijk onderzoek een onvoldoende basis om voornamelijk op grond daarvan beperkingen aan te nemen. De uitkomsten van een dergelijk onderzoek dienen namelijk met terughoudendheid te worden gehanteerd, reeds omdat in verband met de gebruikte onderzoeksmethode de onderzochte persoon zelf, al dan niet bewust, in enige mate invloed zal kunnen uitoefenen op het onderzoek en aldus niet voorkomen zal kunnen worden dat de resultaten ervan mede afhankelijk zijn van diens medewerking aan het onderzoek (zie de uitspraak van de CRvB van 9 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT1547). Met betrekking tot de brief van de bedrijfsarts van 25 april 2013 geldt ten slotte dat, zoals eiseres zelf ook al heeft aangegeven, deze informatie bevat, die geen betrekking heeft op de in de onderhavige procedure relevante datum in geding.
7.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij de adviezen van de door haar geraadpleegde specialisten heeft opgevolgd en dat deze geen aanleiding tot twijfel aan hun conclusies gaven, verwijst de rechtbank naar de vaste jurisprudentie van de CRvB, waarin is geoordeeld dat de verantwoordelijkheid voor de re-integratie bij de werkgever is gelegen (zie de uitspraak van de CRvB van 18 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3713). Deze verantwoordelijkheid impliceert ook verantwoordelijkheid voor de inschatting van de bij de werkneemster bestaande medische beperkingen. De rechtbank onderschrijft dan ook het standpunt van verweerder dat eiseres voor haar inadequate re-integratie-inspanningen geen deugdelijke grond heeft gehad.
8.
De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit, waarin de aan eiseres opgelegde loonsanctie is gehandhaafd, in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Tadic, voorzitter, en mr. E.J.J.M. Weyers en mr. S. Croes, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.