ECLI:NL:RBOBR:2013:6853

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
13 december 2013
Zaaknummer
AWB 12/3316
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzicht in kostendekking leges voor omgevingsvergunningen door heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Asten over de leges die in rekening zijn gebracht voor een omgevingsvergunning. De eiser betwistte de hoogte van de leges, die € 16.586,64 bedroegen, en stelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht had gegeven in de kostendekkingspercentages van de leges voor de diensten die in de tarieventabel zijn opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet alleen inzicht moest geven in de kostendekking van de leges voor omgevingsvergunningen, maar ook voor de overige diensten die in de tarieventabel zijn genoemd. De rechtbank passeerde het bewijsaanbod van de heffingsambtenaar om alsnog gegevens te verstrekken, omdat dit te laat was gedaan. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar er niet in was geslaagd aannemelijk te maken dat de geraamde baten van de leges niet uitgingen boven de geraamde lasten. Dit leidde tot de vernietiging van de legesnota en de onverbindendverklaring van de Legesverordening 2011 jegens de eiser. De rechtbank veroordeelde de heffingsambtenaar ook in de proceskosten van de eiser en droeg hem op het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiser], te[woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.J.G. Goumans),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Asten, verweerder

(gemachtigden: M.A.A.M. Arts en A. van Bommel, mr. E.G. Borghols, drs. J.C.A. Peerlings-Jacobs en J.T.D. Strijbosch-van Dillen)

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 6 augustus 2012 (het primaire besluit) een bedrag van € 16.586,64 aan leges in rekening gebracht voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning.
Bij uitspraak op bezwaar van 5 september 2012 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter zitting van 7 maart 2013 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen overleg te voeren en de rechtbank nader te berichten over de door hen in te nemen standpunten.
Partijen hebben vervolgens nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 23 september 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling

1.
Bij een op 4 juni 2012 door de gemeente Asten ontvangen aanvraag heeft eiser verzocht om een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een bedrijfshal aan [adres]. Bij besluit van 6 augustus 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten eiser de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
2.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat wegens het in behandeling nemen van de aanvraag een bedrag van € 16.586,64 aan leges in rekening wordt gebracht. Daarbij heeft verweerder toepassing gegeven aan de Verordening op de heffing en invordering van leges 2012 van de gemeente Asten, vastgesteld door de raad van de gemeente Asten op 20 december 2011 (de Legesverordening), de Tarieventabel behorende bij de Legesverordening (de Tarieventabel) en de lijst van het Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht (ROEB-lijst).
3.
Eiser heeft als meest verstrekkende beroepsgrond aangevoerd dat niet controleerbaar en toetsbaar kan worden vastgesteld dat de opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet niet wordt overschreden. Omdat inzicht in de kostendekkendheid van de leges voor alle in de Verordening opgenomen diensten ontbreekt, moet de Legesverordening voor eiser onverbindend worden verklaard.
4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 229, eerste lid, van de Gemeentewet kunnen onder meer rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Ingevolge het bepaalde in artikel 229b, eerste lid van de Gemeentewet worden in verordeningen, op grond waarvan de hiervoor bedoelde rechten worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
5.
Indien een belanghebbende aan de orde stelt of de in artikel 229b van de Gemeentewet bedoelde geraamde baten de in dat artikel bedoelde geraamde 'lasten ter zake' hebben overschreden, dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen. Indien de belanghebbende ten aanzien van één of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een 'last ter zake', dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) te verstrekken, teneinde - naar vermogen - deze twijfel weg te nemen. Indien de belanghebbende niet stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, heeft de rechter slechts de rechtsvraag te beantwoorden of, uitgaande van die feiten, de desbetreffende post kan worden aangemerkt als een 'last ter zake'. Bij ontkennende beantwoording van die vraag dient hij te beoordelen of daardoor de opbrengstlimiet is overschreden (vergelijk het arrest van de Hoge Raad 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1943).
6.
Het in de vorige overweging bedoelde inzicht kan worden verschaft op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder gegevens die niet bekendgemaakt zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening.
7.
Verweerder heeft bij brief van 23 april 2013 een kostenonderbouwing overgelegd van de baten en lasten, die betrekking hebben op de leges voor omgevingsvergunningen. Deze raming leidt tot een kostendekkingspercentage van 91.
8.
Verweerder heeft gesteld dat aan de hand van de bij brief van 23 april 2013 overgelegde gegevens vast staat dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake van het product omgevingsvergunning, dat is genoemd in titel 2 van de bij de Verordening behorende Tarieventabel (de zogeheten Wabo-kolom). Verweerder meent dat daarmee voldoende inzicht is geboden in de benodigde raming van de baten en lasten. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sedert de invoering op 1 oktober 2010 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de in dit geval relevante kostendekkendheid uitsluitend dient te gelden voor de in titel 2 van de Tarieventabel genoemde leges met betrekking tot omgevingsvergunningen.
9.
Eiser heeft gesteld dat verweerder ook met de bij brief van 23 april 2013 overgelegde gegevens niet voldoende inlichtingen heeft verstrekt teneinde naar vermogen de bij hem bestaande twijfel over de juistheid van de kostenberekening weg te nemen. Eiser bestrijdt weliswaar niet dat uitsluitend met betrekking tot de leges voor omgevingsvergunningen sprake is van een voldoende kostendekkingspercentage, maar eiser handhaaft zijn stelling dat ook inzicht moet worden geboden in de geraamde baten en lasten van de overige diensten uit de Tarieventabel, die genoemd zijn in titel 1 en 3. Met name heeft eiser gesteld dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe de overheadkosten zijn doorberekend in de tarieven en of er geen kosten onder de noemer overhead worden doorberekend die geen verband houden met de dienstverlening.
10.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat verweerder inzichtelijk heeft gemaakt dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten, voorzover deze de in titel 2 van de Tarieventabel genoemde diensten (de zogeheten Wabo-kolom) betreffen. Deze vaststelling leidt echter niet zonder meer tot het oordeel dat verweerder het in de onderhavige zaak door hem te verschaffen inzicht in de ramingen heeft gegeven. De omstandigheid dat er sprake is van kostendekkendheid binnen die in titel 2 van de Tarieventabel genoemde diensten neemt immers niet weg dat verweerder, in het licht van de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad, ook gehouden is om inzicht te bieden in de kostendekking van de overige diensten, die in titel 1 en 3 van de Verordening zijn genoemd. Dit geldt temeer indien, zoals in het onderhavige geval, een belanghebbende gemotiveerd in twijfel heeft getrokken of de ook op die titels betrekking hebbende geraamde baten de lasten ter zake hebben overschreden. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 augustus 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:6386)
11.
Nu verweerder weliswaar een kostenonderbouwing heeft overgelegd van de baten en lasten, die betrekking hebben op de leges voor omgevingsvergunningen, maar een dergelijke onderbouwing voor alle andere diensten ontbreekt, kan niet worden beoordeeld of en in welke mate de opbrengstlimiet in totaal is overschreden en of is voldaan aan het bepaalde in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet.
12.
Ter zitting van 23 september 2013 heeft verweerder de rechtbank verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld om alsnog gegevens te overleggen met betrekking tot de geraamde baten en lasten van de overige diensten uit de Verordening. De rechtbank passeert dit bewijsaanbod omdat het te laat is gedaan. Met name gelet op het verhandelde tijdens de zitting van 7 maart 2013 moet het verweerder duidelijk zijn geweest welke gegevens van hem werden verlangd nadat eiser nadrukkelijk de opbrengstlimiet in twijfel had getrokken. Verweerder heeft ruim de gelegenheid gehad om die gegevens tijdig over te leggen. Dat hij dit niet heeft gedaan komt voor zijn procesrisico en de gevolgen daarvan moeten voor zijn rekening blijven.
13.
De rechtbank concludeert dat verweerder er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de tarieven zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten van de leges niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Dit leidt ertoe dat de Legesverordening 2011 jegens eiser onverbindend dient te worden verklaard en dat de legesnota dient te worden vernietigd.
14.
Eiser heeft voorts nog aangevoerd dat het door verweerder gehanteerde ROEB-overzicht niet voldoet aan het bepaalde in artikel 217 van de Gemeentewet en dat de daarin vermelde bouwkosten geen reële afspiegeling van de werkelijke kosten of actuele prijzen bieden. Tevens heeft eiser gesteld dat verweerders berekening van de inhoud van de bedrijfshal niet controleerbaar is. Deze beroepsgronden behoeven geen bespreking meer omdat bovengenoemde conclusie reeds tot gevolg heeft dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd.
15.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak. Tevens zal de rechtbank de legesnota van 6 augustus 2012 vernietigen.
16.
De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1416,00 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting, 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde op de nadere zitting, waarde per punt € 472,00, en een wegingsfactor 1).
17.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de legesnota van 6 augustus 2012;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1416.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.R. Hoeksema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.