ECLI:NL:GHARL:2013:6386

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
30 augustus 2013
Zaaknummer
12/00636
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen leges voor herziening bestemmingsplan gemeente Wageningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem, waarin de leges voor de aanvraag tot herziening van een bestemmingsplan zijn opgelegd. De rechtbank had eerder de legesaanslag van € 21.894 voor het in behandeling nemen van de aanvraag ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar van de gemeente Wageningen had de leges opgelegd op basis van een nieuwe aanvraag, terwijl [X] B.V. stelde dat het slechts een voortzetting van een eerder verzoek betrof. De rechtbank oordeelde dat de leges terecht waren geheven, maar [X] B.V. ging in hoger beroep. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er onduidelijkheid bestond over de opbrengstlimiet van de legesverordening. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd dat de opbrengstlimiet niet was overschreden. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraken en verklaarde het beroep van [X] B.V. gegrond, waardoor de legesaanslag werd vernietigd. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van [X] B.V. tot een bedrag van € 2.123.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00636
uitspraakdatum:
27 augustus 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te[Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 18 september 2012, nummer AWB 12/888, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Wageningen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Bij aanslag van 2 november 2011 is aan belanghebbende een aanslag opgelegd van € 21.894 aan leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een herziening van een bestemmingsplan.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 27 januari 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank te Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 september 2012 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar]
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld die door partijen in hoger beroep niet zijn bestreden:
“2.1 De activiteiten van [belanghebbende] bestaan uit projectontwikkeling en de handel in onroerend goed.
2.2 [
Belanghebbende] heeft van de gemeente Wageningen (hierna: de gemeente) een perceel grond aan de [A-straat 1] (hierna: het perceel), gekocht. Ten tijde van de verkoop had het perceel volgens het bestemmingsplan de bestemming "bedrijfsdoeleinden t.d.v. wasserij". In artikel 10, twaalfde lid, van de koopovereenkomst, door [belanghebbende] op 28 februari 2007 en door de gemeente op 13 maart 2007 ondertekend, staat onder meer het volgende vermeld:
"Verkoper garandeert (…) het volgende:
(…)
12. verkoper heeft de verplichting * om koper in staat te stellen dat op het verkochte de bouw mogelijk wordt gemaakt van 12 woningen, type drive-in, elke bestaande uit vier bouwlagen (inclusief kelder/garage en kapconstructie); behoudens verplicht te betalen leges voor benodigde bestemmingsplanwijzigingen zal koper geen vergoeding aan verkoper verschuldigd zijn terzake van de medewerking door het gemeentelijk apparaat aan het in de vorige zin gestelde, noch vergoedingen voor het fonds bovenwijkse voorzieningen of voor andere van de gemeente vereiste medewerking. "
In de kantlijn bij dit artikellid is de volgende handgeschreven tekst toegevoegd:
"* De gemeente zal alles doen wat binnen haar vermogen ligt om het bestemmingsplan (vrijstelling) op voortvarende wijze tot stand te laten komen."
2.3 [
Belanghebbende] heeft het perceel bij notariële akte van 22 oktober 2008 geleverd gekregen van de gemeente. In de leveringsakte is de hiervoor aangehaalde bepaling als volgt verwoordt:
"12. verkoper heeft de verplichting (de gemeente zal alles doen wat binnen haar vermogen ligt om het bestemmingsplan (vrijstelling) op voortvarende wijze tot stand te laten komen) om koper in staat te stellen dat op het verkochte de bouw mogelijk wordt gemaakt van 12 woningen, type drive-in, elke bestaande uit vier bouwlagen (inclusief kelder/garage en kapconstructie); behoudens verplicht te betalen leges voor benodigde bestemmingsplanwijzigingen zal koper geen vergoeding aan verkoper verschuldigd zijn terzake van de medewerking door het gemeentelijk apparaat aan het in de vorige zin gestelde, noch vergoedingen voor het fonds bovenwijkse voorzieningen of voor andere van de gemeente vereiste medewerking.”
2.4
Bij brief van 27 oktober 2008 heeft [belanghebbende] een bouwplan (hierna: bouwplan 2008) ingediend voor het perceel voor de verkrijging van een bouwvergunning voor 12 grondgebonden woningen in drie verschillende typen. Tevens heeft eiseres verzocht om ten aanzien van het perceel het bestemmingsplan te wijzigen.
2.5
Bij brief van 4 december 2008 heeft de gemeente gereageerd op het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan. In deze brief heeft de gemeente onder andere aangegeven:
"
Procedure
Om tegemoet te komen aan uw verzoek is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Na ontvangst van de leges voor de bestemmingsplanprocedure, het aanleveren van de benodigde haalbaarheidsonderzoeken en het meest recente stedenbouwkundig ontwerp, wordt een start gemaakt met het opstellen van een ontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter visie gelegd. In deze periode kan een ieder een zienswijze kenbaar maken. Na de tervisielegging volgt een afweging over de eventueel ingekomen zienswijzen, zodat vervolgens de gemeenteraad een besluit kan nemen over de vaststelling van het bestemmingsplan. Eventueel volgt hierop beroep bij de Raad van State.
Gedurende de procedure wordt u verder geïnformeerd over het te doorlopen traject.
(…)
Fonds Bovenwijkse Voorzieningen
Voor dit project geldt normaliter een afdracht aan het fonds Bovenwijkse Voorzieningen. Bij een planologische ontwikkeling voor een woonbestemming geldt een vast bedrag van € 2.425,00 (exclusief BTW) per woning. In de koopovereenkomst d.d. 13 februari 2007, die wij bij besluit van 11 juli 2008 hebben bekrachtigd, is bepaald dat u aan ons geen afdracht verschuldigd bent.
(…)
Leges
Het tarief voor het in behandeling nemen van een verzoek om een herziening van het bestemmingsplan bedraagt volgens de Legesverordening 2008 € 15.752,00. U ontvangt hiervoor van ons een afzonderlijke acceptgiro. Pas na ontvangst van de leges, zal het opstellen van het ontwerp-bestemmingsplan in gang worden gezet.
Het is op voorhand niet zeker of deze procedure ook feitelijk leidt tot een herziening van het
bestemmingsplan. Indien na de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan op de
aanvraag negatief wordt besloten, wordt op aanvraag 25% teruggaaf van de geheven leges
verleend."
2.6 [
Belanghebbende] heeft de legesaanslag 2008 betaald.
2.7
Eind 2009 is het bestemmingsplan in procedure gebracht op basis van het door [belanghebbende] ingediende bouwplan 2008. Bij besluit van 8 februari 2010 heeft de gemeenteraad besloten om het bestemmingsplan[B] niet te wijzigen. Daarnaast heeft de gemeenteraad besloten om geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening ten behoeve van dat bestemmingsplan vast te stellen.
2.8 [
Belanghebbende] heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het besluit van de gemeenteraad. Ook heeft zij niet verzocht om teruggaaf van de door haar betaalde leges ter grootte van 25% van de geheven leges.
2.9
De gemeenteraad heeft in de vergadering van 7 februari 2011 de randvoorwaarden voor de locatie[B]vastgesteld (hierna: de Kadernota). Die randvoorwaarden maken het realiseren van twee bouwblokken met elk zes drive-in-woningen mogelijk.
2.1
Vervolgens is tussen de gemeente en [belanghebbende] een discussie ontstaan over de vraag wie het initiatief diende te nemen voor het in gang zetten van de wijziging van het bestemmingsplan.
2.11
In een brief van 10 mei 2011 hebben burgemeester en wethouders onder andere het volgende medegedeeld:
"In voornoemde brief neemt u ondermeer het standpunt in dat het voor de gemeente niet noodzakelijk is om over een concreet bouwplan te beschikken alvorens de bestemmingsplanprocedure in gang te zetten.
Vanzelfsprekend kan de gemeente uit eigen initiatief en binnen door de raad gestelde randvoorwaarden zelf overgaan tot het voorbereiden van een bestemmingsplan. De vraag die voorligt is namelijk niet of het mogelijk is, maar in hoeverre de gemeente gehouden is om (zelfstandig) de voorbereiding van een bestemmingsplanprocedure ter hand te nemen. Daartoe is niet zozeer het planologisch juridisch instrumentarium als wel de overeenkomst bepalend. Op grond van artikel 10 lid [12] van de koopovereenkomst heeft de gemeente de verplichting om u “ in staat te stellen dat op het verkochte de bouw mogelijk wordt van 12 woningen, etc”. Met andere woorden, de gemeente heeft niet de verplichting om uit eigen initiatief een bestemmingsplan vast te stellen, maar om het mogelijk te maken dat u een aantal woningen kan bouwen.
Daarmee ligt het initiatief tot het opstellen van de bestemmingsplanprocedure bij u en niet bij de gemeente. U zult dus een bouwplan dienen te maken, waar de gemeente dan aan zal meewerken. Voornoemd standpunt van de gemeente is u reeds meerdere malen schriftelijk meegedeeld en de correspondentie waar u kennelijk naar verwijst moet ook tegen die achtergrond worden bezien. Voor de goede orde: onder ‘bouwplan’ verstaan wij niet een complete vergunningaanvraag, maar een zodanige schets dat duidelijk is wat u op de locatie wilt gaan realiseren.
In uw brief wil de heer [A] het kennelijk doen voorkomen alsof de gemeente nu aan zet is. Het is echter vrij moeilijk voorstelbaar dat de gemeente met een bestemmingsplan aan de gang gaat, terwijl zij niet weet of dat voldoende grondslag biedt voor een nog door u te ontwikkelen bouwplan. Er zal toch tussen u en de gemeente overeenstemming moeten bestaan over welke invulling - met inachtneming van de Kadernota - binnen het bestemmingsplan wordt gegeven. Daartoe zult u - zo werkt toch iedere initiatiefnemer - eerst aan de gemeente moeten laten weten wat u gedacht had op de locatie te realiseren.
Kortom, de gemeente heeft een faciliterende en niet een initiërende rol. Het initiatief ligt bij u en van uw zijde mag dan ook verwacht worden dat u laat weten welke invulling van het bestemmingsplan u voorstaat op basis van de Kadernota. Met inachtneming van dat standpunt van u kan de gemeente dan aan de slag gaan met het in procedure brengen van een voorontwerp bestemmingsplan, er van uitgaande dat u de daarmee verband houdende leges heeft voldaan en de benodigde onderzoeken heeft overgelegd.”
2.12
Bij e-mailbericht van 22 juli 2011 heeft [belanghebbende], onder protest, een schetsplan (hierna: bouwplan 2011) ingediend bij de gemeente. [Belanghebbende] heeft twee varianten uitgewerkt voor het realiseren van twee bouwblokken met elk zes woningen met inachtneming van de Kadernota. Voorts staat in dit e-mailbericht:
"Nu thans aan uw eis is voldaan (Hof: tot het indienen van een schetsplan) roepen wij u opnieuw op het bestemmingsplan per omgaande vast te stellen."
2.13 [
De heffingsambtenaar] heeft met dagtekening 2 november 2011 de in geschil zijnde legesaanslag opgelegd aan [belanghebbende]. Deze legesaanslag is opgelegd voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot wijziging van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Omdat het volgens [de heffingsambtenaar] een ander bouwplan betrof dan het bouwplan 2008, heeft [de heffingsambtenaar] het bouwplan 2011 aangemerkt als (de basis voor) een nieuw verzoek om herziening van het bestemmingsplan. Volgens [de heffingsambtenaar] is voor het in behandeling nemen van het bouwplan 2011 sprake van een nieuw belastbaar feit, waarvoor op grond van de Legesverordening 2011 leges geheven dienen te worden.”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de leges terecht in rekening zijn gebracht.
3.2
Belanghebbende stelt dat de e-mail van 22 juli 2011 niet als een nieuwe aanvraag tot herziening van een bestemmingsplan kan worden aangemerkt doch, zo begrijpt het Hof haar standpunt, dat slechts sprake is van de voortgezette behandeling van het eerder ingediende verzoek. Zij stelt voorts dat het betalen van de legesaanslag 2008, bezien in samenhang met de hiervoor geciteerde koopovereenkomst en leveringsakte, moet worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst op grond waarvan de vrijstellingsbepaling van artikel 4, negende lid, van de Verordening op de heffing en invordering van de leges 2011 (hierna: de Verordening) van toepassing is. Tot slot stelt belanghebbende dat de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel verbindende kracht ontberen omdat niet is voldaan aan de in artikel 229b van de Gemeentewet opgenomen opbrengstlimiet.
3.3
De heffingsambtenaar stelt dat de e-mail van 22 juli 2011 moet worden aangemerkt als een hernieuwde aanvraag tot herziening van een bestemmingsplan als bedoeld in de Tarieventabel, dat de vrijstelling niet van toepassing is en dat de hiervoor bedoelde opbrengstlimiet niet is overschreden.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar, en tot vernietiging van de legesnota.
3.6
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het Hof zal, om redenen van proceseconomie, allereerst het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende behandelen.
4.2
De Rechtbank heeft ter zake van dit standpunt van belanghebbende het volgende overwogen:
“4.7 (…) De rechtbank constateert voorts dat de door gemachtigde van [belanghebbende] ter onderbouwing van dit betoog aangehaalde jurisprudentie betrekking heeft op overschrijding van de zogenoemde opbrengstlimiet, waaraan een legesverordening dient te voldoen. Aangezien [belanghebbende] overigens geen stellingen ter zake van de opbrengstlimiet heeft betrokken, gaat de rechtbank verder voorbij aan deze uitspraken. Voor zover [belanghebbende] heeft bedoel[d] te stellen dat op individueel niveau dan wel per aanvraag moet worden beoordeeld of de opbrengst de kosten overschrijden, verwerpt de rechtbank ook dit betoog, nu de opbrengstlimiet geen betrekking heeft op individuele diensten of groep van diensten (Hoge Raad 14 augustus 2009, nr. 43.120, LJN: BI1943).
4.3
In vervolg daarop heeft belanghebbende in hoger beroep haar stelling aangevuld in die zin dat zij verwacht dat de geraamde baten van alle in de Verordening en, naar het Hof begrijpt, de Tarieventabel genoemde diensten de geraamde kosten overstijgen en dat het op de weg van de heffingsambtenaar ligt om aan te tonen welke uitgaven de legesheffingen beogen te dekken.
4.4
De heffingsambtenaar heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het standpunt van belanghebbende onvoldoende is gemotiveerd. Het Hof verwerpt dit standpunt omdat hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht voldoende is om aan de orde te stellen of de in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet bedoelde geraamde baten de in dat artikel bedoelde geraamde ‘lasten ter zake’ hebben overschreden. Derhalve dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen (vgl. Hoge Raad 24 april 2009, nr. 07/12.961, LJN BI1968, rov. 3.2.2).
4.5
Voor de beantwoording van de vraag of de zogenoemde opbrengstlimiet is overschreden moeten, naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, de ramingen met betrekking tot alle in een verordening geregelde diensten in de beoordeling worden betrokken. De Verordening onderscheidt drie Titels waarin telkens, naar het oordeel van de heffingsambtenaar, samenhangende diensten zijn opgenomen. Titel 1 betreft de Algemene dienstverlening, Titel 2 de diensten die verband houden met de Fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning en Titel 3 de dienstverlening, vallend onder de zogenoemde Europese Dienstenrichtlijn. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat, voor de beoordeling of de opbrengstlimiet is overschreden, de diensten in Titel 3 van de Tarieventabel afzonderlijk moeten worden beoordeeld doch dat de diensten in de Titels 1 en 2 gezamenlijk in de beschouwing moeten worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden. Het Hof laat, gelet op het hierna volgende, de juistheid van dit onderscheid in het midden.
4.6
De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift slechts gegevens vermeld met betrekking tot de in Titel 2 vermelde diensten. Hij heeft als bijlage bij zijn verweerschrift een drietal tabellen overgelegd met daarin de geraamde baten, de kosten ter zake van de genoemde diensten en het percentage van die kosten dat toerekenbaar is aan de diensten. De heffingsambtenaar concludeert dat uit de overgelegde cijfers blijkt dat de kostendekkendheid voor 2011 93,3 percent bedraagt.
4.7
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat haar twijfels niet zijn weggenomen en dat met name het percentage van de toerekening van de gestelde kosten aan de diensten, zonder verdere toelichting door haar niet kan beoordeeld. Daarnaar door het Hof gevraagd heeft de heffingsambtenaar ter zitting erkend dat hij op zijn minst de gegevens met betrekking tot de diensten, genoemd in de Titels 1 en 2 van de Tarieventabel, had moeten verschaffen. Hij heeft verklaard ten tijde van het opstellen van het verweerschrift op 1 februari 2013, niet over meer cijfers te hebben beschikt. Hij heeft het Hof verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld alsnog de ontbrekende cijfers en inzichten te verschaffen indien het Hof zulks nodig acht voor de beoordeling van het geschil.
4.8
Het Hof passeert dit voorwaardelijk bewijsaanbod van de heffingsambtenaar omdat het te laat is gedaan. In het licht van de inmiddels vaste jurisprudentie van de Hoge Raad over dit onderwerp moet het de heffingsambtenaar duidelijk zijn geweest welke gegevens van hem werden verlangd nadat belanghebbende in haar hogerberoepschrift nadrukkelijk het standpunt had ingenomen dat de zogenoemde opbrengstlimiet was overschreden. De heffingsambtenaar heeft alle gelegenheid gehad die gegevens in of bij zijn verweerschrift, of uiterlijk in een zogenoemd 10-dagenstuk, over te leggen. Dat hij dat niet heeft gedaan is zijn procesrisico en de gevolgen daarvan moeten voor zijn rekening blijven. Het belang dat belanghebbende heeft bij een spoedige afdoening van haar hoger beroep weegt naar het oordeel van het Hof zwaarder. Aan dit oordeel doet niet af dat belanghebbende kennelijk aan haar andere argumenten een zwaarder gewicht toekende en het standpunt omtrent de limietoverschrijding slechts in korte bewoordingen en als meer subsidiair standpunt in haar hogerberoepschrift opnam.
4.9
Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar – thans – onvoldoende stappen heeft gezet om de twijfel of de opbrengstlimiet is overschreden – naar vermogen – weg te nemen. In dat geval moet worden geoordeeld dat aan de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel, verbindende kracht moet worden ontzegd.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar moeten worden vernietigd.

5.Proceskosten

Het Hof berekent de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van belanghebbende, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 235 voor kosten in de bezwaarfase (1 punt à € 235) en € 1.888 voor de kosten in eerste aanleg en hoger beroep (in beide gevallen 2 punten à € 472), in totaal derhalve € 2.123. Meer of andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
– vernietigt de legesaanslag,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.123, en
– gelast dat de gemeente Wageningen aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 310 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 466 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
27 augustus 2013in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 augustus 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.