ECLI:NL:RBOBR:2013:6036

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
1 november 2013
Zaaknummer
SHE 12/261 en SHE 12/1324
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidieverlening verslavingszorg en geschil over kostprijsmodel en beloning medewerkers

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 1 november 2013, wordt een einduitspraak gedaan in een geschil over subsidieverlening voor verslavingszorg. De zaak betreft de stichting Novadic-Kentron, die in hoger beroep ging tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Na een tussenuitspraak op 9 april 2013, waarin de rechtbank verweerder de gelegenheid gaf om het gebrek met betrekking tot de indexatie van de subsidie te herstellen, zijn partijen het eens geworden over de indexatie van de subsidie. Verweerder heeft de subsidie alsnog geïndexeerd, maar er bleven twee belangrijke kwesties over: de acceptatie van het nieuwe kostprijsmodel van eiseres en de verplichting dat de salarissen van medewerkers onder de Balkenendenorm moesten blijven.

De rechtbank oordeelt dat verweerder het nieuwe kostprijsmodel niet hoefde te accepteren, maar dat hij niet mocht bepalen dat de salarissen onder de Balkenendenorm moesten blijven. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten, laat de rechtsgevolgen gedeeltelijk in stand en voorziet zelf in de zaak. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van verweerder, omdat deze in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank herroept ook een eerder besluit van 22 december 2011 dat betrekking had op de maximale beloning van medewerkers van eiseres.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 3.776,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 12/261 en SHE 12/1324

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 november 2013 in de zaken tussen

de stichting Novadic-Kentron, te Vught, eiseres

(gemachtigde: mr. K.D. Meersma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. M.R.J. Baneke).

als vervolg op de tussenuitspraak van 9 april 2013.

Het verdere procesverloop

Bij tussenuitspraak van 9 april 2013 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na de verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het gebrek met betrekking tot de indexatie van de subsidie te herstellen.
Bij tussenuitspraak van 3 juni 2013 heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot en met 18 juni 2013.
Bij tussenuitspraak van 14 juni 2013 heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot en met 10 juli 2013.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van
2 juli 2013. Bij dit besluit heeft verweerder, voor zover hier van belang, ingestemd met de indexatie van de tarieven in 2010, 2011 en 2012 voor in totaal € 226.112,95. Verder heeft verweerder bij dit besluit ingestemd met het vergoeden van de cliëntgebonden kosten 2012 voor de dag- en nachtopvang ad € 243.806,-.
Eiseres heeft de rechtbank bij brief van 10 juli 2013 meegedeeld dat zij de beroepsgrond die betrekking had op de indexatie voor de subsidiejaren 2010 tot en met 2012 intrekt.
De rechtbank heeft het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

1.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2.
Verweerder heeft in het besluit van 2 juli 2013 de subsidieverlening voor de jaren 2010 tot en met 2012 gewijzigd. Hiermee heeft verweerder de bestreden besluiten en de daaraan ten grondslag liggende primaire besluiten ten gunste van eiseres gewijzigd. Met deze wijziging is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres met betrekking tot de indexatie. Verweerder is hiermee echter niet tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres met betrekking tot de kostprijssystematiek en de aan eiseres opgelegde verplichting met betrekking tot de maximale beloning van de medewerkers van eiseres. Gelet hierop acht de rechtbank de beroepen van eiseres op grond van artikel 6:19, eerste lid, van Awb gericht tegen de bestreden besluiten, zoals deze zijn gewijzigd bij het besluit van 2 juli 2013.
3.
Gelet op de overwegingen in de tussenuitspraak zijn de beroepen gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten zoals gewijzigd bij besluit van 2 juli 2013. De besluiten worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en artikel 3:2 van de Awb (tussenuitspraak, overwegingen 11, 16 en 17). Het bestreden besluit van
29 maart 2012 wordt ook vernietigd wegens strijd met artikel 4:39 van de Awb (tussenuitspraak, overweging 24).
4.
De rechtbank ziet aanleiding om het geschil finaal te beslechten.
4.1. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder ter zitting alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij de gevraagde subsidies gedeeltelijk heeft geweigerd.
4.2. Partijen zijn het eens over de indexatie van de subsidiebedragen die is vastgelegd in het besluit van 2 juli 2013.
4.3. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat de verplichting met betrekking tot de maximale beloning van medewerkers van eiseres ongedaan moet worden gemaakt.
4.4. Gelet op het voorgaande laat de rechtbank de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten zoals gewijzigd bij besluit van 2 juli 2013 in stand, met uitzondering van de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de bij besluit van 22 december 2011 opgelegde verplichting met betrekking tot de maximale beloning van medewerkers van eiseres. De rechtbank voorziet op dit punt zelf in de zaak door het primaire besluit van
22 december 2011 gedeeltelijk te herroepen. Dit besluit wordt herroepen voor zover daarbij is bepaald dat
- de beloning van medewerkers (ook directie en inhuur) van eiseres ten hoogste het Wopt-normbedrag bedraagt
- en dat bij overschrijding daarvan het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag bij de subsidievaststelling wordt verminderd.
5.
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
6.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.776,- (2 punten voor het indienen van de bezwaarschriften, 2 punten voor het verschijnen bij de hoorzittingen, 2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 2 punten voor het verschijnen ter zitting van 8 januari 2013, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten zoals gewijzigd bij besluit van 2 juli 2013;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten zoals gewijzigd bij besluit van 2 juli 2013 in stand blijven, met uitzondering van de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de bij besluit van 22 december 2011 opgelegde verplichting met betrekking tot de maximale beloning van medewerkers van eiseres;
  • herroept het besluit van 22 december 2011 voor zover dat betrekking heeft op deze verplichting;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 612,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.776,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzitter, en mr. E.J.J.M. Weyers en
mr. A. Venekamp, leden, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.