ECLI:NL:RBOBR:2013:5380

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
26 september 2013
Zaaknummer
SHE-12_3289
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij onrechtmatige daad en formele rechtskracht van milieuvergunningen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 27 september 2013, hebben eisers schadevergoeding gevorderd als gevolg van onrechtmatig handelen door de gemeente Cranendonck. De rechtbank oordeelt dat de milieuvergunning, die op 18 juli 2001 onherroepelijk is geworden, rechtmatig is en dat er geen grondslag is voor schadevergoeding. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), die bevestigen dat de rechtmatigheid van de milieuvergunning en de handhavingsbesluiten vaststaan. De rechtbank stelt vast dat de besluiten van 28 mei 2001 en 24 oktober 2006 onherroepelijk zijn geworden, waardoor de rechtmatigheid daarvan niet meer ter discussie staat. Dit betekent dat er geen aanleiding is om schade te vergoeden voor de geweigerde bouwvergunningen en de handhavingsverzoeken. De rechtbank verklaart het beroep van eiser 1 ongegrond en het beroep van eisers 2 tot en met 5 niet-ontvankelijk, omdat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit. De rechtbank concludeert dat de eisers niet ontvankelijk zijn in hun beroep en dat de schadeclaim van eiser 1 terecht is afgewezen, omdat de rechtmatigheid van de besluiten niet kan worden betwist. De uitspraak benadrukt het belang van formele rechtskracht in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak om bezwaar te maken voordat beroep kan worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 12/3289

Uitspraak van de meervoudige kamer van 27 september 2013 in de zaak tussen

[eiser 1], te[woonplaats], eiser 1,

en

[eiser 2], te [woonplaats], eiser 2,

en

[eiser 3], te[woonplaats], eiser 3,

en

[eiser 4], te [woonplaats], eiser 4,

en

[eiser 5], te [woonplaats], eiser 5,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck, verweerder
(gemachtigden: mr. K. Evers, drs. V. Herzberg en mr. A.M.F. de Rooij).

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder, onder verwijzing naar de brief van zijn aansprakelijkheidsverzekeraar Centraal Beheer Achmea te Apeldoorn van 14 april 2011, aan eiser 1 bevestigd dat niet is komen vast te staan dat verweerders gemeente onrechtmatig heeft gehandeld en dat in ieder geval de claim van eiser inzake het bestemmingsplan, de milieuvergunning en het handhavend optreden inzake[adres 1] is verjaard.
Bij besluit van 11 september 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser 1 ongegrond verklaard waartegen door eiser 1 beroep is ingesteld.
In de uitspraak van 27 april 2012 (AWB 11/3659) heeft de rechtbank eisers beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 11 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser 1 (opnieuw) ongegrond verklaard.
Eiser 1 heeft op 3 oktober 2012 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2013. Eiser 1 en eiser 2 in gezelschap van haar echtgenoot zijn verschenen in persoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
In zijn beroepschrift geeft eiser 1 aan dat hij gemachtigd is namens de eigenaren van [adres 2], zijnde eisers 2 tot en met 5, beroep in te stellen naar aanleiding van het bestreden besluit. Dit roept de vraag op of eisers 2 tot en met 5 ontvankelijk zijn in hun beroep.
3.
De rechtbank is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord om de volgende reden. Op grond van artikel 7:1, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen, alvorens beroep in te stellen, bezwaar te maken. Aan de hand van het procesdossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat eisers 2 tot en met 5 geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit, zodat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid van de Awb. Ook is niet gebleken dat deze omissie verschoonbaar is. Het beroep van eisers 2 tot en met 5 zal door de rechtbank dan ook niet ontvankelijk worden verklaard.
4.
Voor wat betreft de vaststaande, en door partijen niet betwiste, feiten verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 27 april 2012 (AWB 11/3659). Hierin heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder een nieuw besluit moet nemen ten aanzien van de door eiser gestelde schade die het gevolg is van het verstrekken van een milieuvergunning aan het bedrijf van [persoon 1], gevestigd aan [adres 1], de gestelde weigeringen om handhavend op te treden tegen [persoon 1] en het weigeren van bouwvergunningen voor het eigen perceel aan de [adres 2].
5.
Eiser 1 voert aan dat hij op 23 juni 2006 bij verweerder een schadeclaim heeft ingediend. Gezien de datum 18 juli 2001, waarop de aan [persoon 1] verleende milieuvergunning (hierna: de milieuvergunning) onherroepelijk is geworden en rekening houdend met de datum van ontvangst van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ABRS) hierover van 4 augustus 2001 is de verjaringstermijn van vijf jaren niet overschreden.
6.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat de ABRS in zijn uitspraak van 18 juli 2001 het beroep van eiser 1, dat was gericht tegen de milieuvergunning, ongegrond heeft verklaard, waarmee de rechtmatigheid van de milieuvergunning is komen vast te staan. Aldus is er geen sprake is van onrechtmatig handelen en dient het verzoek om schadevergoeding van eiser 1 te worden afgewezen.
7.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel. In zijn uitspraak van 18 juli 2001, E 03.98.1760, heeft de ABRS de tegen de milieuvergunning ingestelde beroepen deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en de ABRS, zie onder meer HR 16 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9347, en ABRS 24 maart 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO6051, is daarmee de milieuvergunning in rechte onaantastbaar geworden en dient van de rechtmatigheid daarvan, zowel wat betreft de inhoud en wat betreft de wijze van tot stand komen, te worden uitgegaan.
Verweerder was niet gehouden inhoudelijk in te gaan op het verzoek om schadevergoeding, nu eiser 1 ‘onrechtmatig handelen’ aan zijn verzoek om schadevergoeding ten grondslag heeft gelegd. Het verzoek is daarom terecht afgewezen. Het betoog van eiser 1 faalt.
8.
Eiser 1 voert verder aan dat de weigering van verweerder om handhavend op te treden en de geweigerde bouwvergunningen ten behoeve van het perceel [adres 2] gevolgen zijn van de verleende milieuvergunning. De rechtbank verstaat deze stelling aldus, dat naar de mening van eiser 1 de door hem geleden schade ook het gevolg is van het weigeren handhavend op te treden tegen het bedrijf van [persoon 1]. Verweerder heeft de geleden schade noch de onderbouwing daarvan in het bestreden besluit weerlegd. De schade heeft vooral betrekking op overlast en het ontbreken van bouwmogelijkheden op het perceel [adres 2], ondanks het feit dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan bebouwing wel toestaat. Ook hier geldt, aldus eiser 1, dat geen sprake is van verjaring.
9.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bij besluiten van 28 mei 2001 en 24 oktober 2006 op de handhavingsverzoeken van eiser 1 heeft beslist. De genoemde besluiten zijn ondertussen onherroepelijk geworden, waarmee de rechtmatigheid daarvan is komen vast te staan. Daardoor bestaat er geen grondslag om tot uitkering van de beweerde schade over te gaan.
10.
Ook voor de bij besluiten van 24 juli 2001 en 27 augustus 2003 geweigerde bouwvergunningen geldt volgens verweerder dat als gevolg van de leer van de formele rechtskracht de rechtmatigheid van deze besluiten een gegeven is, zodat hier geen aanleiding bestaat om schade te vergoeden. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat de geclaimde schade niet is onderbouwd.
11.
In een brief van 17 februari 2001 heeft eiser 1 verweerder verzocht om handhavend op te treden en daarbij stelt hij zich op het standpunt dat [persoon 1] door de uitoefening van het bedrijf handelt in strijd met het geldende bestemmingsplan. Bij besluit van 28 mei 2001 heeft verweerder aangegeven niet handhavend te zullen optreden, omdat van enige strijdigheid niet gebleken is. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser 1 heeft verweerder bij besluit van 9 oktober 2001 besloten dit bezwaar ongegrond te verklaren, waartegen vervolgens geen beroep is ingesteld. Op 24 oktober 2006 heeft verweerder afwijzend beslist op het tweede handhavingsverzoek van eiser 1 van 17 maart 2006, eveneens gericht tegen het bedrijf van [persoon 1]. Eiser 1 heeft daartegen geen bezwaar aangetekend. Het gevolg hiervan is dat de schadeveroorzakende besluiten formele rechtskracht hebben gekregen en de rechtmatigheid daarvan een gegeven is. De rechtbank oordeelt, met een verwijzing naar rechtsoverweging 7, dat het verzoek van eiser 1 terecht is afgewezen. Het beroep van eiser 1 treft ook op dit punt geen doel.
12.
Bij besluit van 24 juli 2001 heeft verweerder de bouwvergunning geweigerd voor het bouwen van vier woningen aan de [adres 2] vanwege strijd met het geldende bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Bij besluit van 2 oktober 2001 heeft verweerder het daartegen door eiser 1 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het besluit van 27 augustus 2003, waarbij verweerder te kennen heeft gegeven geen medewerking te verlenen aan de wijziging van de bebouwingsgrens op[adres 2], is bij de beslissing op het bezwaar van eiser 1 van 23 maart 2004 gehandhaafd. Tegen beide beslissingen op bezwaar is geen beroep ingesteld met als gevolg dat ook hier de
-vermeend- schadeveroorzakende besluiten formele rechtskracht hebben gekregen en de rechtmatigheid daarvan een gegeven is. De rechtbank oordeelt dan ook, met een verwijzing naar rechtsoverweging 7, dat het verzoek van eiser 1 ook op dit punt terecht is afgewezen, zodat dit betoog van eiser 1 eveneens geen doel treft.
13.
Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat het verzoek om schadevergoeding van eiser 1 in alle gevallen terecht is afgewezen, behoeft hetgeen door eiser en verweerder is aangevoerd met betrekking tot de verjaringstermijn en de onderbouwing van het schadebedrag geen behandeling meer.
14.
Op grond van het voorgaande zal het beroep van eiser 1 ongegrond worden verklaard.
15.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers 2 tot en met 5 niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiser 1 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mr. A.H.N. Kruijer en
mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. E.A.C. Spoormakers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.