Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 september 2013 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], eiseres
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
In de eerste plaats heeft zij gewezen op de schriftelijke en ondertekende verklaring van haarzelf en [persoon 1] van 20 november 2012. Hierin verklaren zij dat op 1 april 2009 geen drie vrachten mest zijn gelost maar één vracht mest, dat de bodemgesteldheid niet goed genoeg bleek nadat één vracht was aangevoerd, dat zij hebben afgezien om de resterende twee vrachten te leveren/ ontvangen, dat dit niet gecommuniceerd is met de administratie en per abuis wel drie afleveringsbonnen zijn ingestuurd en dat de vervoersbewijzen met nummers 1017487111 en 1017487138 komen te vervallen. [persoon 1] heeft deze verklaring bevestigd ter zitting van de ambtelijke commissie (hoewel dit ten onrechte niet blijkt uit het opgemaakte verslag) en ter zitting van de rechtbank.
1 april 2011 de datum van laden en lossen is van 250 ton mest per vracht. De vervoersbewijzen zijn ondertekend door [persoon 1] en (namens) eiseres. In aanmerking genomen het belang dat de wetgever blijkens de hiervoor weergegeven toelichting toekent aan het vervoersbewijs en gezien de handtekeningen van de vervoerder ([persoon 1]) en de afnemer (eiseres), mocht verweerder ervan uitgaan dat de informatie op de vervoersbewijzen juist is. Verweerder mocht er dus van uitgaan dat [persoon 1] op 1 april 2011 drie vrachten dierlijke meststoffen van elk 250 ton heeft geleverd en vervoerd naar eiseres en dat eiseres deze vrachten heeft afgenomen, tenzij eiseres het tegendeel aannemelijk maakt. Eiseres is daarin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd.
20 november 2012, die zowel door [persoon 1] als door eiseres mondeling is bevestigd, komt, gelet ook op het belang dat de wetgever heeft toegekend aan het vervoersbewijs, niet dezelfde bewijskracht toe als aan de vervoersbewijzen. Daarbij komt dat de verklaring pas veel later is opgesteld dan de vervoersbewijzen. Eiseres heeft weliswaar aangevoerd dat zij en [persoon 1] de vervoersbewijzen reeds hadden getekend alvorens daadwerkelijk zou worden geladen en gelost en dat zij er pas veel later is achtergekomen dat [persoon 1] de twee vervoersbewijzen van de niet geleverde vrachten had ingezonden in plaats van te vernietigen zoals was afgesproken, maar een en ander komt voor risico van eiseres.
31 december 2011 aanwezige hoeveelheid mest in tonnen en de daarin aanwezige kilogrammen stikstof en fosfaat, niet zonder meer kan worden afgeleid dat deze opgave tevens de betreffende twee vrachten mest bevat. Aan de hand van de eindvoorraad dierlijke meststoffen van [persoon 1] heeft eiseres aldus niet aannemelijk gemaakt dat [persoon 1] op 1 april 2011 geen drie vrachten dierlijke meststoffen aan eiseres heeft afgeleverd.
Beslissing
mr. P.H.C. Schoemaker leden, in aanwezigheid van mr. C.G.M. Kosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2013.