ECLI:NL:RBOBR:2013:4400

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2013
Publicatiedatum
12 augustus 2013
Zaaknummer
SHE 13/106
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbinding van financiële voorwaarden aan toestemming voor kinderopvang in schoolgebouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting QliQ Primair Onderwijs en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond. De zaak betreft de rechtmatigheid van een financiële voorwaarde die door het gemeentebestuur is verbonden aan de toestemming voor de realisatie van kinderopvang in een schoolgebouw. Het schoolbestuur heeft in het verleden stichtingskosten in rekening gebracht gekregen, welke het gemeentebestuur nu ter discussie stelt. De rechtbank oordeelt dat het gemeentebestuur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er extra kosten zijn gemaakt die gerelateerd zijn aan de verhuur van de lokalen voor buitenschoolse opvang. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het gemeentebestuur, waarbij de bezwaren van het schoolbestuur ongegrond zijn verklaard, en herroept het besluit waarbij stichtingskosten in rekening zijn gebracht. De rechtbank concludeert dat het beroep van het schoolbestuur gegrond is en dat het gemeentebestuur het betaalde griffierecht moet vergoeden. Tevens worden de proceskosten aan het schoolbestuur vergoed, vastgesteld op € 944,-.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/106

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 augustus 2013 in de zaak tussen

Stichting QliQ Primair Onderwijs, te Helmond, eiseres

(gemachtigde: mr. J.M.V. Dubelaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond, verweerder

(gemachtigden: W.M.H. Martens en A. Fonseca).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder bij de Stichting Katholiek Primair Onderwijs Helmond (de rechtsvoorganger van eiseres) stichtingkosten tot een bedrag van € 301.117,52 in rekening gebracht en teruggevorderd.
Bij besluit van 16 augustus 2012 heeft verweerder bij eiseres stichtingkosten tot een bedrag van € 7.447,86 in rekening gebracht en teruggevorderd.
Bij besluit van 4 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen te reageren op een brief van verweerder van 26 april 2013 met bijlagen. Eiseres heeft bij brief van 29 mei 2013 schriftelijk gereageerd. Verweerder heeft bij brief van 12 juni 2013 een schriftelijke reactie daarop ingediend. Nadat partijen de rechtbank toestemming hebben verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres is de rechtsopvolger van de Stichting Katholiek Primair Onderwijs Helmond. De Stichting Katholiek Primair Onderwijs Helmond bestond ten tijde in geding uit een aantal basisscholen in Helmond. Een van die basisscholen betreft de Dierdonkschool. Ten behoeve van kinderopvang is een aantal klaslokalen van de Dierdonkschool verhuurd aan (onder meer) de kinderopvangorganisatie ‘Up to Four’. Deze organisatie heeft in de periode van
1 september 2007 tot en met 31 maart 2009 ten behoeve van het aanbieden van buitenschoolse opvang (BSO) gebruik gemaakt van één lokaal van het schoolgebouw van de Dierdonkschool. Verweerder heeft in verband met deze verhuur met terugwerkende kracht stichtingskosten tot een bedrag van € 7.447, 86 bij eiseres in rekening gebracht.
2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder aan de op grond van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Helmond 2009 (de Verordening) vereiste toestemming voor de verhuur van schoolruimten ten behoeve van BSO, ten onrechte de financiële voorwaarde van vergoeding van de stichtingskosten heeft verbonden. Voorts voert eiseres aan dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat de hoogte van de financiële voorwaarde gerelateerd moet zijn aan extra kosten of gemiste inkomsten die verweerder heeft als gevolg van de verhuur van lokalen.
3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij reeds bij besluit van 11 mei 2007 aan de verleende toestemming genoemde financiële voorwaarde heeft verbonden. Doordat eiseres destijds tegen dat besluit geen bezwaar heeft gemaakt is dit in rechte onaantastbaar geworden.
4.
Tussen partijen is niet in geschil dat het schoolbestuur van de Dierdonkschool aan verweerder heeft verzocht om toestemming voor het verhuren van schoolruimten ten behoeve van BSO. Voorts is niet in geschil dat verweerder op 13 maart 2007 heeft besloten om de schoolbesturen die daarom hebben verzocht toestemming te verlenen voor het verhuren van schoolgebouwen ten behoeve van BSO en dat in die gevallen stichtingskosten moeten worden geïnd. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de brief van 11 mei 2007 niet kan worden aangemerkt als bekendmaking van dat collegebesluit aan eiseres. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de bewuste brief niet specifiek gericht is aan het schoolbestuur van de Dierdonkschool, maar aan alle schoolbesturen voor het primair onderwijs in de gemeente Helmond. Voorts bevat die brief naar inhoud slechts algemene informatie voor de schoolbesturen aangaande het door verweerder gevoerde beleid met betrekking tot verzoeken om toestemming voor verhuur van schoolruimtes. Noch het feit dat in de bewuste brief wordt verwezen naar de besluitvorming van verweerder op soortgelijke verzoeken van (onder meer) eiseres, noch het feit dat onder de brief een bezwaarclausule is opgenomen, doet aan af aan evenbedoeld oordeel.
Het voorgaande brengt mee dat eiseres, anders dan verweerder meent, in het kader van haar bezwaar en beroep de rechtmatigheid van de aan de toestemming verbonden stichtingkosten ter discussie kan stellen. Verweerder heeft in het bestreden besluit dan ook ten onrechte het beginsel van de formele rechtskracht aan eiseres tegengeworpen.
5.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 21 oktober 2009 (LJN: BK0803) is de bevoegdheid om zonder wettelijke grondslag een financiële voorwaarde te verbinden aan de toestemming voor realisatie van kinderopvang in een schoolgebouw aan voorwaarden gebonden.
In zo’n geval dient dan te blijken dat de bijdrage in de stichtingskosten die het schoolbestuur op grond van de financiële voorwaarde aan de gemeente moet betalen ten goede komt aan onderwijshuisvesting en dat de hoogte van het gevraagde bedrag rechtstreeks is gerelateerd aan de extra kosten of derving van inkomsten voor de gemeente die de toestemming voor het verhuren van een deel van het schoolgebouw aan een organisatie voor buitenschoolse opvang met zich meebrengt. Gelet op genoemde uitspraak kan niet worden aanvaard dat het zonder wettelijke grondslag opgelegde financiële voorschrift feitelijk het karakter krijgt van een belastingheffing, dan wel van ontneming van door de verhuur genoten voordeel.
6.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de hoogte van de stichtingskosten heeft bepaald aan de hand van de genormeerde bekostiging voor nieuwbouw van een leslokaal, zoals opgenomen in de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op deze wijze niet onderbouwd dat hij in de periode van
1 augustus 2007 tot en met 31 maart 2009 € 7.447, 86 aan kosten heeft gemaakt of dit bedrag als inkomsten heeft gederfd. Verweerder heeft er weliswaar op gewezen dat in verband met de verhuur van de lokalen aan de BSO twee extra lokalen zijn bijgebouwd, maar deze nieuwbouw is gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting eerst in 2010 gerealiseerd, zodat de daarmee gemoeide kosten geen betrekking hebben op de periode waarop verweerder bij eiseres stichtingskosten in rekening heeft gebracht.
7.
Nu verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij extra kosten heeft gemaakt die rechtstreeks kunnen worden gerelateerd aan de verhuur van die lokalen ten behoeve van de door Up to Four aangeboden BSO, betekent dit dat verweerder bij eiseres ten onrechte stichtingskosten in rekening heeft gebracht.
8.
De conclusie is dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb (oud) het besluit van 16 augustus 2012, waarbij aan eiseres een bedrag van € 7.447, 86 aan stichtingskosten in rekening is gebracht, herroepen en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het te vernietigen besluit.
9.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van €472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 16 augustus 2012 waarbij aan eiseres een bedrag van
€ 7.447, 86 aan stichtingskosten in rekening is gebracht en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, voorzitter, en mr. A. Venekamp en
mr. C.P.J. Scheele, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.