ECLI:NL:RBNNE:2025:891

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
LEE 24/2614
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Knuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een kunstwerk

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland wordt het beroep van Stichting De Nieuwe Kolk tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaarschrift behandeld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen had een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een kunstwerk op de trappen van De Nieuwe Kolk. Eiseres, huurder van een deel van het gebouw, maakte bezwaar tegen deze vergunning, maar het college verklaarde het bezwaarschrift niet-ontvankelijk omdat het één dag te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt dat deze niet-ontvankelijkheid onterecht was, omdat de termijnoverschrijding niet aan eiseres kon worden toegerekend. De publicatie van de vergunning was onduidelijk en ambtenaren van de gemeente hadden eiseres verkeerd geïnformeerd over de bezwaartermijn. De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding van één dag als verschoonbaar moet worden beschouwd, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt hen op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij het bezwaar inhoudelijk moet worden behandeld. Tevens moet het college het griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2614

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2025 in de zaak tussen

Stichting De Nieuwe Kolk , uit Assen , eiseres

(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen, het college

(gemachtigden: E.M. Venema en G. Koopman).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen het niet-ontvankelijk verklaren van een bezwaarschrift van eiseres bij besluit van 23 april 2024 (het bestreden besluit).
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde en [bestuurder] namens eiseres en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaarschrift. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank oordeelt dat het college het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1.
Eiseres is huurder van een deel van het gebouw De Nieuwe Kolk in Assen. De gemeente Assen is verhuurder.
4.2.
Het college heeft aan de gemeente Assen een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een kunstwerk op de trappen van De Nieuwe Kolk. Dit besluit is op 29 januari 2024 verzonden aan de aanvrager van de vergunning. Op 6 februari 2024 is daarover een mededeling geplaatst in het Gemeenteblad (hierna: de publicatie).
4.3.
De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is gaan lopen op 30 januari 2024 en eindigde op 11 maart 2024.
4.4.
Door eiseres is bij brief van 12 maart 2024 bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is op dezelfde dag ontvangen door het college. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift één dag te laat is ingediend.
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
5. Eiseres voert aan dat zij bij het indienen van het bezwaarschrift ervan uitging dat de indieningstermijn eindigde zes weken na de datum van de publicatie. Dat had zij begrepen uit de publicatie zelf en ook is dat tot twee maal toe aan haar gezegd door ambtenaren van de gemeente.
6. De beroepsgrond slaagt. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende.
6.1.
Uit artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat niet-ontvankelijkheidverklaring van een te laat ingediend bezwaarschrift achterwege blijft als “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest”. Vaste rechtspraak [1] sinds 30 januari 2024 is dat daarvoor twee aspecten van belang zijn.
In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding aan de indiener kan worden toegerekend. Er kan grond zijn om de termijnoverschrijding niet toe te rekenen aan de indiener als die het gevolg is van bijzondere omstandigheden aan de kant van de indiener, als de termijnoverschrijding is veroorzaakt door het handelen of nalaten van het bestuursorgaan en mogelijk ook wegens andere redenen. De term ‘redelijkerwijs’ in de Awb geeft aan het bestuursorgaan en de bestuursrechter enige ruimte om ook in gevallen waarin sprake is van een slechts geringe verwijtbaarheid met betrekking tot de termijnoverschrijding, deze niet aan de indiener toe te rekenen. Of sprake is van een geringe verwijtbaarheid hangt onder meer af van wie de indiener is en hoe groot de termijnoverschrijding is. Dat moet van geval tot geval worden beoordeeld. Indien het bestuursorgaan of de bestuursrechter tot het oordeel komt dat sprake is van een geringe verwijtbaarheid, is vervolgens de partijenconstellatie van belang, in het bijzonder de rechtszekerheid van betrokken derden.
Als de termijnoverschrijding niet kan worden toegerekend dan moet worden beoordeeld of het bezwaar- of beroepschrift is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. Is dat het geval, dan is de termijnoverschrijding verschoonbaar.
6.2.
In het bestreden besluit is verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. Daarin staat dat in de jurisprudentie doorgaans een strenge benadering wordt gevolgd met het oog op het belang van rechtszekerheid. Het college is in de motivering niet inhoudelijk ingegaan op bovengenoemde jurisprudentie over verschoning van termijnoverschrijding, waarin die strenge lijn juist is verlaten.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat sprake was van geringe verwijtbaarheid aan de kant van eiseres en dat de termijnoverschrijding niet aan eiseres kon worden toegerekend.
6.3.1.
In de publicatie staat onder de kop “Verleende omgevingsvergunningen (reguliere procedure): […] Weiersstraat (op trap De Nieuwe Kolk) kadastraal bekend sectie AA, nr. 2892, het plaatsen van een kunstwerk (29/01).” Daaronder staat: “Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de dag van verzending van het besluit naar de aanvrager, een gemotiveerd bezwaarschrift indienen […].” In de publicatie stond wel tussen haakjes “29/1” maar niet duidelijk was dat het besluit op die dag was verzonden. Hoewel het ook op de weg lag van eiseres om te informeren naar de verzenddatum om zekerheid te krijgen over het einde van de bezwarentermijn, is de termijnoverschrijding door onduidelijkheid in de publicatie deels toe te rekenen aan het bestuursorgaan.
6.3.2.
De rechtbank acht verder aannemelijk dat door ambtenaren van de gemeente aan eiseres is verteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar gold vanaf de datum van de publicatie. Dat blijkt in ieder geval uit het verslag dat door eiseres is overgelegd van een vergadering op 7 maart 2024, tussen medewerkers van de gemeente (als verhuurder) en de stichting (als huurder). In dat verslag staat: “Kunstwerk Molukken - bezwaarperiode loopt nog sinds 6 februari 2024.” Hoewel de mededelingen zijn gedaan door ambtenaren die niet direct betrokken waren bij de vergunningverlening, is begrijpelijk dat eiseres daardoor op het verkeerde been is gezet. Ook daardoor is sprake van geringe verwijtbaarheid.
6.3.3.
Ook overweegt de rechtbank dat de indiener een professionele partij is, van wie verwacht kon worden dat zij eerder deskundige bijstand had gezocht. Dat doet echter gelet op de andere overwegingen niet af aan de conclusie dat sprake is van geringe verwijtbaarheid.
6.3.4.
Tenslotte is voor de toerekening van de termijnoverschrijding van belang dat de overschrijding met één dag zeer beperkt was. Daarin ligt bovendien besloten dat het bezwaarschrift is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd. [2]
6.4.
Omdat sprake is van geringe verwijtbaarheid moet worden gekeken naar de partijenconstellatie om te beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar moest worden geacht. De rechtbank is het niet eens met het college waar zij stelt dat de rechtszekerheid van betrokken derden zwaar moet wegen. Ten eerste is de gemeente zelf de vergunninghouder. Maar bovendien waren er op het moment van het bestreden besluit twee andere bezwaarschriften tegen de verleende vergunning in behandeling. Het bezwaarschrift van eiseres had gevoegd kunnen worden behandeld met die andere bezwaarschriften, zonder dat het daardoor langer had geduurd voordat betrokken derden rechtszekerheid hadden gekregen. De rechtbank is van oordeel dat het college de termijnoverschrijding daarom verschoonbaar had moeten achten.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 6:11 van de Awb. Dit betekent dat het bezwaarschrift van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden voor toepassing van haar bevoegdheden voor finale geschilbeslechting. Dit omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat het college het bezwaar inhoudelijk moet behandelen. De rechtbank geeft het college hiervoor twaalf weken. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van de wettelijke termijn voor het behandelen van een bezwaarschrift als een bezwarencommissie is ingesteld (artikel 7:10, eerste lid, van de Awb)
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft de zitting bijgewoond. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 april 2025;
- draagt het college op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Knuttel, rechter, in aanwezigheid van E.D.M. Nijbroek, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze benadering wordt door de hoogste bestuursrechters gevolgd sinds een serie uitspraken van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven: ECLI:NL:CBB:2024:31, ECLI:NL:CBB:2024:32, ECLI:NL:CBB:2024:33 en ECLI:NL:CBB:2024:34.
2.Vergelijk rechtsoverweging 3.3 in ECLI:NL:CBB:2024:31