ECLI:NL:RBNNE:2025:83

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
22-3460
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging bestuurlijke boete en last onder dwangsom wegens onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens via livestream

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland wordt het beroep van eiseres tegen de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) behandeld. Eiseres had een livestream met videobeelden van een dorpskern uitgezonden op haar website, waarbij persoonsgegevens van omwonenden zichtbaar waren. De AP legde eiseres een bestuurlijke boete van € 500,- en een last onder dwangsom op wegens het onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij zij aanvoert dat de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk was voor de promotie van het dorp en het voorzien in een sociale behoefte. De rechtbank oordeelt dat de AP terecht heeft vastgesteld dat eiseres op onrechtmatige wijze persoonsgegevens heeft verwerkt. De rechtbank concludeert echter dat het beroep van eiseres gegrond is vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het beroep. De rechtbank matigt de boete tot € 375,- en kent eiseres een vergoeding van proceskosten toe. De rechtbank vernietigt het besluit van de AP voor zover het de hoogte van de boete betreft, maar laat het besluit voor de rest in stand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3460

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: mr. E.E. Troll en mr. R. van Es),
en

de Autoriteit Persoonsgegevens, de AP

(gemachtigden: mr. W. van Steenbergen en mr. O.S. Nijveld).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [derde-partij 1] en [derde-partij 2] uit [woonplaats] (gemachtigde: mr. A. van Beelen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de oplegging van een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom voor een overtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (de AVG).
1.1.
Met het besluit van 9 juli 2021 heeft de AP aan eiseres een bestuurlijke boete van € 500,- en een last onder dwangsom opgelegd. Met het bestreden besluit van 11 augustus 2022 is de AP bij dit besluit gebleven.
1.2.
De AP heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
1.3.
Eiseres heeft aanvullende gronden ingediend.
1.4.
Derde-partijen hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vertegenwoordigd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , de gemachtigden van eiseres, de gemachtigden van de AP en derde-partijen en hun gemachtigde.

Feiten en totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft een livestream met videobeelden van de dorpskern van [plaats] uitgezonden op een aan haar toebehorende website. De videobeelden zijn met ongeveer één minuut vertraging uitgezonden en zijn gemaakt met twee, op initiatief van eiseres geplaatste, vaste camera’s. De eerste camera is met ingang van 15 november 2014 bevestigd aan de [gebouw] en deze heeft het doorgaande vaarwater “ [vaarwater] ” in [plaats] in beeld gebracht. De tweede camera is vanaf de datum van 1 juni 2016 verbonden aan een pand dat is gelegen aan [adres] in [plaats] en deze camera heeft beelden gemaakt van “ [de haven] ”.
2.1.
Op 13 oktober 2016 hebben derde-partijen een handhavingsverzoek gedaan bij de AP, omdat zij van mening zijn dat eiseres met het uitzenden van de livestream op onrechtmatige wijze (haar) persoonsgegevens verwerkt. Van belang volgens derde-partijen is dat het vooraanzicht van hun woning en hun in de haven gelegen zeilboot op de livestream staan weergegeven. De AP heeft dit handhavingsverzoek bij besluit van 26 januari 2017 afgewezen.
2.2.
Op 1 november 2018 heeft de AP een handhavingsverzoek (klacht) over de livestream ontvangen van een bewoner van een woning die eveneens op de livestream staat weergegeven.
2.3.
Op 25 maart 2019 hebben derde-partijen een nieuw handhavingsverzoek (klacht) ingediend bij de AP over onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens door eiseres.
2.4.
Op 28 maart 2019 heeft de AP aan eiseres meegedeeld dat zij naar aanleiding van het ontvangen van klachten een onderzoek is gestart om vast te stellen of eiseres op rechtmatige wijze twee camera’s heeft ingezet. De AP heeft eiseres daarbij in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken op basis van welke verwerkingsgrondslag uit de AVG zij persoonsgegevens verwerkt. [1]
2.5.
In het onderzoeksrapport van 2 juli 2019 heeft de AP geconcludeerd dat eiseres op onrechtmatige wijze persoonsgegevens verwerkt met het uitzenden van de livestream.
2.6.
Op 28 augustus 2019 heeft de AP aan eiseres meegedeeld dat zij het voornemen heeft om voor de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens een bestuurlijke boete van € 500,- en een last onder dwangsom op te leggen.
2.7.
Bij het besluit van 9 juli 2021 heeft de AP aan eiseres een bestuurlijke boete van € 500,- en een last onder dwangsom opgelegd voor het onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens in de periode van 21 februari 2019 tot 9 juli 2021. Daartoe is volgens de AP van belang dat eiseres zich voor de verwerking van de persoonsgegevens niet kan beroepen op één van de in de AVG vereiste verwerkingsgrondslagen. [2]
2.8.
In het bestreden besluit van 11 augustus 2022 heeft de AP het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
2.9.
Op 9 augustus 2022 heeft de AP aan eiseres meegedeeld dat zij het voornemen heeft om over te gaan tot invordering van de dwangsom.
2.10.
Op 6 september 2022 heeft eiseres het uitzenden van de livestream beëindigd.
2.11.
Op 16 september 2022 heeft de AP aan eiseres meegedeeld dat de AP als gevolg van het beëindigen van de livestream, en daarmee het beëindigen van het verwerken van persoonsgegevens, niet overgaat tot het invorderen van de dwangsom van € 2.000,-.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat de AP terecht tot de conclusie is gekomen dat eiseres op onrechtmatige wijze persoonsgegevens heeft verwerkt. Wel passeert de rechtbank daartoe een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. [3] De rechtbank oordeelt in aanvulling daarop dat het beroep van eiseres desalniettemin gegrond is, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het beroep is overschreden. Gelet hierop matigt de rechtbank de aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete. Ook krijgt eiseres vanwege het passeren van het motiveringsgebrek en het overschrijden van de redelijke termijn een vergoeding van haar proceskosten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bevoegdheid tot het instellen van beroep
4. De rechtbank overweegt dat het bestuur van eiseres bij brief van 10 juli 2023 het door [betrokkene 1] ingestelde beroep heeft bekrachtigd. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het beroep namens eiseres, gelet op haar statuten, is ingesteld door een daartoe niet – zelfstandig – bevoegd bestuurder.
Betalingsonmacht griffierecht
5. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de betaling het griffierecht vanwege betalingsonmacht. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij beschikt over € 500,- en dat overige inkomsten enkel worden verkregen door middel van donatie en sponsoring voor de door eiseres georganiseerde projecten.
5.1.
De rechtbank ziet in het betoog van eiseres geen grond voor toewijzing van het beroep op betalingsonmacht. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt niet dat zij niet in staat is het griffierecht te voldoen. Dat eiseres haar financiële middelen wenst te besteden aan door haar georganiseerde projecten kan op zichzelf ook niet tot die conclusie leiden. Nu eiseres het griffierecht heeft voldaan na de voorlopige afwijzing van het beroep op betalingsonmacht bij griffiersbrief van 13 januari 2023, staat de afwijzing van het verzoek niet in de weg aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep.
5.2.
De rechtbank wijst het beroep op betalingsonmacht voor het griffierecht af.
Procesbelang last onder dwangsom
6. De AP heeft met het primaire besluit van 9 juli 2021 aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd die strekt tot het beëindigen van de onrechtmatige verwerking van de persoonsgegevens door middel van het uitzenden van de livestream. Aan deze last heeft de AP een begunstigingstermijn van vier weken verbonden. Voor iedere week die eiseres na afloop van deze termijn niet heeft voldaan aan de last, verbeurt zij € 500,- tot een maximum van € 2.000,-. Met het bestreden besluit heeft de AP deze last in stand gelaten.
6.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres in beroep een procesbelang heeft bij de beoordeling van de last onder dwangsom, omdat de AP bij e-mail van 16 september 2022 heeft afgezien van de invordering van de dwangsom. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, omdat de AP op de zitting desgevraagd heeft meegedeeld dat alsnog tot invordering van de dwangsom wordt overgegaan op het moment dat vast staat dat de last mocht worden opgelegd en op het moment dat eiseres overgaat tot het hervatten van de livestream. Gelet hierop is de beoordeling van de oplegging van de last onder dwangsom, naar het oordeel van de rechtbank, voor eiseres van feitelijke betekenis. [4]
Het geschil
7. Partijen verschillen niet van mening over dat eiseres, in de hoedanigheid van verwerkingsverantwoordelijke, met het uitzenden van de livestream persoonsgegevens heeft verwerkt. Daartoe is van belang dat personen en woningen in de dorpskern van [plaats] herkenbaar in beeld zijn gebracht bij het uitzenden van de livestream op een aan eiseres toebehorende website. Wel zijn partijen verdeeld over de vraag of eiseres zich voor deze verwerking van de persoonsgegevens kan beroepen op een grondslag uit de AVG die maakt dat de verwerking van persoonsgegevens is toegestaan.
Heeft eiseres op onrechtmatige wijze persoonsgegevens verwerkt?
8. In het bestreden besluit heeft de AP, mede onder verwijzing naar het onderzoeksrapport van 2 juli 2019, vastgesteld dat eiseres op onrechtmatige wijze persoonsgegevens heeft verwerkt door het uitzenden van de livestream op een aan haar toebehorende website. Daartoe is in het onderzoeksrapport opgenomen dat de AP in de periode van 21 februari 2019 tot en met 14 maart 2019 wekelijks beelden heeft opgenomen van de livestream. Op deze beelden worden volgens de AP personen en omliggende woningen in beeld gebracht. De weergegeven personen kunnen aan de hand van deze beelden worden herkend en geïdentificeerd. Deze herkenbaarheid wordt volgens de AP vergroot doordat de livestream is gesitueerd in een dorp met ruim 10.000 inwoners. Ook wordt een deel van het privéleven van de bewoners van op de livestream weergegeven woningen uitgezonden met de livestream. Ook heeft de AP vastgesteld dat zowel de website waarop de livestream wordt uitgezonden als een andere website van eiseres niet beschikken over een privacybeleid. Voor de verwerking van persoonsgegevens, die plaatsvindt met het uitzenden van de livestream, kan eiseres zich volgens de AP niet beroepen op één van de in artikel 6, eerste lid, van de AVG genoemde verwerkingsgrondslagen. [5]
8.1.
Eiseres stelt dat de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig is omdat zij en derden bij de verwerking van persoonsgegevens een gerechtvaardigd belang hebben als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG. Ook is de verwerking noodzakelijk voor de behartiging van deze belangen en valt de vereiste belangenafweging, aldus eiseres, ook in haar voordeel uit. Om die reden zijn de bestuurlijke boete en last onder dwangsom ten onrechte opgelegd. Eiseres heeft toegelicht dat zij, mede gelet hierop, het uitzenden van de livestream weer wenst te hervatten.
8.1.1.
Het gerechtvaardigde belang bestaat volgens eiseres in de eerste plaats in haar eigen belang bij de promotie van [plaats] , in het bijzonder de oude dorpskern, de rijksmonumenten en de beeldbepalende gebouwen. Ook stelt eiseres dat zij de gerechtvaardigde belangen van derden behartigt. Deze belangen bestaan in de eerste plaats in het belang dat de Ondernemersvereniging [plaats] , de Stichting Horeca Promotie, VVV Waterland van Friesland, de provincie Friesland en de Vereniging van Bedrijven [plaats] eveneens hebben bij de promotie van [plaats] . Deze promotiebelangen zijn gericht op het aantrekken van toeristen ten behoeve van economisch gewin. Ten tweede stelt eiseres dat zij het belang van de gemeente De Fryske Marren behartigt, omdat de brugwachter van deze gemeente van de livestream gebruik maakt bij het bedienen van de bruggen. Eiseres wijst ter onderbouwing op het besluit van 25 maart 2014, waarmee het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren aan eiseres een subsidie van € 2.000,- heeft verleend voor het plaatsen van de camera aan de Lemster Toer. Ten derde heeft de wijkagent een belang bij de verwerking, omdat hij met de livestream in staat wordt gesteld om het dienstrooster vast te stellen aan de hand van het actuele beeld in de dorpskern. Ten vierde worden zieken, bejaarden en geïnteresseerden in binnen- en buitenland door middel van de livestream in staat gesteld om vanuit huis het beeld van en de evenementen in de dorpskern te aanschouwen. Hiermee voorziet de livestream in een sociale behoefte van diegenen die in een isolement verkeren, diegenen die niet over de mogelijkheid beschikken om naar [plaats] te komen en diegenen die vanuit huis de activiteit in het centrum wensen te aanschouwen. Ter onderbouwing van dit belang wijst eiseres op een door 941 personen ondertekende petitie die strekt tot continuering van de livestream en e-mails die zijn gericht aan eiseres met een daaraan gelijke strekking. Tot slot hebben derden een gerechtvaardigd belang bij de verwerking omdat de handhaving van de openbare orde en veiligheid, het tegengaan van vandalisme en het ordentelijk verloop van het vaarverkeer zijn gebaat bij – de preventieve werking die uitgaat van – het uitzenden van de livestream.
8.2.
Derde-partijen voeren aan dat eiseres de verwerking van persoonsgegevens op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG dient te staken als betrokkenen, zoals derde-partijen, tegen die verwerking bezwaar hebben. Dit is slechts anders indien dwingende gerechtvaardigde gronden zijn aangevoerd die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene. [6] Van een zodanig (dwingend) gerechtvaardigd belang is volgens derde-partijen geen sprake. De promotiebelangen van eiseres en derden kunnen aldus derde-partijen worden gelijkgesteld met het economische belang om te adverteren en daarmee het belang bij “direct marketing”. Derde-partijen wijzen erop dat zij, als betrokkenen, een absoluut recht van bezwaar hebben ten aanzien van de verwerking ten behoeve van direct marketing. [7] Ook hieruit volgt dat de persoonsgegevens niet meer voor de door eiseres behartigde belangen mogen worden verwerkt.
8.3.
De rechtbank overweegt dat de AVG bepaalt dat de beginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens, voor zover hier van belang, inhouden dat persoonsgegevens moeten worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is. Ook dienen persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden te worden verzameld en mogen de persoonsgegevens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt. Verder dient de verwerking van persoonsgegevens toereikend te zijn, ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. [8] De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van deze beginselen en heeft ten aanzien van die naleving een verantwoordingsplicht. [9]
8.4.
Uit de AVG volgt verder dat de verwerking van persoonsgegevens enkel rechtmatig is, indien aan ten minste één van de in artikel 6 van de AVG genoemde voorwaarden is voldaan. Eén van deze voorwaarden is dat de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is. [10]
8.4.1.
Uit het arrest
Meta Platforms e.a.van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat deze rechtvaardigingsgrond restrictief moet worden uitgelegd, omdat de verwerking van persoonsgegevens op deze grond rechtmatig kan zijn zonder dat een betrokkene toestemming heeft gegeven voor de verwerking van persoonsgegevens. [11]
8.4.2.
Voor een geslaagd beroep op dit artikel moet derhalve aan drie voorwaarden zijn voldaan. De eerste stap is dat het belang dat de verwerkingsverantwoordelijke nastreeft een gerechtvaardigd belang is. Als dat zo is, moet vervolgens worden beoordeeld of de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk is voor de behartiging van dat gerechtvaardigde belang (de tweede stap). Daarbij wordt getoetst aan de proportionaliteit en subsidiariteit: staat de inbreuk voor de betrokkenen in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel en kan het doel op een minder voor de betrokkenen nadelige wijze worden bereikt? De derde stap is dat een afweging moet plaatsvinden tussen de belangen van de verantwoordelijke en de betrokkenen. [12]
8.4.3.
Het ligt in de eerste plaats op de weg van de verwerkingsverantwoordelijke om te stellen wat het belang bij de verwerking is, waarom die verwerking noodzakelijk is en dat hij hiernaar moet handelen. Het is aan de AP om te beoordelen wat de verwerkingsverantwoordelijke werkelijk doet, te bezien of de gestelde belangen daarmee overeenkomen en ook werkelijk worden behartigd door de verwerking en of deze gerechtvaardigd zijn. Deze toets dient de AP uit te voeren bij de eerste stap. [13]
Stap 1
9. Eiseres stelt zich ten eerste op het standpunt dat de AP ten onrechte niet alle door eiseres behartigde en aangedragen belangen heeft meegewogen in de beoordeling bij stap 1. De AP heeft volgens eiseres enkel het promotiebelang van eiseres onderkend in het bestreden besluit. De beoordeling in stap 1 is daarom volgens eiseres niet volledig geweest. Eiseres stelt, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling, dat de oplegging van de bestuurlijke boete en de last onder dwangsom al om die reden geen stand kan houden. [14]
9.1.
De AP stelt dat de belangen die eiseres in beginsel kan behartigen in het bestreden besluit zijn meegewogen. Dit gaat volgens de AP – kortgezegd – om het promotiebelang van eiseres en derden en het sociale belang van derden.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat de AP bij haar beoordeling van stap 1 in het bestreden besluit alle belangen heeft meegewogen die eiseres in beginsel kan behartigen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
9.3.
Eiseres voert aan dat de belangen van overheidsinstanties die door eiseres worden behartigd ten onrechte niet zijn onderkend door de AP in het bestreden besluit. Het gegeven dat een overheidsinstantie zich bij de verwerking van persoonsgegevens niet kan beroepen op de grondslag uit artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG, sluit volgens eiseres niet uit dat zij het belang van die overheidsinstantie kan behartigen met een beroep op deze verwerkingsgrondslag. Volgens eiseres is enkel van belang op welke verwerkingsgrondslag zij zich kan beroepen ten aanzien van de persoonsgegevens die zij verwerkt. Ter onderbouwing wijst eiseres op een opinie van de Werkgroep artikel 29 (WP29) uit 2014 over de uitleg van het begrip een “gerechtvaardigd belang” zoals is opgenomen in een aan artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG voorafgaande bepaling. [15] Uit deze opinie is volgens eiseres niet af te leiden dat de belangen van overheidsinstanties, zijnde een derde als bedoeld in de daartoe in de AVG opgenomen definitie, niet een gerechtvaardigd belang kunnen opleveren daar waar deze belangen worden behartigd door een verwerkingsverantwoordelijke die zelf wel een beroep kan doen op de toepassing van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG. [16]
9.3.1.
De belangen die overheidsinstanties hebben bij de verwerking van persoonsgegevens door eiseres zijn naar het oordeel van de rechtbank door de AP terecht niet meegenomen bij de beoordeling in de eerste stap. Uit artikel 6, eerste lid, van de AVG volgt dat overheidsinstanties zich ten aanzien van de rechtmatigheid van de door hen verwerkte persoonsgegevens in het kader van de uitoefening van hun taken niet kunnen beroepen op de verwerkingsgrondslag uit artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG. Gelet hierop staat de systematiek van de AVG er naar het oordeel van de rechtbank aan in de weg dat eiseres belangen van die overheidsinstanties kan behartigen met een beroep op deze verwerkingsgrondslag ten einde te komen tot een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Mede van belang daarbij is dat overheidsinstanties zich dienen te beroepen op de verwerkingsgrondslag uit artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG. Dat artikel geeft een engere definitie van de belangen die redengevend kunnen zijn om te komen tot een rechtmatige verwerking dan artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f , van de AVG. De rechtbank ziet in de opinie van WP29, anders dan eiseres betoogt, geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Dat in die opinie niet expliciet is uitgesloten dat private verwerkingsverantwoordelijken belangen van overheidsinstantie kunnen behartigen met een beroep op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG is daartoe, mede gelet op het hiervoor overwogene, niet voldoende.
9.3.2.
Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van eiseres dat de AP ten onrechte van belang acht dat haar statuten eveneens in de weg staan aan het behartigen van belangen van overheidsinstanties, geen verdere bespreking. Hetzelfde geldt voor het standpunt van eiseres dat de AP ten onrechte heeft gesteld dat deze belangen uitdrukkelijk aan haar dienen te zijn opgedragen alvorens zij dat belang mag behartigen en voor het betoog dat de AP ten onrechte heeft gesteld dat eiseres hieraan ten aanzien van de door haar behartigde belangen van overheidsinstanties niet heeft voldaan.
9.3.3.
Met in achtneming van het voorgaande heeft de AP de door eiseres aangedragen belangen van derden, bestaande in het belang van de wijkagent, de brugwachter van de gemeente de Fryske Marren, de provincie Friesland en de overheidsinstanties die het handhaven van de openbare orde en veiligheid als taak hebben, in de eerste stap op goede gronden buiten de beoordeling gelaten.
9.4.
Eiseres heeft verder gesteld dat het belang van het vaarverkeer door de AP onvoldoende is onderkend. Dit vaarverkeer maakt van de livestream gebruik om na te gaan of er ligplaatsen in de haven beschikbaar zijn.
9.4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres het belang van het vaarverkeer in beroep voor het eerst naar voren heeft gebracht. Dit is door eiseres niet gemotiveerd betwist. Om die reden kan dit betoog reeds niet tot de conclusie leiden dat de AP dit belang in het bestreden besluit ten onrechte buiten de beoordeling in stap 1 gelaten heeft.
9.4.2.
Over de vraag of de rechtbank dit belang in beroep desalniettemin kan meenemen bij de beoordeling van de vraag of eiseres een gerechtvaardigd belang heeft bij de verwerking van persoonsgegevens overweegt de rechtbank als volgt. De AVG bepaalt dat de doeleinden van de verwerking op het moment van verzamelen van persoonsgegevens reeds welbepaald uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd dienen te zijn. Ook mogen persoonsgegevens niet verder op een met die doeleinden onverenigbare wijze worden verwerkt. [17] Uit de AVG volgt verder dat voor zover persoonsgegevens direct bij een betrokkene worden verzameld (hetgeen bij eiseres overigens niet geschiedt) bij de verkrijging van de persoonsgegevens de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene informatie dient te verstrekken over de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde indien de verwerking is gebaseerd op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG. [18] Hieruit kan, naar het oordeel van de rechtbank, worden afgeleid dat enkel belangen die ten tijde van de verwerking daadwerkelijk en voor betrokkenen duidelijk kenbaar zijn behartigd kunnen worden meegenomen bij de beoordeling van de vraag of een geslaagd beroep gedaan kan worden op deze verwerkingsgrondslag.
9.4.3.
Hieraan heeft eiseres met haar verwijzing naar het belang van het vaarverkeer niet voldaan. Dit belang is door eiseres in beroep voor het eerst gesteld. Niet gebleken is dat eiseres dit belang ten tijde van de verwerking van persoonsgegevens in de periode waarover de overtreding is vastgesteld daadwerkelijk en voor betrokkenen duidelijk kenbaar heeft behartigd. Om die reden laat de rechtbank dit gestelde belang bij de verdere beoordeling van de vraag of eiseres een geslaagd beroep kan doen op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG, buiten beschouwing.
9.5.
De rechtbank stelt verder vast dat de AP in het bestreden besluit voorop heeft gesteld dat eiseres, gelet op de door haar gegeven toelichting, met het verwerken van persoonsgegevens het doel nastreeft om sfeerbeelden live weer te geven (te promoten) bij een zo breed mogelijk publiek. De AP heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het primaire besluit van 9 juli 2021, overwogen dat het nastreven van dit doel in beginsel bijdraagt aan de promotiebelangen van eiseres, die zich richten op het aantrekken van toeristen, en dat het weergeven van die beelden – in het verlengde daarvan – voorziet in een sociale behoefte. [19] Hieruit volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat de AP acht heeft geslagen op de promotiebelangen van eiseres, de parallel daaraan gelegen promotiebelangen van derden en het sociale belang van derden in zijn beoordeling van de stappen 1 tot en met 3. Mede gelet op het onder 9.3. en 9.4. overwogene oordeelt de rechtbank dat de AP hiermee de belangen die eiseres in beginsel kan behartigen, heeft meegenomen vanaf de beoordeling van de eerste stap. Om die reden bestaat geen grond voor het oordeel dat de AP (tijdig) door eiseres aangedragen belangen ten onrechte buiten de beoordeling heeft gelaten. Het onder 9. opgenomen betoog van eiseres slaagt daarom niet. Of die beoordeling standhoudt, beoordeelt de rechtbank hieronder.
9.6.
Eiseres heeft ten aanzien van de beoordeling in stap 1 verder aangevoerd dat de AP in het bestreden besluit ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij geen gerechtvaardigd belang heeft, op de grond dat de belangen die eiseres behartigt niet in rechte afdwingbaar zijn. Het begrip gerechtvaardigd belang dient volgens eiseres breder te worden uitgelegd en omvat ook commerciële belangen, waaraan in ieder geval het promotiebelang van eiseres en derden gelijkgesteld kan worden.
9.7.
De AP heeft zich in beroep, onder verwijzing naar het arrest
Koninklijke Nederlandse Lawn Tennisbondvan het HvJEU, op het gewijzigde standpunt gesteld dat het promotiebelang van eiseres en derden en het sociale belang van derden een gerechtvaardigd belang zijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG. Gelet op dit arrest kan volgens de AP niet langer gesteld worden dat enkel een rechte afdwingbaar belang gezien kan worden als een gerechtvaardigd belang. [20]
9.8.
De rechtbank is, met de AP, van oordeel dat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd voor zover daarin is gesteld dat het promotiebelang van eiseres en derden en het sociale belang van derden geen gerechtvaardigd belang zijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG. De rechtbank ziet, anders dan eiseres betoogt, aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb). Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
9.8.1.
In het bestreden besluit heeft de AP, mede onder verwijzing naar het primaire besluit van 9 juli 2021, overwegingen opgenomen ten aanzien van het onderzoek naar en de beoordeling van stappen 2 (de noodzakelijkheid) en 3 (de belangenafweging). Uit de beoordeling van deze stappen volgt, beide op zichzelf bezien, volgens de AP dat eiseres op onrechtmatige wijze persoonsgegevens heeft verwerkt. De rechtbank is, gelet op het onder 10. en 11. overwogene, van oordeel dat de AP een juiste beoordeling van deze stappen heeft gemaakt en daarmee terecht heeft geconcludeerd dat eiseres de AVG heeft overtreden. Dat de AP in het bestreden besluit ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres (ook) niet voldoet aan stap 1 leidt daarom niet tot de conclusie dat eiseres op rechtmatige wijze persoonsgegevens heeft verwerkt en dat geen sprake is van een overtreding.
9.9.
Het betoog van eiseres dat niet kan worden toegekomen aan de beoordeling van stappen 2 en 3, omdat in het onderzoeksrapport van 2 juli 2019 geen onderzoek is gedaan naar stappen 2 en 3, slaagt niet. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de AP in het bestreden besluit, mede onder verwijzing naar het primaire besluit van 9 juli 2021, onderzoek heeft gedaan naar en een beoordeling heeft gemaakt van de stappen 2 en 3. De rechtbank is verder van oordeel dat het onderzoeksrapport voldoet aan de daaraan in de Awb gestelde eisen. [21] Zo bevat het rapport een dagtekening, een vermelding van de naam van de overtreder, de overtreding alsmede het overtreden voorschrift en een aanduiding van de plaats en tijdstip van de overtreding. Het enkele feit dat in de op het onderzoeksrapport volgende besluitvorming een aanvullende motivering en onderzoek zijn opgenomen ten aanzien van de stappen 2 en 3 maakt daarom niet reeds dat het onderzoeksrapport in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb tot stand is gekomen. Daarbij is mede van belang dat de AP met het onderzoeksrapport afdoende kennis heeft vergaard over de wijze waarop eiseres persoonsgegevens heeft verwerkt doordat is vastgesteld welke beelden door eiseres zijn uitgezonden met de livestream in de periode waarop de door de AP vastgestelde overtreding ziet en van hetgeen op die beelden is waar te nemen. Deze vaststellingen in het onderzoeksrapport zijn door eiseres ook niet betwist.
9.9.1.
De AP heeft verder gesteld dat de besluiten die in deze beroepsprocedure voorliggen afwijken van de besluiten die ter beoordeling voorlagen in de uitspraak van de Afdeling en de rechtbank Midden-Nederland in het (hoger) beroep van VoetbalTV. [22] De AP voert daarover aan dat zij in de besluitvorming die in deze beroepsprocedure aan de orde is een beoordeling heeft gemaakt van de stappen 2 en 3, anders dan in de besluitvorming in de zaken van VoetbalTV. De rechtbank overweegt dat wat van dit standpunt van de AP ook zij, gelet op het hiervoor overwogene reeds geen grond bestaat voor de conclusie dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
9.10.
Het standpunt van eiseres dat niet gekomen kan worden tot de beoordeling van stappen 2 en 3, omdat de AP op vooringenomen wijze stappen 2 en 3 heeft beoordeeld doordat zij reeds heeft geoordeeld dat stap 1 niet slaagt, slaagt evenmin. Het enkele feit dat de AP ook een beoordeling heeft gemaakt van stappen 2 en 3, nadat zij heeft geoordeeld dat stap 1 niet slaagt, is daartoe niet voldoende. Eiseres heeft verder geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht ten aanzien waarvan de AP in haar beoordeling van stappen 2 en 3 blijk geeft van vooringenomenheid. Of de AP op goede gronden heeft geconcludeerd dat de verwerking van persoonsgegevens niet noodzakelijk is gelet op de gerechtvaardigde belangen van eiseres en derden en dat de belangenafweging eveneens in het nadeel van eiseres uitvalt, beoordeelt de rechtbank hieronder.
Stap 2
10. De AP heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar de motivering in het primaire besluit van 9 juli 2021, geconcludeerd dat de verwerking van persoonsgegevens niet strikt noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen. Van belang is dat niet wordt voldaan aan de vereisen van subsidiariteit en proportionaliteit. In het primaire besluit heeft de AP daartoe overwogen dat het promoten van het dorp [plaats] en het voorzien in de daaraan gekoppelde sociale behoefte ook met minder ingrijpende middelen kan worden bereikt dan het continue uitzenden van een livestream. Zo bestaan volgens de AP diverse (niet) digitale manieren om het dorp te promoten zonder dat daarbij persoonsgegevens worden verwerkt. Daarbij kan gedacht worden aan promotie op de website van eisers en promotie door middel van pers- en drukwerk. Voor zover eiseres vasthoudt aan de livestream, dienen de camera’s zo te zijn gepositioneerd dat de promotie plaatsvindt zonder dat daarbij persoonsgegevens verwerkt worden. Ook is de verwerking van persoonsgegevens volgens de AP niet proportioneel. Daartoe is van belang dat bij voortduring persoonsgegevens worden verwerkt die door een ieder live zijn te volgen. Dit staat volgens de AP niet in redelijke verhouding tot de belangen die eiseres dient met de verwerking.
10.1.
Eiseres is van mening dat de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor de door haar behartigde belangen. De livestream is ten eerste noodzakelijk voor de promotie van het dorp [plaats] , doordat toerisme wordt aangetrokken en het economisch welzijn stijgt. De livestream is volgens eiseres het meest effectieve middel om dit belang te behartigen. Het bekijken van de beelden draagt bij aan het gemeenschapsgevoel, helpt bij het sfeerproeven en geeft een actueel beeld. De livestream roept volgens eiseres ook een zeker urgentie op, waardoor livestreamkijkers onderdeel willen zijn van hetgeen zich in [plaats] afspeelt. Dit trekt meer aandacht dan folders met verouderde foto’s. Met die optie worden volgens eiseres veel minder mensen bereikt. De camera’s zijn daarbij op grote afstand geplaatst, kunnen niet inzoomen en nemen geen beelden op. Daarmee wordt volgens eiseres voldaan aan het beginsel van minimale gegevensverwerking. Ook is de livestream in de tweede plaats noodzakelijk voor zieken, bejaarden en andere bewoners en geïnteresseerden die niet fysiek aanwezig kunnen zijn en bijvoorbeeld in een sociaal isolement verkeren.
10.2.
Derde-partij stelt zich, met de AP, op het standpunt dat de verwerking van de persoonsgegevens niet noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen.
10.3.
Uit de rechtspraak van het HvJEU volgt dat de rechter bij de beoordeling van de vraag of de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang, dient na te gaan of het gestelde gerechtvaardigde belang dat bestaat bij de verwerking van de gegevens redelijkerwijs niet even doeltreffend kan worden bereikt met andere middelen die in mindere mate afbreuk doen aan de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkenen, in het bijzonder aan het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens zoals die door de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) worden gewaarborgd. [23] Ook dient de noodzaak van de verwerking te worden onderzocht in samenhang met het beginsel van minimale gegevensverwerking. [24] Op grond van dat beginsel moeten persoonsgegevens toereikend zijn, alsook ter zake dienend en beperkt tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt.
10.4.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de AP op goede gronden heeft vastgesteld dat de verwerking van persoonsgegevens niet noodzakelijk is voor de door eiseres behartigde gerechtvaardigde belangen. Daarbij hecht de rechtbank aan het volgende.
10.5.
In het onderzoeksrapport van 2 juli 2019 heeft de AP vastgesteld dat met de livestream, en mede gelet op de kwaliteit van de uitgezonden videobeelden, personen herkenbaar in beeld zijn gebracht die zich in de openbare ruimte begeven. Omdat de livestream is gesitueerd in een dorp met ruim 10.000 mensen, is aan de hand van de videobeelden eerder te herleiden welke personen zich in beeld begeven. Ook worden volgens de AP omliggende woningen herkenbaar in beeld gebracht.
10.6.
In het bestreden besluit heeft de AP, mede onder verwijzing naar het primaire besluit van 9 juli 2021, aangevuld dat door de wijze van verwerking van persoonsgegevens een inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Daarbij is van belang dat door het uitzenden van de livestream een deel van het privéleven van bewoners van op de livestream weergegeven woningen inzichtelijk is bij eiseres en derden die de livestream bekijken. Volgens de AP is hiermee sprake van een vergaande vorm van verwerking van persoonsgegevens. Hoewel geen bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt, is sprake van de verwerking van gevoelige persoonsgegevens die betrekking hebben op betrokkenen en hun privéleven.
10.7.
Het continu weergeven van – het komen en gaan naar – de woning van derde-partijen op de livestream hebben derde-partijen ervaren als een grote inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer. Derde-partijen lichten toe dat zij het feit dat zij continu door eenieder bekeken kunnen worden, ervaren als angstig en onveilig. Ook merken derde-partijen op dat zij nooit hebben gevraagd om de livestream, maar dat zij desondanks met de negatieve gevolgen daarvan worden geconfronteerd. Derde-partijen benadrukken dat zij niet hebben ingestemd met het voorstel van eiseres om het gedeelte van het beeld van de livestream waarop hun woning staat weergeven wazig te maken ofwel geblokt weer te geven. Deze wijze van weergave van de videobeelden heeft volgens derde-partijen des te meer de aandacht op de woning en henzelf gevestigd. Dit blijkt volgens derde-partijen onder meer uit de negatieve reacties en vragen die zij, mede naar aanleiding van de toepassing van het door hen niet gewenste blurscherm, hebben ontvangen.
10.8.
De rechtbank stelt, mede gelet op het hiervoor overwogene, vast dat eiseres met het verwerken van persoonsgegevens door middel van uitzenden van de livestream een vergaande inbreuk heeft gemaakt op het recht van eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens van bewoners van woningen die op de livestream staan weergeven. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het geblurd weergeven van woning maakt dat in mindere mate een inbreuk wordt gemaakt op de grondrechten en fundamentele vrijheden van betrokkenen overweegt de rechtbank als volgt. Uit de afbeeldingen zoals opgenomen in bijlage 10 van het onderzoeksrapport van 2 juli 2019 en bijlage 2 bij de reactie van derde-partijen van 23 november 2021 in bezwaar blijkt dat de woningen – van onder meer derde-partijen – ten tijde van de periode waarover de overtreding is vastgesteld niet (geheel) vaag, geblokt of als zwarte balk zijn weergegeven. Om die reden ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat als gevolg van de wijze van inrichten van het videobeeld een verminderde inbreuk is gemaakt op de grondrechten en fundamentele vrijheden van bewoners van op livestream weergegeven woningen in de periode waarover de overtreding is vastgesteld. Wel slaat de rechtbank in dit verband acht op de verklaringen van geen bezwaar die door bewoners van op de livestream weergegeven woningen aan eiseres zijn afgegeven. Dat neemt echter niet weg dat is gebleken dat de bewoners van ten minste twee woningen kenbaar hebben gemaakt dat zij niet instemmen met het weergeven van hun woning.
10.8.1.
Ook stelt de rechtbank vast dat op het recht van bescherming van persoonsgegevens van betrokkenen die herkenbaar in beeld zijn gebracht terwijl zij zich begaven in de openbare ruimte, inbreuk is gemaakt. Deze inbreuk is minder indringend dan de inbreuk op de grondrechten en fundamentele vrijheden van bewoners van woningen die op de livestream staan weergegeven, omdat men zich, in tegenstelling tot betrokkenen die zich begeven in de huiselijke privésfeer, in de openbare ruimte niet (geheel) ongezien mag wanen. Dat neemt echter niet weg dat ook de verwerking van persoonsgegevens van deze betrokkenen op een rechtmatige, behoorlijke en transparante wijze dient plaats te vinden. [25]
10.9.
De belangen die eiseres nastreeft met de verwerking kunnen naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs even doeltreffend worden bereikt met andere middelen die in mindere mate afdoen aan de rechten en vrijheden van anderen. De AP heeft daartoe terecht overwogen dat het onder de aandacht brengen van (de evenementen in) de dorpskern van [plaats] – ten behoeve van het aan trekken van toeristen en om te voorzien in de sociale behoefte – redelijkerwijs met een combinatie van velerlei minder ingrijpende middelen kan worden bewerkstelligd. Daaronder in ieder geval begrepen het online zetten van video’s of het livestreamen van specifieke evenementen die plaatsvinden in [plaats] en bijvoorbeeld het promoten door middel van het uitgeven van pers- en drukwerk. De rechtbank hecht er eveneens aan dat de camera’s op verschillende minder ingrijpende wijzen kunnen worden afgesteld. Bijvoorbeeld door de camera’s zodanig te positioneren dat enkel de openbare ruimte in beeld wordt gebracht of zodanig vaag weer te geven dat personen niet langer aan de hand van de beelden zijn te herleiden.
10.9.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het continu uitzenden van de livestream het meest effectieve middel is om [plaats] te promoten. In dit verband zij eraan herinnerd dat het op de weg van eiseres ligt om te bewijzen dat zij persoonsgegevens verzamelt op een ten aanzien van betrokkenen rechtmatige, behoorlijke en transparante wijze. [26] Gelet hierop ligt het op de weg van eiseres om haar stelling dat het continu uitzenden van de livestream noodzakelijk is omdat dit middel het meest tegemoetkomt aan de door haar behartigde belangen, te onderbouwen met concrete gegevens. Deze enkele stelling biedt daarmee, mede gelet op het onder 10.9. overwogene, onvoldoende grond voor de conclusie dat andere en minder ingrijpende middelen verminderd effectief zijn daar waar het gaat om het behartigen van de gerechtvaardigde belangen van eiseres.
10.9.2.
De rechtbank hecht er bij de beoordeling van de noodzakelijkheid eveneens aan dat naar haar oordeel de verwerking van persoonsgegevens niet voldoet aan het beginsel van minimale gegevensbescherming. De verwerking van persoonsgegevens, met name daar waar de eerbiediging van het privéleven van betrokkenen in het geding is, is niet ter zake dienend voor de door eiseres behartigde gerechtvaardigde belangen. Niet in te zien valt volgens de rechtbank dat het weergeven van delen van het privéleven van betrokkenen noodzakelijk is voor en bijdraagt aan de belangen die eiseres nastreeft met het online onder de aandacht brengen van de – evenementen in de – dorpskern van [plaats] .
10.10.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Stap 3
11. Eiseres heeft gesteld dat in [plaats] en ver daarbuiten een grote consensus over en behoefte bestaat aan de livestream. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres gewezen op een petitie die strekt tot behoud van de livestream die door 941 personen is ondertekend. Ook wijst eiseres op e-mails met vragen over de reden dat de livestream is beëindigd en of deze kan worden hervat. Ook is volgens eiseres van belang dat vrijwel alle bewoners van panden die op de livestream staan weergegeven een schriftelijke of mondelinge verklaring van geen bezwaar hebben gegeven. Hieruit volgt dat het gebruik van de camera’s duidelijk wordt erkend en verwacht in de gemeenschap. Aan dit breed gedragen (algemene) belang dient volgens eiseres een zwaar gewicht te worden toegekend. Dit volgt, aldus eiseres, ook uit de opinie van WP29. [27] Daartegenover staat dat eiseres, voor zover nu van belang, enkel klachten heeft ontvangen van derde-partijen. De belangen die gediend zijn bij de verwerking wegen daarmee volgens eiseres zwaarder dan het individuele belang van derde-partijen.
11.1.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest
Meta Platforms e.a. van het HvJEU volgt dat de voorwaarde dat belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de bij de gegevensbescherming betrokken persoon niet zwaarder mogen wegen dan het gerechtvaardigde belang van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, een afweging impliceert van de betrokken tegengestelde rechten en belangen die in beginsel afhangt van de omstandigheden van het concrete geval. [28]
11.2.
Het bij voortduring uitzenden van de livestream heeft een stelselmatig, indringend en omvangrijk karakter op het privéleven van bewoners die bezwaar hebben tegen het weergeven van hun woning op de livestream. Zoals onder 10.8. is overwogen is hiermee sprake van een vergaande inbreuk op het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens van deze betrokkenen. De AP heeft hiertoe ook gewezen op een verklaring van een omwonende die stelt dat zij zich door de livestream genoodzaakt heeft gezien om te verhuizen, omdat de livestream faciliteerde dat zij ongewenst door personen werd gevolgd. Dit onderstreept volgens de AP de risico’s en impact van het streamen van camerabeelden op het leven van deze betrokkenen en hun belang daarvan gevrijwaard te blijven. Dat andere bewoners hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het uitzenden van de livestream, doet volgens de AP niet af aan deze impact.
11.3.
Zoals onder 10.8.1. is overwogen is ook inbreuk gemaakt op het recht van bescherming van persoonsgegevens van betrokkenen die herkenbaar in beeld zijn gebracht terwijl zij zich begaven in de openbare ruimte. Vooropgesteld vindt deze verwerking van persoonsgegevens plaats zonder dat betrokkenen daartoe toestemming (kunnen) geven. Dat betrokkenen zich in de openbare ruimte begeven maakt niet dat zij om die reden redelijkerwijs de verwachting hebben dat hun persoonsgegevens verwerkt worden door middel van het uitzenden van een livestream. Voorbijgangers zullen, ondanks de door eiseres geplaatste waarschuwingsbordjes, niet ten alle tijden bewust zijn van het feit dat zij door eenieder online zijn te volgen. Gelet hierop is van een redelijke verhouding tussen verwerkingsverantwoordelijke en betrokkene geen sprake. Ook vindt deze verwerking niet plaats op een voor betrokkenen rechtmatige, transparante en behoorlijke wijze. Dat de verwerking enkel voortduurt zolang iemand in beeld is en ook dat verder geen beelden worden opgeslagen, dempt weliswaar de gevolgen van de verwerking van deze betrokkenen, maar dit neemt de inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens van deze betrokkenen niet weg.
11.4.
Daartegenover staat dat mede uit de door eiseres overgelegde petitie en e-mails blijkt dat het uitzenden van de livestream voorziet in een breed gedragen behoefte aan de livestream. Deze behoefte bestaat enerzijds in het belang van eiseres en derden om toeristen aan te trekken en anderzijds in de sociale behoefte om mee te krijgen wat zich in [plaats] afspeelt.
11.5.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank, met de AP, van oordeel dat de belangen, de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de bij de gegevensbescherming betrokken personen zwaarder wegen dan het gerechtvaardigde belang van eiseres en derden. Met name van belang daartoe is dat sprake is van een vergaande inbreuk op het recht eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens van betrokkenen. De gerechtvaardigde belangen die eiseres en derden nastreven staan niet in redelijke verhouding tot de aard van de belangen waarop met de verwerking van persoonsgegevens een inbreuk wordt gemaakt.
11.6.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Conclusie
12. Met inachtneming van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de AP terecht tot de conclusie is gekomen dat eiseres ten aanzien van de door haar verwerkte persoonsgegevens geen beroep kan doen op de verwerkingsgrondslag uit artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG. Redengevend daarvoor is dat de verwerking van persoonsgegevens voor de gerechtvaardigde belangen van eiseres en derden niet noodzakelijk is en de gerechtvaardigde belangen van eiseres en derden niet opwegen tegen de belangen van betrokkenen. Om die reden heeft de AP op goede gronden vastgesteld dat eiseres de AVG heeft overtreden doordat eiseres op onrechtmatige wijze persoonsgegevens heeft verwerkt. [29] Gelet hierop is de AP bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van de bestuurlijke boete [30] en een last onder dwangsom. [31]
Vertrouwensbeginsel
13. Eiseres voert verder aan dat de AP in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel. Volgens eiseres heeft de AP met de afwijzing van het eerste handhavingsverzoek van derde-partijen bij het in rechte onaantastbare besluit van 26 januari 2017 aan haar concrete en ondubbelzinnige toezeggingen gedaan. In dit besluit geeft de AP aan dat geen aanleiding wordt gezien om handhavend op te treden, omdat eiseres aanvullende maatregelen heeft getroffen met het uitbreiden van het blurscherm en niet aannemelijk is dat personen rond de woningen herkenbaar in beeld komen. Deze toezeggingen houden volgens eiseres in dat de AP geen aanleiding voor handhaving ziet, mede gelet op de destijds geldende prioriteringscriteria, en dat alleen een onderzoek wordt gestart bij veel signalen. Van een relevante wijziging in deze omstandigheden is volgens eiseres echter niet gebleken.
13.1.
De rechtbank is van oordeel dat de AP in het besluit van 26 januari 2017 geen concrete en ondubbelzinnige toezeggingen heeft gedaan over het (niet uitoefenen) van de bevoegdheid tot handhavend optreden ten aanzien van een (toekomstige) overtreding van de AVG. Daarbij is van belang dat de AP in dit besluit mede heeft overwogen dat het ontvangen van veel signalen over hetzelfde onderwerp aanleiding kan zijn om (alsnog) een onderzoek te starten. Daarmee is nadrukkelijk de mogelijkheid opengehouden dat in de toekomst alsnog wordt overgegaan tot het instellen van een onderzoek naar de verwerking van persoonsgegevens door eiseres. Gelet hierop kan het beroep op het vertrouwensbeginsel reeds niet slagen.
13.2.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Hoogte van de bestuurlijke boete
14. Eiseres betoogt dat, met toepassing van de Boetebeleidsregels Autoriteit Persoonsgegevens 2019 (de Boetebeleidsregels), aanleiding bestaat om de hoogte van de bestuurlijke boete te matigen, omdat zij steeds heeft meegewerkt aan het onderzoek van de AP door overleg te voeren over de blurschermen en door het aandragen van oplossingen zoals het vager maken van de beelden van de camera’s. [32]
14.1.
De rechtbank overweegt dat de AP bevoegd is om een bestuurlijke boete op te leggen bij een overtreding van artikel 6, eerste lid, van de AVG. [33] Op grond van de Boetebeleidsregels wordt voor een overtreding van artikel 6, eerste lid, van de AVG een basisboete opgelegd van € 525.000,-. [34] Deze basisboete wordt verhoogd of verlaagd binnen de boetebandbandbreedte van € 300.000,- en € 750.000,- naar gelang de mate waarin is voldaan aan in de AVG en de Boetebeleidsregels genoemde factoren. [35] In aanvulling daarop kan een bestuurlijke boete verdergaand gematigd worden wanneer sprake is van een verminderde of onvoldoende financiële draagkracht van de overtreder. [36] De AP heeft in de door eiseres aangetoonde verminderde financiële draagkracht aanleiding gezien om de bestuurlijke boete gematigd vast te stellen op € 500,-.
14.2.
Volgens de rechtspraak van de Afdeling moet een bestuursorgaan bij het toepassen van de bevoegdheid om een boete op te leggen de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. [37] Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. [38] De AP heeft beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgelegd. Ook als de rechter het beleid niet onredelijk heeft bevonden, moet de AP bij de toepassing daarvan in een individueel geval beoordelen of die toepassing in overeenstemming is met de hiervoor bedoelde wettelijke eisen aan de uitoefening van de boetebevoegdheid. Steeds moet ten aanzien van de boete, zo nodig in aanvulling op of in afwijking van het beleid, worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechtbank toetst het besluit zonder terughoudendheid.
14.3.
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete passend en geboden is. Het betoog van eiseres dat toepassing van de Boetebeleidsregels dient te leiden tot een verdergaande matiging van de bestuurlijke boete, omdat eiseres heeft samengewerkt met de AP, volgt de rechtbank niet. Derde-partijen hebben meermaals en consistent benadrukt dat de door eiseres voorgestelde wijze om de inbreuk te beperken door middel van het toepassen van het blurscherm, voor hen geen oplossing biedt. Mede omdat de woning daardoor enkel meer opvalt en het blurren resulteert in meer vragen en (negatieve) opmerkingen. De mate waarin eiseres met de AP heeft samengewerkt is hiermee beperkt gebleven tot de randvoorwaarde die eiseres zelf heeft gesteld bestaande uit het laten voortduren van het uitzenden van de livestream. Een verdergaande matiging van de boete doet naar het oordeel van de rechtbank daarmee geen recht aan de impact van de overtreding op betrokkenen.
14.4.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Duur van de procedure
15. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM die dient te leiden tot een matiging van de bestuurlijke boete. Eiseres wijst hiertoe op de lange duur van de procedure die is aangevangen met het eerste verzoek om handhaving uit 2016 en het voornemen om over te gaan tot handhaving van 28 augustus 2019.
15.1.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat het betrokken bestuursorgaan ten aanzien van de beboete een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. Een bestuursorgaan heeft in de regel pas met de boetekennisgeving een handeling verricht waaraan de beboete de verwachting mocht ontlenen dat het bestuursorgaan hem een boete zou opleggen. In de grote meerderheid van de gevallen zal daarom de dag waarop het bestuursorgaan deze kennisgeving doet, gelden als het tijdstip waarop de redelijke termijn aanvangt. [39] De rechtbank ziet in dit beroep geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent dat de redelijke termijn in deze procedure is aangevangen op 28 augustus 2019, de dag waarop het voornemen tot handhaving aan eiseres bekend is gemaakt.
15.2.
Voor de beslechting van een geschil over een bestraffende sanctie in één rechterlijke instantie is uitgangspunt dat deze in beginsel binnen een redelijke termijn plaatsvindt, als de totale procedure niet meer dan twee jaar heeft geduurd. Deze procedure is geëindigd met deze uitspraak. Dat betekent dat de procedure afgerond vier jaar en vijf maanden heeft geduurd. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van omstandigheden die dienen te leiden tot een verlenging van de redelijke termijn. Dat betekent dat de redelijke termijn met twee jaar en vijf maanden is overschreden. Omdat sprake is van een bestuurlijke boete van minder dan € 1000,- en de redelijke termijn is overschreden met meer dan twaalf maanden, zal de rechtbank voor de vermindering van de boete naar bevind van zaken handelen. [40]
15.3.
De rechtbank acht het passend en geboden om de bestuurlijke boete in dit geval wegens de overschrijding van de redelijke termijn te matigen met 25%. Dit resulteert in een vermindering van de bestuurlijke boete met € 125,-.
15.4.
Het betoog slaagt.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep van eiseres is gegrond vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarin de hoogte van de bestuurlijke boete is bepaald op € 500,-. De rechtbank laat het bestreden besluit voor het overige in stand, waarbij zij met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het vastgestelde motiveringsgebrek in het bestreden besluit passeert.
16.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat de bestuurlijke boete wordt vastgesteld op € 375,-.
16.2.
Omdat de rechtbank een gebrek in het bestreden besluit passeert met toepassing van artikel 6:22 van de Awb en omdat de redelijke termijn voor berechting is overschreden, moet de AP het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De AP moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft eiseres heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een wegingsfactor licht (0,5) te hanteren, omdat de veroordeling in de proceskosten mede is ingegeven door het passeren van een motiveringsgebrek. De gemachtigde heeft een beroepschrift en drie (nadere) schriftelijke zienswijzen ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (3,5 punten). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.174,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 11 augustus 2022 voor zover daarin de hoogte van de bestuurlijke boete is bepaald op € 500,-;
  • herroept het besluit van 9 juli 2021 voor zover daarin de hoogte van de bestuurlijke boete is bepaald op € 500,-;
  • legt aan eiseres een bestuurlijke boete op van € 375,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
  • bepaalt dat de AP het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de AP tot betaling van € 3.174,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzitter, en mr. N.M. van Waterschoot en mr. D. Pool, leden, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 6, eerste lid, van de AVG.
2.Zie artikel 5, eerste lid, onder a en artikel 6, eerste lid, van de AVG.
3.Met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3415.
5.Zie artikel 6, eerste lid, van de AVG.
6.Zie artikel 21, eerste lid, van de AVG.
7.Zie artikel 21, derde lid, van de AVG.
8.Zie artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, van de AVG.
9.Zie artikel 5, tweede lid, van de AVG.
10.Zie artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG.
11.Zie het arrest van het HvJEU (
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2173.
13.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2173.
14.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2173.
15.Opinie 06/2014 over het begrip “gerechtvaardigd belang van de voor de gegevensverwerking verantwoordelijke” zoals bedoeld in artikel 7 van de Richtlijn 95/46/EG.
16.Zie artikel 4, aanhef en onder 10, van de AVG.
17.Zie artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, en overweging (50) van en bij de AVG.
18.Zie artikel 13, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de AVG.
19.Zoals volgt uit pagina 6 van het bestreden besluit en pagina 6 en 7 van het primaire besluit.
20.Zie het arrest (
21.Zie artikel 5:48, tweede lid, van de Awb.
22.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2173 en de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 november 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:5111.
23.Zie de arresten van het HvJEU (
24.Zie het arrest van het HvJEU (
25.Zie artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de AVG.
26.Zie het arrest van het HvJEU (
27.Zie pagina 43 van de opinie van WP29.
28.Zie het arrest van het HvJEU (
29.In het bijzonder de artikelen 5, eerste lid aanhef en onder a, en artikel 6, eerste lid, van de AVG.
30.Zie de artikelen 58, tweede lid, aanhef en onder i, en artikel 83, vijfde lid, van de AVG in samenhang bezien met artikel 14, derde lid, van de Uitvoeringswet Algemene verordening Gegevensbescherming (UAVG).
31.Zie de artikelen 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de AVG in samenhang bezien met artikel 14, derde lid, van de UAVG en artikel 5:32, eerste lid, van de Awb.
32.Zie artikel 7, aanhef en onder d en f, van de Boetebeleidsregels 2019.
33.Zie rechtsoverweging 12 en de daar aangehaalde artikelen.
34.Zie artikel 2, categorie III onder 2.3 en bijlage 2 bij de Boetebeleidsregels.
35.Zie artikel 83, tweede lid, van de AVG en artikel 6 en 7 van de Boetebeleidsregels.
36.Zie artikel 9 van de Boetebeleidsregels.
37.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:170.
38.Zie artikel 5:46, tweede lid, van de Awb.
39.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3203.
40.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:913 en het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191.