Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt:
of de inspecteur terecht aan eiseres een naheffingsaanslag over het tweede kwartaal van 2023 heeft opgelegd en of die naheffingsaanslag niet te hoog is;
of de inspecteur terecht aan eiseres een betaalverzuimboete van € 150 heeft opgelegd voor het niet betalen van de verschuldigde omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2023;
of de inspecteur terecht aan eiseres aangifteverzuimboeten van € 68 heeft opgelegd voor het niet (tijdig) doen van aangiften omzetbelasting voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2023.
Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel:
dat de inspecteur de naheffingsaanslag over het tweede kwartaal van 2023 terecht en niet naar een te hoog bedrag heeft vastgesteld;
dat de inspecteur terecht aan eiseres een betaalverzuimboete heeft opgelegd voor het niet betalen van de omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2023;
dat de inspecteur terecht aan eiseres aangifteverzuimboeten heeft opgelegd voor het niet (tijdig) doen van aangiften omzetbelasting voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2023.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
i. De naheffingsaanslag over het tweede kwartaal van 2023
7. Uit het standpunt van eiseres dat zij voor het tweede kwartaal van 2023 recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting begrijpt de rechtbank dat eiseres zich op het standpunt stelt dat de naheffingsaanslag over het tweede kwartaal van 2023 moet worden vernietigd.
8. De inspecteur stelt dat hij de naheffingsaanslag over het tweede kwartaal van 2023 terecht en niet te hoog heeft vastgesteld. De inspecteur stelt daarbij dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard moet worden, omdat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dat leidt ertoe dat de inspecteur in beginsel kan volstaan met een redelijke schatting van de verschuldigde omzetbelasting. Volgens de inspecteur is in dit geval sprake van een redelijke schatting. Eiseres heeft volgens de inspecteur verder niet doen blijken dat de naheffingsaanslag te hoog is.
9. De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft eiseres uitgenodigd om aangifte omzetbelasting voor het tweede kwartaal van 2023 te doen. Deze aangifte moest eiseres uiterlijk 31 juli 2023 doen (zie 2.5.). Eiseres heeft niet voor deze datum een aangifte omzetbelasting voor het tweede kwartaal van 2023 gedaan. Dit betekent dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dat eiseres alsnog een suppletie heeft ingediend, nadat de inspecteur een naheffingsaanslag over het tweede kwartaal had opgelegd, maakt dat niet anders.
10. Omdat eiseres voor het tweede kwartaal van 2023 de vereiste aangifte niet heeft gedaan moet de rechtbank het beroep tegen de naheffingsaanslag over het tweede kwartaal van 2023 ongegrond verklaren, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.Deze zogenaamde omkering van de bewijslast laat echter onverlet dat de inspecteur gehouden is om bij het vaststellen van de naheffingsaanslag uit te gaan van een redelijke schatting van de verschuldigde omzetbelasting. De rechtbank beoordeelt daarom hierna eerst of de schatting van de inspecteur redelijk is.
11. De inspecteur heeft aan de hand van de door eiseres in bezwaar overgelegde omzetgegevens de door eiseres af te dragen omzetbelasting voor het tweede kwartaal van 2023 berekend op € 8.942. De in aanmerking te nemen voorbelasting voor dit kwartaal heeft de inspecteur berekend op € 352. Deze voorbelasting heeft de inspecteur berekend aan de hand van de door eiseres in de bezwaarfase overgelegde facturen waarvan hij een overzicht heeft gemaakt. Uit dit overzicht volgt dat de inspecteur facturen die ogenschijnlijk niet betrekking hebben op zakelijk kosten van eiseres, zoals de aanschaf van een e-bike, scheerartikelen, batterijen, levensmiddelen, tuinartikelen en medicijnen, buiten beschouwing heeft gelaten. Ook facturen gericht aan anderen dan eiseres en facturen opgesteld buiten het aangiftetijdvak of vóór de oprichting van eiseres heeft de inspecteur niet in aanmerking genomen. Tot slot heeft de inspecteur de omzetbelasting op inkoopfacturen voor auto’s afkomstig van [naam 4] buiten beschouwing gelaten. De inspecteur heeft daaraan ten grondslag gelegd dat (i) op deze facturen omzetbelasting in rekening wordt gebracht, terwijl eiseres zich bij de verkoop van deze auto’s op het standpunt stelt dat deze auto’s verkocht zijn als margevoertuigen, (ii) dat [naam 4] reeds op 24 november 2022 heeft verzocht om haar btw-aangifteplicht per 1 januari 2023 te beëindigen in verband met bedrijfsbeëindiging en de facturen dateren van na deze datum, (iii) dat mevrouw [naam 4] de op de facturen vermelde omzetbelasting niet heeft afgedragen, en (iv) dat de overdracht van de auto’s waarop de facturen zien onderdeel zijn van een overdracht van een algemeenheid van goederen, zodat op grond van artikel 37d van de Wet OB voor de omzetbelasting onderling geen leveringen of diensten plaatsvinden.
12. De rechtbank is, gelet op de uitvoerige en volgbare onderbouwing van de inspecteur, van oordeel dat de naheffingsaanslag berust op een redelijke schatting. Het is dan vervolgens aan eiseres om te doen blijken dat de naheffingsaanslag te hoog is.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet doen blijken dat de naheffingsaanslag te hoog is. Eiseres heeft enkel verwezen naar de door haar ingediende suppleties en een hoop ongeordende facturen en bonnetje overgelegd. Een nadere toelichting daarop heeft eiseres verder niet gegeven. De rechtbank zal het beroep tegen de naheffingsaanslag daarom ongegrond verklaren.
ii. De betaalverzuimboete
14. Het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan vormt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete kan opleggen.Alleen in geval van afwezigheid van alle schuld wordt geen verzuimboete opgelegd.
15. Omdat de rechtbank van oordeel is dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd (zie 7. t/m 13.), is sprake van een betaalverzuim als hiervoor bedoeld. De inspecteur kon voor dit verzuim een boete opleggen.
16. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd ten aanzien van de betaalverzuimboete. De rechtbank ziet ook (ambtshalve) geen aanleiding om de betaalverzuimboete te vernietigen of te verlagen. Alles overwegend acht de rechtbank de betaalverzuimboete passend en geboden.
iii. De aangifteverzuimboeten
16. Vast staat dat eiseres, na door de inspecteur daartoe uitgenodigd, niet tijdig aangifte omzetbelasting heeft gedaan voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2023. De inspecteur kon daarom aangifteverzuimboeten opleggen.
18. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd ten aanzien van de aangifteverzuimboeten. De rechtbank ziet ook (ambtshalve) geen aanleiding om de aangifteverzuimboeten te vernietigen of te verlagen. Alles overwegend acht de rechtbank de aangifteverzuimboeten passend en geboden.
Onjuist dictum uitspraken op bezwaar
19. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de bezwaren voor zover die betrekking hadden op de naheffingsaanslagen en daarbij opgelegde betaalverzuimboeten over het derde en vierde kwartaal van 2023 ten onrechte heeft afgewezen. Gelet op de vermindering van die naheffingsaanslagen en boeten lopende de bezwaarprocedure, had de inspecteur die bezwaren gegrond moeten verklaren.
20. De rechtbank is enkel gehouden een dergelijk onjuist dictum aan te passen als eiseres daar een belang bij heeft.Eiseres heeft dat niet gesteld en de rechtbank is een dergelijk belang niet gebleken. De rechtbank merkt hierbij op dat zij in de stukken uit de bezwaarprocedure geen verzoek om een kostenvergoeding heeft gezien, zodat ook in het verkrijgen van een kostenvergoeding voor bezwaar geen belang kan zijn gelegen. De rechtbank zal het onjuiste dictum in de uitspraken op bezwaar ten aanzien van de naheffingsaanslagen en daarbij opgelegde betaalverzuimboeten over het derde en vierde kwartaal van 2023 daarom niet corrigeren. Ook in zoverre zijn de beroepen ongegrond.