ECLI:NL:RBNNE:2025:678

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
C/18/221700 / HA ZA 23-82
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon voor schade door onderverzekering en schending clausule buitenopslag

In deze zaak vorderen twee besloten vennootschappen, [eiser 1] B.V. en [eiser 2] B.V., schadevergoeding van de assurantietussenpersoon Quintes Groningen B.V. naar aanleiding van een brand die hun bedrijfspand op 17 augustus 2022 heeft verwoest. De eiseressen stellen dat Quintes tekort is geschoten in haar zorgplicht door hen niet voldoende te informeren over de dekking van hun verzekeringen, met name met betrekking tot de schade aan goederen en inventaris, en de gevolgen van de clausule buitenopslag. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij eerdere vonnissen en akten zijn ingediend. De rechtbank oordeelt dat de eiseressen op verschillende momenten zijn geïnformeerd over de dekking van hun verzekeringen en dat de clausule buitenopslag hen bekend was. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseressen af, omdat niet is gebleken dat Quintes haar zorgplicht heeft geschonden. De eiseressen worden veroordeeld in de proceskosten van Quintes, die in totaal € 27.448,50 bedragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/221700 / HA ZA 23-82
Vonnis in de hoofdzaak en in het incident van 8 januari 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1] B.V.,
gevestigd te Leek,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2] B.V.,
gevestigd te Leek,
eiseressen in de hoofzaak en in het incident ex artikel 223 Rv,
advocaten mrs. J.L. Hoovers en M.S. Smit te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QUINTES GRONINGEN B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde in de hoofdzaak en verweerster in het incident ex artikel 223 Rv,,
advocaat mr. O.B. Zwijnenberg te Rotterdam.
Eiseressen zullen hierna afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] genoemd worden. Waar eiseressen gezamenlijk worden bedoeld zullen zij als [eiseressen] worden aangeduid. Gedaagde zal hierna Quintes genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in hoofdzaak en incidenten van 5 juli 2023;
  • de akte houdende een wijziging van eis van 26 oktober 2023, tevens houdende een akte overlegging productie 21 van [eiseressen] ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv en de mondelinge uitspraak ex artikel 30p Rv in het incident ex artikel 223 Rv van 26 oktober 2023 en daaraan gehechte zittingsaantekeningen van mrs. Hoovers en Smit;
  • de antwoordakte aan de zijde van Quintes van 31 januari 2024, tevens houdende een akte overlegging producties;
  • de conclusie van repliek van 10 april 2024;
  • de conclusie van dupliek van 5 juni 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Voor de weergave van feiten wordt verwezen naar het vonnis in de hoofdzaak en in de incidenten van 5 juli 2023. In aanvulling daarop is het volgende van belang.
2.2.
Bij e-mail van 15 december 2021 heeft [werknemer eiseressen] , werkzaam voor [eiseressen] , aan [accountmanager gedaagde] , werkzaam voor Quintes geschreven:
[naam eiser] gaf net bij me aan dat hij het prettig vind om nog even de nieuwe polissen mondeling te bespreken. Heb jij op korte termijn nog de gelegenheid hier voorbij te komen? Hoor graag.
2.3.
Op de verzekeringspolis is een zogenoemde clausule buitenopslag aangetekend. In die clausule garandeert verzekerde dat geen brandbare zaken buiten het gebouw binnen 10 meter van de gevel van het gebouw respectievelijk vanaf het afdak van het gebouw worden opgeslagen. Voorts is bepaald dat als aan de garantie niet is voldaan, een (aanvullend) eigen risico van 10% van de door verzekeraars te vergoeden schade zal worden gerekend met een minimum van € 25.000,00 en een maximum van € 100.000,00, tenzij de verzekerde aannemelijk weet te maken dat de schade niet daardoor (mede) veroorzaakt of vergroot is.
2.4.
Ter verkrijging/continuering van de brandverzekering heeft [junior risk consultant] , junior risk consultant in dienst van Climbel, op 8 juni 2022 inspecties uitgevoerd op de locatie [adres] . Die inspecties hebben geleid tot de rapporten van 29 november 2021 (productie 10 bij conclusie van antwoord) en 28 juni 2022 (productie 17 bij de conclusie van antwoord). In het rapport van [junior risk consultant] van 28 juni 2022 is (op pagina 9) een tabel opgenomen met daarin de vermelding dat de inventaris en goederen niet zijn meeverzekerd. In het inspectierapport van 28 juni 2022 staat over de clausule buitenopslag (voor zover hier van belang) geschreven:
(…) Realiseer dat brandbare buitenopslag op minimaal 10 meter van de gevel staat. Deze 10 meter is een polis conditie. (…) Opslag van balen staat tegen een volgens opgave van [naam eiser] 360 minuten brandwerende gevel. Gezien de brandwerendheid van de gevel, de gevel die boven het dak uitkomt en het dak dat voor zover bij ons bekend geïsoleerd is. Is deze situatie in onze optiek akkoord. Echter staat in de polis vermeld dat brandbare opslag op een afstand van 10 meter van de gevel moet staan, derhalve is deze aanbeveling gegeven. (…)
2.5.
In een akte van taxatie van 29 maart 2023 heeft de besloten vennootschap Sedgwick Nederland B.V. de schade aan opstallen en bijkomende kosten als volgt begroot:
schade aan de opstal € 2.936.600,00
bereddingskosten € 37.364,00
bewakingskosten € 18.228,00
opruimingskosten € 247.255,00
extra kosten € 25.000,00
huurderving
€ 481.694,00
totaal € 3.746.141,00
2.6.
Uit een e-mailbericht van 17 april 2023 volgt dat [eiseressen] op grond van een bij De Goudse afgesloten inventarisverzekering aanspraak maakt op een schadevergoeding van € 46.875,00.
2.7.
Uit een brief van 25 april 2023 van Ecclesia volgt dat aan [eiseressen] de volgende vergoedingen zijn uitgekeerd:
Schadebedrag € 3.746.141,00
Minus voorschotten € 900.000,00
Minus eigen risico € 100.000,00
Totaal uit te keren € 2.746.141,00
2.8.
In opdracht van [eiseressen] heeft [ing.] , werkzaam voor [expertisebureau] , de door de brand veroorzaakte schade getaxeerd. In haar rapport van 10 november 2023 heeft [expertisebureau] de schade bepaald op: goederen € 503.217,50, inventaris € 906.750,00, opstal € 21.480,00 en opruimingskosten goederen € 109.853,97.
2.9.
In een aanvullende (niet gedagtekende) schriftelijke verklaring van [accountmanager gedaagde] , bij antwoordakte door Quintes in het geding is gebracht, staat (voor zover van belang) het volgende geschreven:
Mijn naam is [accountmanager gedaagde] , en ik werk als accountmanager bij Quintes. Hiervoor was ik onder meer
werkzaam bij [verzekeringsmakelaar] . In die hoedanigheid ben ik destijds betrokken geweest bij de
totstandkoming van de opstalverzekering voor het pand aan de [adres] . [assurantietussenpersoon]
- in de persoon van [assurantietussenpersoon] - was de toenmalige assurantietussenpersoon van
[naam eiser] . Hij onderhield ook de contacten met [naam eiser] , en ik met de toenmalige makelaar (thans
geheten Ecclesia).
Over de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst heb ik al eerder een verklaring
afgelegd. Die verklaring heeft voornamelijk betrekking op de vraag of het de wens van [naam eiser]
was dat ook dekking zou worden verkregen voor schade aan de inventaris en goederen. Dat was
niet het geval. [naam eiser] stelt dat dit wel de bedoeling was, en heeft Quintes daarvan een verwijt
gemaakt. Ik begrijp dat [naam eiser] in een later stadium Quintes ook een verwijt heeft gemaakt met
betrekking tot het verhoogde eigen risico dat door verzekeraars is ingehouden op de schade
vanwege een schending van de clausule buitenopslag. Volgens [naam eiser] zou ik nagelaten hebben
om de clausule te bespreken, en te wijzen op de consequenties indien niet aan de verplichtingen
op grond van de clausule zou worden voldaan. Dat is onjuist.
Ik weet dat de clausule op tenminste drie momenten met de heer [naam eiser] besproken is. Twee
keer was dat tijdens de inspecties door Climbel. Bij die inspecties was de heer [naam eiser] aanwezig.
Tijdens de tweede inspectie is over de clausule gesproken, toen de heer [junior risk consultant] constateerde
dat balen op een kortere afstand dan 10 meter van de gevel stonden opgeslagen. Daarover is toen
gesproken, en de heer [naam eiser] is er toen op gewezen dat op grond van de clausule buitenopslag
zaken op ten minste 10 meter van de gevel moesten worden opgeslagen. Toen is ook gesproken
over de consequenties wanneer niet aan de verplichtingen op grond van de clausule zou worden
voldaan, en dat een hoger eigen risico zou worden gehanteerd. Volgens de heer [naam eiser] was de
clausule overbodig, omdat de bedrijfshal gemaakt zou zijn van brandwerend materiaal.
De clausule is medio december 2021 ook aan de orde gekomen tijdens een gesprek met onder
meer de heer [naam eiser] . Op verzoek van [naam eiser] heb ik toen de nieuwe polis besproken. Ook toen
is de clausule geadresseerd, en heb ik gewezen op de gevolgen als niet aan de verplichtingen op
grond van de clausule zou worden voldaan. Ik heb de heer [naam eiser] verteld dat dan een verhoogd
eigen risico had te gelden. Dat ik nagelaten zou hebben om [naam eiser] te wijzen op de clausule
buitenopslag en de verplichtingen die in dat verband te gelden hadden (en de consequenties
wanneer daaraan niet zou worden voldaan), is dan ook niet juist. (…)

3.Het gevorderde

In de hoofdzaak

3.1.
[eiseressen] vordert (na wijziging van eis) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat Quintes aansprakelijk is voor de schade en kosten van [eiseressen] als gevolg van het schenden van haar zorgplicht jegens hen ter zake de verzekeringsportefeuille en te verzekeren risico’s van [eiseressen] ,
II. Quintes te veroordelen om aan [eiser 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 121.480,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, ex artikel 6:119 BW met ingang van de dag van de schade, althans de dag van de formele aansprakelijkstelling, althans de dag van betekening van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening,
III. Quintes te veroordelen om aan [eiser 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 1.472.946,00 minus datgene dat als provisionele vordering zal zijn betaald door gedaagde, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6: 119 BW met ingang van de dag van de schade, althans de dag van de formele aansprakelijkstelling, althans de dag van betekening van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening,
IV. Quintes te veroordelen om aan [eiseressen] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag € 23.315,00 voor de niet vergoedde kosten van de contra-experts,
V. Quintes te veroordelen om aan [eiseressen] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 6.575,00,
VI. Quintes te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede in de nakosten ad € 131,00 en dit bedrag te verhogen met € 68,00 indien het vonnis moet worden betekend.
In het incident ex artikel 223 Rv
3.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 26 oktober 2023 heeft de rechtbank het gevorderde in het incident ex artikel 223 Rv afgewezen. Die beslissing is vastgelegd in het proces-verbaal van 26 oktober 2023. In dit vonnis zal nog worden geoordeeld over de proceskosten in het incident.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak

Inleiding
4.1.
De onderhavige zaak betreft de nasleep van een brand die het bedrijfspand van [eiseressen] staande en gelegen aan het [adres] op 17 augustus 2022 heeft verwoest. Als gevolg van de brand zijn bedrijfsgebouwen en de in en rond het bedrijfspand aanwezige goederen en inventaris verloren gegaan of beschadigd.
4.2.
De schade aan de opstallen - zo volgt uit de conclusie van repliek - valt na aftrek van eigen risico onder de dekking van een door [eiseressen] na tussenkomst van Quintes afgesloten verzekering. De schade aan goederen, inventaris en kosten van na de brand gemaakte opruimingskosten valt tot een bedrag van € 46.875,00 onder de dekking van een (inventaris)verzekering. Het resterende deel van die schade, die volgens [eiseressen] een bedrag beloopt van € 1.472.946,00, is niet gedekt.
4.3.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of Quintes in haar hoedanigheid van assurantietussenpersoon is tekortgeschoten in een op haar rustende jegens [eiseressen] in acht te nemen zorgplicht en/of onrechtmatig heeft gehandeld omdat zij [eiseressen] onvoldoende zou hebben voorgelicht over het feit dat:
i) schade aan de goederen en inventaris en de opruimingskosten niet volledig is gedekt, ii) een op de polis van toepassing verklaarde clausule buitenopslag tot een verhoging van het eigen risico heeft geleid (een bedrag van € 100.000,00) en iii) de schade aan de op het terrein van [eiseressen] gestapelde legioblocken niet onder de dekking van de opstalverzekering valt (een bedrag van € 21.480,00).
Toetsingskader
4.4.
Tussen Quintes en [eiseressen] is sprake van een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. De opdrachtnemer dient hierbij de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (artikel 7:401 BW). De zorgvuldigheid die daarbij geldt is die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon. In het kader van die zorgplicht dient de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig te attenderen op gevolgen die bepaalde feiten kunnen hebben voor dekking van tot haar portefeuille behorende verzekeringen. De zorgvuldigheid die Quintes daarbij als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon in acht behoorde te nemen, dient te worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
4.5.
In de jurisprudentie is een aantal uitgangspunten vastgesteld ter concretisering van de op de tussenpersoon rustende zorgplicht. De tussenpersoon dient actief te handelen en als deskundige op het gebied van verzekeringen zijn verzekeringnemers te waarschuwen in geval van grote onderverzekering of het geheel niet verzekerd zijn van relevante schades (vgl. Hoge Raad 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1720, r.o. 3.3 en 3.4.).
De taak van de tussenpersoon brengt niet mee dat hij ervoor moet zorgen dat in zijn portefeuille geen verzekeringen voorkomen waarbij sprake is van onderverzekering. Wel mag van de tussenpersoon worden verwacht dat hij de verzekeringnemer voldoende vaak en voldoende indringend waarschuwt voor de gevolgen van mogelijke onderverzekering, dat hij de verzekeringnemer voldoende deskundig en voldoende actief behulpzaam is bij het toetsen of sprake is van onderverzekering en dat hij voor de verzekeringnemer die te kennen geeft dat te wensen, zorg draagt voor bijverzekering. Hoe frequent en indringend die waarschuwingen moeten zijn en welke hulp bij de bedoelde toets voldoende is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Bewijslast
4.6.
Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv ligt de bewijslast van de gestelde normschendingen en/of onrechtmatige daad bij [eiseressen] De rechtbank volgt [eiseressen] in haar standpunt dat Quintes heeft nagelaten haar gesprekken met [eiseressen] te documenteren, althans vast te leggen via verslagen waardoor niet op eenvoudige wijze valt te reconstrueren hetgeen is geadviseerd en/of met [eiseressen] is besproken. Dat doet niet aan het in artikel 150 Rv verankerde uitgangspunt af omdat Quintes aan de hand van schriftelijke verklaringen gedetailleerd heeft gereconstrueerd en toegelicht welke adviezen volgens haar aan [eiseressen] zijn verstrekt en welke wensen van [eiseressen] aan de tot stand gebrachte verzekeringsovereenkomsten ten grondslag hebben gelegen en zij aldus aan haar in dit verband geldende motiveringsplicht heeft voldaan.
i) Ten aanzien van niet gedekte schade aan goederen, inventaris (en opruimingskosten)
4.7.
Niet in geschil is dat Quintes op 14 december 2020 een offerte van Ecclesia voor een verzekering aan [eiseressen] heeft gezonden. Deze bood dekking voor brandschade aan zowel de onroerende zaken staande en gelegen aan het [adres] als de goederen en inventaris. In de offerte wordt een verzekerde som voor de opstallen van ruim 6,2 miljoen euro vermeld. De verzekerde som van de goederen/inventaris is in de offerte bepaald op ruim 1,3 miljoen euro.
4.8.
Quintes heeft verwezen naar een in het geding gebrachte offerte waarop het verzekerde bedrag voor de inventaris en goederen is doorgehaald, bij welke doorhaling midden op de pagina van de offerte een handtekening (of paraaf) is geplaatst. [eiseressen] betwist niet dat namens haar een paraaf is geplaatst en dat de offerte namens haar is ondertekend, maar zij betwist het exemplaar te hebben getekend waarbij dekking voor inventaris en goederen is doorgehaald.
4.9.
De rechtbank laat hier in het midden of [eiseressen] een paraaf en handtekening heeft geplaatst op een offerte waarbij de dekking voor inventaris en goederen is doorgehaald. Uit de overgelegde correspondentie en de schriftelijke verklaringen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [eiseressen] ten tijde van het schade veroorzakende feit op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat schade aan inventaris en de goederen, alsmede opruimingskosten daarvan, niet (althans onvolledig) gedekt was. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.10.
Vast staat dat Ecclesia medio juni 2021 een brandverzekeringspolis (met [polisnummer] en ingangsdatum 1 januari 2021) aan [eiseressen] heeft gezonden. Op 5 april 2022 heeft Quintes een polis, waaruit de verlenging van de verzekering van het verzekerde object [adres] per 1 januari 2022 volgt, aan [eiseressen] gezonden. Beide polissen - zo volgt uit de inhoud ervan - voorzien in een brandverzekering van de aanwezige opstallen tot het in de offerte vermelde verzekerde bedrag van ruim 6,2 miljoen euro. Het in de offerte separaat vermelde verzekerde bedrag voor dekking van schade aan goederen en inventaris (van ruim 1,3 miljoen euro) is niet opgenomen in de aan [eiseressen] gezonden polissen.
4.11.
Uit de in het geding gebrachte tussen Quintes en Ecclesia in december 2020 gevoerde correspondentie valt af te leiden dat het wel of niet meeverzekeren van goederen en inventaris onderwerp van gesprek is geweest tussen Quintes en [eiseressen] heeft ook erkend dat dit het geval is geweest. Zij heeft verklaard dat een eventuele beëindiging van die verzekering aan de orde was in verband met een mogelijke overname van [eiser 1] door een externe partij, welke overname uiteindelijk niet is geeffectueerd.
4.12.
In de e-mail van 17 december 2020 heeft Quintes ( [assurantietussenpersoon] ) aan Ecclesia ( [medewerker Ecclesia] ) geschreven dat [eiseressen] akkoord gaat met de opstalverzekering maar door haar nog een keuze zal worden gemaakt over het al dan niet (mee)verzekeren van inventaris en goederen. In een [accountmanager gedaagde] daaropvolgende e-mail van 22 december 2020 tussen [medewerker Ecclesia] en [assurantietussenpersoon] staat dat het de wens van [eiseressen] is om enkel de gebouwen te verzekeren. Hoewel [eiseressen] niet in directe zin bij deze correspondentie was betrokken vormt de inhoud ervan een relevante onderbouwing van het verweer dat bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst expliciet aan de orde is geweest de vraag of de goederen en de inventaris wel of niet (mee)verzekerd dienden te worden en [eiseressen] er voor heeft gekozen af te zien van het voortzetten van die verzekering na 1 januari 2021.
4.13.
In het kader van de met ingang van 1 januari 2021 tot stand gekomen verzekeringsovereenkomst zijn in opdracht van de verzekeraar op 4 november 2021 en 8 juni 2022 in bijzijn van [naam eiser] en [accountmanager gedaagde] (Quintes) inspecties uitgevoerd door het bedrijf Climbel. Uit de schriftelijke verklaring van [junior risk consultant] , als inspecteur werkzaam voor Climbel, volgt dat de inspectie bij [eiseressen] heeft bestaan uit een voorgesprek op de locatie, waarna tijdens een rondgang over het bedrijfsterrein risico’s zijn beoordeeld, ter gelegenheid waarvan [junior risk consultant] vragen aan [naam eiser] heeft gesteld over de bedrijfsvoering en afsluitend een risicoprofiel is bepaald.
4.14.
In zijn schriftelijke verklaring schrijft [junior risk consultant] dat het niet meeverzekerd zijn van inventaris en goederen onderwerp van gesprek is geweest tijdens de inspectie die op 8 juni 2022, betrekkelijk [accountmanager gedaagde] (ruim twee maanden) voor de brand, is uitgevoerd. [junior risk consultant] heeft verklaard:
Ook is tijdens het bezoek aan de orde gekomen dat er op deze polis geen dekking voor inventaris/goederen benoemd stond. Dat was naar aanleiding van een vraag van mij aan [naam eiser] over de beveiliging van installaties die in het bedrijfsgebouw stonden. Naar aanleiding van mijn vraag merkte [accountmanager gedaagde] op dat er geen dekking was voor inventaris/goederen. Volgens hem was mijn vraag daarom niet relevant. Ik heb toen uitgelegd dat mijn inspectie niet alleen maar ziet op de staat van het gebouw, maar dat het mij ook gaat om alle risico’s die kunnen leiden tot schade aan het gebouwd.
4.15.
Uit de in het geding gebrachte gedetailleerde verklaring van zowel [junior risk consultant] als partijgetuige [accountmanager gedaagde] (Quintes) over deze inspectie volgt naar het oordeel van de rechtbank dat zowel [naam eiser] als [accountmanager gedaagde] bij deze inspectie aanwezig zijn geweest. [eiseressen] heeft dat op zichzelf ook niet betwist.
4.16.
De gedetailleerde verklaring van [junior risk consultant] loopt in de pas met de inhoud van de correspondentie die in december tussen Ecclesia en (de rechtsvoorganger van) Quintes is gevoerd en stemt in grote lijnen overeen met de inhoud van de verklaring die [accountmanager gedaagde] heeft gegeven. In het medio december 2021 aan [eiseressen] gezonden inspectierapport van Climbel staat (op pagina 4) bovendien geschreven:
De bedrijfshallen en kantoor- en kantineruimten staan op de polis, de inventaris niet.In het rapport zijn onder het kopje schadeverwachting de waarden voor de machines, installaties en goederen op nul euro bepaald.
4.17.
[eiseressen] heeft volstaan met een blote betwisting dat het gesprek op de door [accountmanager gedaagde] en [junior risk consultant] geschetste wijze is gevoerd. In aanvulling daarop heeft zij een bewijsaanbod gedaan, bestaande uit het laten horen van betrokkenen. In haar conclusie van repliek heeft [eiseressen] haar bewijsaanbod uitdrukkelijk herhaald. De rechtbank overweegt ter zake van dit bewijsaanbod het volgende. Van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, mag in beginsel worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen, echter zal in het algemeen niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt aangegeven wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard. Indien reeds getuigen zijn gehoord of - als hier aan de orde - schriftelijke verklaringen van getuigen zijn overgelegd, brengt de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn mee dat nader wordt aangegeven over welke specifieke punten de getuigen zouden moeten worden gehoord. Dat heeft [eiseressen] nagelaten. De rechtbank zal het door [eiseressen] gedane bewijsaanbod daarom als onvoldoende specifiek passeren.
4.18.
Uit het voorgaande, in samenhang beschouwd, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat [eiseressen] op het moment van de brand onvoldoende was geïnformeerd over het feit dat de schade aan goederen en inventaris (en de opruimingskosten daarvan) niet (volledig) gedekt was. Gedurende de betrekkelijk korte looptijd van de verzekeringsovereenkomst(en) is het niet verzekerd zijn van goederen en inventaris op verschillende momenten onderwerp van gesprek geweest. Dat gebeurde in december 2020 toen de verzekeringsovereenkomst tot stand kwam en dat is gedurende de looptijd in bijzijn van [naam eiser] , [accountmanager gedaagde] en [junior risk consultant] besproken, laatstelijk in juni 2022, kort voor de brand. De onderverzekering blijkt bovendien uit de polissen die aan [eiseressen] zijn gezonden, de premie die zij betaalde en uit de inhoud van het inspectierapport dat hij ontving. Uit de enkele omstandigheid dat [eiser 1] abusievelijk als verzekeringnemer op de polis stond omschreven terwijl de opstallen aan [eiser 2] (of aan haar gelieerde ondernemingen) toebehoren heeft [eiseressen] redelijkerwijs niet mogen afleiden dat de inventaris- en goederenverzekering na 1 januari 2021 werd voortgezet. Verder acht de rechtbank van belang dat uit een mailbericht van [eiseressen] van 15 december 2021 aan [accountmanager gedaagde] blijkt dat zij hem vraagt om de nieuwe polissen te bespreken (prod. 22 van Quintes), dat [eiseressen] niet heeft betwist dat die bespreking heeft plaatsgehad en niet heeft gesteld dat daarbij de daadwerkelijke inhoud van de polissen niet aan de orde is gekomen.
4.19.
Onder de hiervoor aangehaalde omstandigheden kan - zonder ontbrekende toelichting - [eiseressen] niet worden gevolgd in haar stelling dat Quintes een op haar rustende zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende vaak en onvoldoende indringend te waarschuwen voor de gevolgen van de onderverzekering. Dat het niet of niet volledig verzekerd zijn van opstal, inboedel/goederen en opruimingskosten het gevolg is van onzorgvuldig en/of onrechtmatig handelen van Quintes is aldus niet gebleken. De onder I gevorderde verklaring voor recht zal in zoverre worden afgewezen, evenals de onder III gevorderde schadevergoeding.
Ten aanzien van de clausule buitenopslag
4.20.
Op de verzekeringsovereenkomst is een clausule buitenopslag van toepassing verklaard. Op grond van die clausule is verzekeringnemer gehouden geen brandbare zaken buiten het gebouw binnen 10 meter van de gevel van het gebouw, respectievelijk vanaf het afdak van het gebouw op te slaan.
4.21.
De opstalschade van [eiser 2] (eigenaar van het gebouw) is vastgesteld in een akte van schadetaxatie. Tussen partijen is niet in geschil dat de verzekeraar bij de aan [eiser 2] uitgekeerde vergoeding een bedrag van € 100.000,00 heeft ingehouden in verband met een schending van de clausule buitenopslag.
4.22.
[eiseressen] stelt dat de clausule buitenopslag ten onrechte op de polis stond vermeld omdat vanwege de brandwerendheid van de gevels van het bedrijfspand geen sprake kan zijn van een risico op overslag van brand. [eiseressen] stelt dat Quintes heeft nagelaten de clausule uit de polis te doen verwijderen en voorts dat zij heeft verzuimd [eiseressen] te wijzen op het feit dat zij op grond van de polis gehouden was geen brandbare zaken binnen 10 meter van de gevel van het gebouw (aan de buitenzijde) op te slaan.
4.23.
Quintes betwist dat [eiseressen] onvoldoende was geïnformeerd over de clausule buitenopslag en de mogelijke gevolgen daarvan voor de dekking. Zij voert daartoe het volgende aan. De clausule buitensopslag stond vermeld op de offerte en is in de polis aangetekend. De clausule is aan de orde geweest tijdens de bespreking met [eiseressen] die in het kader van het continuatievoorstel op 22 december 2020 heeft plaatsgevonden. Dat volgt uit de aanvullende verklaring van [accountmanager gedaagde] en de e-mail van [werknemer eiseressen] van [eiseressen] van 15 december 2021 waarin wordt verzocht om de nieuwe polissen met [naam eiser] te bespreken (zie rechtsoverwegingen 2.2 en 2.9). Dat de in de clausule voorgeschreven afstand voor buitenopslag van 10 meter van de gevel aan de orde is gekomen volgt uit de terugkoppeling van [accountmanager gedaagde] aan Ecclesia. De clausule is ook besproken tijdens de inspecties die hebben geleid tot de rapporten van Climbel van 29 november 2021 en 28 juni 2022. Tijdens de eerste inspectie heeft inspecteur [junior risk consultant] verklaard dat een afstand van 10 meter van de gevel vrij kort is en heeft hij [eiseressen] geadviseerd uit te gaan van een afstand van 15 meter. Tijdens de tweede inspectie is vastgesteld dat brandbare zaken (balen afval) werden opgeslagen binnen 10 meter van het bedrijfsgebouw. [eiseressen] is er door de inspecteur op gewezen dat brandbare opslag op een afstand van 10 meter van de gevel moet staan. In reactie daarop heeft [naam eiser] verklaard dat de afstand geen probleem was vanwege de brandwerendheid van de gevel. Een en ander is vastgelegd op pagina 5 van het als productie 17 bij conclusie van antwoord ingediende rapport van de inspecteur. De inspecteur - zo volgt uit het rapport - heeft [eiseressen] uitdrukkelijk gewaarschuwd en gewezen op de voorwaarden in de polis.
4.24.
Quintes betwist voorts dat haar het verwijt treft dat de clausule buitenopslag van toepassing is verklaard op de verzekeringsovereenkomst, althans dat zij heeft nagelaten dat te voorkomen. Daartoe stelt zij het volgende. [eiseressen] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verzekeraar bereid zou zijn geweest afstand van de clausule te doen indien daar op zou zijn aangestuurd. Het betreft een standaard preventieclausule die bij grotere risico’s door verzekeraars worden gehanteerd. Dat is zeker het geval bij recyclingbedrijven waarbij brandbare zaken op het terrein worden opgeslagen. Quintes betwist dat zij op dit punt haar zorgplicht heeft geschonden. Indien daar al sprake van zou zijn ontbreekt het causaal verband met de schade. Uit niets blijkt dat opgeslagen goederen binnen een afstand van 10 meter van de gevel waren geplaatst op het moment van de brand. Uit de eigen stellingen van [eiseressen] volgt bovendien dat de gevel brandwerend is uitgevoerd en het risico van brandoverslag zeer beperkt was. In de clausule is bepaald dat de verzekeraar daarop geen beroep kan doen indien verzekerde aannemelijk maakt dat de schade niet (mede) daardoor veroorzaakt of vergroot is. De betrokken verzekeraar(s) heeft/hebben zich onder die omstandigheden niet op de clausule kunnen beroepen, althans niet gebleken is van een gerechtvaardigd beroep op die clausule. Indien [eiseressen] heeft ingestemd met aftrek van € 100.000,00 dan heeft zij in strijd met artikel 6:101 BW gehandeld en dient de gestelde schade voor haar rekening te blijven.
4.25.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat [eiseressen] door Quintes onvoldoende is geïnformeerd over de clausule buitenopslag. Uit de verklaringen van [accountmanager gedaagde] en [junior risk consultant] , alsmede uit de inhoud van het inspectierapport volgt dat de clausule uitdrukkelijk met [naam eiser] is besproken en dat aan [eiseressen] de aanbeveling is gedaan om voor opslag op haar terrein de afstand van 10 meter tot de buitengevel van het bedrijfspand in acht te nemen, dit in verband met de polis.
4.26.
[eiseressen] heeft aan het gevorderde voorts ten grondslag gelegd dat Quintes haar had moeten behoeden om in te stemmen met de clausule buitenopslag. In haar verweer heeft Quintes gemotiveerd uiteengezet dat de clausule in de branche gebruikelijk is, met name bij recyclingbedrijven waar door de opslag van materialen sprake is van aanmerkelijke risico’s. [eiseressen] heeft dat gebruik niet weersproken. Tegen die achtergrond had het op de weg van [eiseressen] gelegen haar stelling dat sprake is van een door Quintes geschonden zorgplicht nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. De onder I (op deze grondslag) gevorderde verklaring voor recht en de vordering onder II (tot het bedrag van € 100.000,00) zal daarom eveneens worden afgewezen.
Schade aan betonnen legioblocken
4.27.
[eiseressen] stelt dat zij door onzorgvuldig handelen van Quintes schade heeft geleden omdat de opstal niet op basis van een voortaxatie is verzekerd, hetgeen tot 1 januari 2021 wel het geval is geweest. Daartoe stelt zij het volgende. Tot die datum werd gebruik gemaakt van het taxatierapport van [expertisebureau] . Het was de bedoeling van [eiser 2] om de verzekering van de opstallen na 1 januari 2021 op basis van die taxatie voort te zetten. Quintes heeft nagelaten daarvoor zorg te dragen. De schade is nu bepaald aan de hand van ‘een open polis’. Tijdens de schadevaststelling is discussie ontstaan over schade aan de op het terrein van [eiser 2] aanwezige legioblocken. Het gaat om roerende zaken die niet aard en nagelvast aan het terrein verbonden zijn. De legioblocken stonden gestapeld maar zonder cement en vielen daarom niet onder de opstalverzekering. De schade aan de blokken is vastgesteld op een bedrag van € 21.480,00. Quintes had bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst voor dekking van schade aan de legioblocken zorg moeten dragen.
4.28.
Quintes betwist een jegens [eiseressen] in acht te nemen zorgplicht te hebben geschonden. Zij verwijst naar vaste jurisprudentie op grond waarvan de legioblocken als onroerend kwalificeren omdat deze zijn te beschouwen als een zaak bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven. De door [eiseressen] ingeschakelde deskundige ( [expertisebureau] ) heeft bij haar taxatie de legioblocken eveneens als onroerend aangemerkt. De legioblocken vallen - aldus Quintes - daarom onder de dekking van de opstalverzekering. Quintes betwist dat [eiseressen] in dit verband schade heeft geleden vanwege onzorgvuldig handelen door Quintes. Indien de verzekeraar(s) niet tot een vergoeding zijn overgaan van schade aan de legioblocken, dan had het volgens haar op de weg van [eiseressen] gelegen daartegen te ageren.
4.29.
De rechtbank stelt met Quintes vast dat [eiseressen] - hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld - niet heeft weersproken dat de legioblocken zijn aan te merken als een zaak naar haar aard bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de legioblocken als onroerende zaak moeten worden aangemerkt. Met het enkele standpunt dat de legioblocken niet aard en nagelvast met de grond verbonden zijn miskent [eiseressen] het in de jurisprudentie ontwikkelde bestemmingscriterium aan de hand waarvan de vraag of de gestapelde legioblocken als opstal moeten worden aangemerkt dient te worden beantwoord (HR 31 oktober 1997 ECLI:NL:HR:1997:ZC2478
Portacabin).
Samengevat
4.30.
Uit het voorgaande volgt dat de onder I gevorderde verklaring voor recht en de onder II en III gevorderde vergoedingen van schade zullen worden afgewezen.
Kosten contra-expert [expertisebureau] en buitengerechtelijke kosten
4.31.
De kosten van de contraexpertise bedragen € 43.431,30. Hierop heeft [eiseressen] een vergoeding van € 20.116,20 ontvangen. [eiseressen] vordert veroordeling van Quintes tot betaling van het resterende bedrag van € 23.315,10. [eiseressen] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat Quintes heeft nagelaten een passende inventaris- en goederenverzekering te bewerkstelligen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat niet is gebleken dat Quintes enig op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. Evenmin is gebleken van onrechtmatig handelen jegens [eiseressen] De gevorderde vergoedingen voor de kosten van contra-expertise en de buitengerechtelijke kosten wordt daarom afgewezen.
In de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv
Proceskosten
4.32.
Nu [eiseressen] zowel in de hoofdzaak als in het incident ex artikel 223 Rv in het ongelijk is gesteld, zal zij worden veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van Quintes worden begroot op:
- griffierecht
8.519,00
- salaris advocaat
15.249,50
(3,5 punten × € 4.357,00 + 1,0 punt x € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
27.448,50

5.De beslissing

De rechtbank
In de hoofdzaak
5.1.
wijst de vorderingen af;
In de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv
5.2.
veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten aan de zijde van Quintes begroot op € 27.448,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 januari 2025 en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseressen] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis wordt betekend;
5.3.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.
rh/477