ECLI:NL:RBNNE:2025:675

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
C/19/140317 / HA ZA 22-96
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid NAM voor aardbevingsschade aan boerderij van eiser

In deze zaak vordert de eiser, wonende te [woonplaats], schadevergoeding van de Nederlandse Aardoliemaatschappij B.V. (NAM) voor aardbevingsschade aan zijn boerderij. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. De eiser stelt dat de schade, waaronder scheurvorming en verzakkingen, is veroorzaakt door aardbevingen die het gevolg zijn van de gaswinning in Groningen. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat NAM het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW nog niet heeft weerlegd. NAM heeft een deskundigenrapport overgelegd waarin wordt gesteld dat de schade niet door aardbevingen is veroorzaakt, maar door gebouwgebonden oorzaken en ongelijkmatige zettingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het rapport van NAM en Witteveen+Bos (W&B) niet voldoende is om aan te nemen dat aardbevingen geen rol hebben gespeeld in de schade. De rechtbank heeft besloten om een deskundige te benoemen om de schade en de oorzaken daarvan verder te onderzoeken. De zaak is aangehouden in afwachting van de deskundige en verdere informatie van partijen. De rechtbank heeft ook een mondelinge behandeling bepaald om de verdere gang van zaken te bespreken.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/140317 / HA ZA 22-96
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. P.R. van der Vorst, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIEMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Assen,
gedaagde,
advocaat: mr. P.A.Th. Kostwinder, kantoorhoudende te Groningen.
Partijen zullen hierna weer [eiser] en NAM genoemd worden.

1.De procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 augustus 2022;
- de akte uitlaten en overlegging producties van NAM van 15 november 2023;
- de antwoordakte na akte uitlaten van [eiser] van 17 april 2024;
- de brief van de griffier dat de behandeling van de zaak door een andere rechter is overgenomen.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Waar de zaak over gaat
2.1.
In geschil is of NAM aansprakelijk is voor de schade aan de boerderij van [eiser] bestaande uit met name scheurvorming in de muren, een verzakte gebintenconstructie en scheefstanden. In het tussenvonnis van 30 maart 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW op al die schades van toepassing is en dat NAM dat bewijsvermoeden nog niet heeft weerlegd. NAM is in de gelegenheid gesteld om de boerderij op eigen kosten te laten onderzoeken. De rechtbank heeft overwogen dat zij na kennisneming van het onderzoeksrapport van NAM en de reactie daarop van [eiser] zal beoordelen of NAM het bewijsvermoeden voldoende heeft weerlegd. De rechtbank heeft meegedeeld dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat NAM bij het onderzoek ook satellietbeelden van de boerderij betrekt teneinde het moment waarop de schade is ontstaan dan wel verergerd is te duiden.
2.2.
Na discussie tussen partijen over de omvang van het door NAM gewenste onderzoek - te weten een zogenoemde ‘root cause analyse’ op basis van de TNO Methodiek voor onderzoek naar gebouwschade (hierna: de RCA) door Witteveen+Bos (hierna:W&B) - heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 10 augustus 2022, overwogen dat het in beginsel aan NAM is hoe zij invulling geeft aan haar onderzoeksrecht, dat niet is gebleken dat de RCA de belangen van [eiser] onevenredig zou schaden, dat [eiser] zelf stelt dat de schade na opnames door Crawford en Arcadis in juni 20214 is verergerd en dat NAM bovendien aan W&B zou verzoeken om nader aandacht te besteden aan het door Energeo genoemde drukgolf- of seismische draagkracht-mechanisme, waarbij (samengevat) een fundering als gevolg van tijdelijke overbelasting van de fundering tijdens een aardbeving een blijvende zetting kan ondergaan.
De zaak is in afwachting van de akte van NAM met het RCA-rapport van W&B en de reactie daarop van [eiser] aangehouden.
Het standpunt van NAM
2.3.
NAM heeft bij haar akte uitlaten en overlegging producties van 15 november 2023 het RCA-rapport van W&B van 6 november 2023 overgelegd en daarop een toelichting gegeven. NAM concludeert, onder verwijzing naar dat rapport, dat de schade aan de boerderij is ontstaan door gebouwgebonden oorzaken en ongelijkmatige zettingen, dat aardbevingen geen (noemenswaardige) invloed hebben gehad op het ontstaan of verergeren van de schade en dat de schade (dus) ook zonder bevingen zou zijn ontstaan. Daarmee is volgens NAM ten aanzien van alle schades aan de boerderij het bewijsvermoeden weerlegd.
2.4.
W&B heeft 238 schadebeelden opgenomen, waarbij het overgrote deel scheurvorming betreft en op verschillende plaatsen verzakkingen, scheefstanden, lekkages en kiervormingen zijn geconstateerd. Verreweg de meeste scheurvorming (zeker de scheurvorming die niet in eerdere rapportages voorkomt) betreft volgens W&B zeer lichte en lichte schade (scheurwijdte < 5 mm).
De technische oorzaak van het overgrote deel van de schade is volgens W&B ongelijkmatige zetting in de ondergrond, wat enerzijds wordt veroorzaakt door de zettingsgevoelige bodemopbouw ter plaatse van de boerderij (klei en veen) en anderzijds door verschillen in de aanlegdieptes en breedtes van de gemetselde funderingen van het voorhuis en de belendende schuur en veranderingen aan de gebouwen. Die aanlegdieptes variëren aldus W&B van 0,11m tot 1,5m, waarbij onder de zijgevel van de schuur een stuk fundering ontbreekt en een ander deel niet diep genoeg ligt om vorstvrij te zijn. W&B heeft aan de hand van lintvoegmetingen per bouwdeel hoogteverschillen gemeten van enkele millimeters tot 248 mm. Met name de aanpassingen aan de schuur hebben volgens haar geleid tot veranderde krachtswerkingen van de constructies op de fundering en de ondergrond en ook de opslag van graan en pootgoed heeft veranderde belastingen van de ondergrond tot gevolg gehad.
2.4.1
W&B rapporteert over het in 1876 gebouwde voorhuis onder meer het volgende:
Verschilzettingen
(…) Op basis van de aanwezige rotaties variatie in de grondopbouw in combinatie met het feit dat er een verschil is in aanlegniveau- en breedte met de fundering van de belendende schuur leiden tot het ongelijkmatig zetten van de constructie. Hierdoor ontstaan spanningen in het metselwerk, waardoor de gevel scheurt. (…) Deze verschilzettingen spelen een belangrijke rol in het ontstaan van de diagonaal getrapte scheuren in de zijgevel van het Voorhuis. Tevens hebben verhinderde vervormingen door temperatuur effect op deze schades.
(…)
Verhinderde vervorming door temperatuur
Onder invloed van de variërende buitentemperatuur, worden de metselwerkgevels langer of korter. De vervorming van de kelderwanden is daarentegen beperkt omdat deze de meer constante grondtemperatuur volgt. De kelderwanden verhinderen de vervorming van de gevels boven maaiveld. Hierdoor ontstaan spanningen in het metselwerk, waardoor de gevel scheurt. Dit mechanisme is primair aan de orde in de voorgevel omdat deze langer is dan de zijgevels en is de oorzaak van de veelal verticale scheuren in de voorgevel.
2.4.2
Over de schade aan de in 1926 aangebouwde schuur heeft W&B onder meer het volgende vermeld:
Voor zover bekend zijn sinds de bouw van de Schuur de volgende aanpassingen aan de constructie gedaan:
  • aanbouw noordzijde (interview eigenaar);
  • aanbrengen van een deur in de noordgevel (interview eigenaar);
  • reparatie van ingestort stuk muur (1973, rapport Arcadis);
  • het bouwen van diverse inpandige bouwdelen ter uitbreiding van het woongedeelte in het Voorhuis, waaronder een badkamer, keuken en slaapkamer (50-60 jaar geleden); (dagvaarding, rapport Arcadis);
  • plaatsen van silo’s welke op de betonvloer stonden (interview eigenaar);
  • constructieve wijzigingen aan de houten gebintenconstructie van het dak waaronder:
o
het vervangen van de houten schoren door stalen hoekijzers om ruimte te maken (interview eigenaar)
o
het vervangen van één houten gebint door stalen balken om ruimte te maken (interview eigenaar)
o
het verwijderen van één houten gebint direct naast de brandmuur (sporen nog zichtbaar).
Deze aanpassingen hebben geleid tot een wijziging van het gedrag van de constructie, gepaard gaande met blijvende vervormingen en een herverdeling en/of toename van belasting op de fundering.
Verschilzettingen
(…) De variatie in grondopbouw, fluctuaties in grondwaterstand in combinatie met belastingwijzigingen en het feit dat er een verschil is in aanlegniveau en – breedte van de diverse funderingen leiden tot het ongelijkmatig zetten van de constructie. Hierdoor ontstaan spanningen in het metselwerk, waardoor de gevel scheurt. (…)
Tevens zijn de gevels opgetrokken uit metselwerk zonder dat dilataties zijn aangebracht om vrij krimpen en uitzetten van het metselwerk door temperatuurswisselingen mogelijk te maken. De verhinderde vervormingen door temperatuurswisselingen heeft ook effect op de waargenomen scheuren in de gevels.
(…)
De grondspanningen onder de gebinten is hoger dan de grondspanning onder de gevels. Hierdoor zetten de gebinten meer dan de gevels. Tevens buigen de houten dakliggers door als gevolg van kruip van het hout. Als gevolg hiervan buigt het dak door, waardoor op de zijgevels spatkrachten ontstaan. Hierdoor vervormt de gevel waarbij het metselwerk uit het vlak wordt geduwd en scheurt (…) Er is in het verleden gepoogd de doorbuiging van het dak en daarmee de belasting op de zijgevels te beperken door de gebinten op te vijzelen. Dit heeft niet kunnen voorkomen dat met name de zuidgevel uit het lood staat en horizontale scheuren bevat.
(…)
Stabiliteit constructie
In de gevels en in het dakvlak zijn geen stabiliserende elementen voorzien. De houten gebintconstructie is verantwoordelijk voor het verzorgen van de stabiliteit. De constructie is flexibel en kan onder invloed van windbelasting vervormen. Hierdoor ‘trekt’ en ‘duwt’ de constructie aan de brandmuur op de overgang tussen Voorhuis en Schuur. Gezien de aanwezige aftekening heeft in het verleden vermoedelijk ook een houten spant tegen de brandmuur gestaan. Deze is om onbekende reden verwijderd en in plaats daarvan zijn stalen profielen tegen de muur geplaatst. Echter, wanneer de gebintconstructie de brandmuur belast, zal deze alsnog uit het vlak kunnen bewegen. Omdat de vervorming wordt verhinderd door aanwezige verdiepingsvloeren en belendende wanden, scheurt het metselwerk, zie Afbeelding 4.12.
Ankers
De diverse muurplaten in de schuur zijn in het metselwerk verankerd middels (giet)ijzeren ankers. Wanneer de constructie vervormt onder invloed van windbelasting, worden de gevels via de ankers uit het vlak belast. Daar komt bij dat de ankers corroderen. Beide mechanismen leiden tot spanningsconcentraties in het metselwerk, waardoor de gevel scheurt. Dit mechanisme is goed zichtbaar in de korte noordgevel, waar diverse scheuren op regelmatige afstand aan de bovenzijde van de gevel zijn waargenomen.
2.4.3
W&B vermeldt dat uit een vergelijking met foto’s van eerdere inspecties, bij 29 schades een zichtbare verandering blijkt, waarbij in 23 gevallen sprake is van uitgevallen voegwerk, loslatende afwerking, toename van vocht, vuilophoping of een reparatie van een scheur. De oorzaak hiervan is aldus W&B veroudering, de flexibiliteit van de constructie en verschilzettingen door natuurlijke extreme variaties in de grondwaterstand.
2.4.4.
W&B heeft aan de hand van de Emperical Ground Motion Prediction Equation (hierna: EGMPE) uit 2021, op basis van de door haar gehanteerde uitgangspunten bepaald dat de aardbeving in Garrelsweer op 27 juni 2011, met een magnitude van 3,2 op 17,04 km van de boerderij, op de locatie van [eiser] de hoogste trillingssnelheid heeft gehad, te weten 1,48 mm/s met een overschrijdingskans van 25% (PGV25%). Voor de berekening zijn zowel de ‘Vs ,30’ (een parameter die naar de rechtbank begrijpt ziet op de grondgesteldheid) uit de zonering van de EGMPE 2021 als de ‘Vs,30’ berekening voor de sonderingen op de locatie van de boerderij beschouwd. Laatstgenoemde is aldus W&B aanzienlijk lager, wat mogelijk kan worden toegeschreven aan het feit dat de boerderij op een wierde staat. Dit levert een 5% hogere trillingssnelheid op: 1,55 mm/s voor de aardbeving bij Garrelsweer en 1,44 mm/s voor de beving in 2012 bij Huizinge.
Voor de bevingen die voor 2011 en na 2012 zijn opgetreden, heeft W&B een trillingsnelheid van minder dan 1 mm/s berekend: voor de beving op 2 juli 2013 bij Garrelsweer een PGV25% van 0,71 mm/s en voor de beving bij ’t Zandt op 13 februari 2014 een PGV25% VAN 0,65 mm/s.
2.4.5.
W&B concludeert dat de berekende trillingsnelheden de strengste grenswaarden uit de SBR A Trillingsrichtlijn (waarbij de kans op het ontstaan of verergeren van schade door overbelasting van het materiaal minder is dan 1%, te weten 2,98 mm/s voor metselwerk in ‘gevoelige’ staat), niet is overschreden wanneer rekening wordt gehouden met een overschrijdingskans van 25%. In termen van technische toerekenbaarheid conform het rapport van de TU Delft 2018 ‘Onderzoek naar de oorzaken van bouwkundige schade in Groningen’ (waarmee kennelijk wordt gedoeld op het aandeel van de oorzaak in de spanningen of rekken van een bouwdeel of constructiedeel wanneer schade is ontstaan), geldt voor alle bevingen dat deze dus ‘(vrijwel) geen aandeel’ (kans ordegrootte 0-1%) hebben gehad in het ontstaan of verergeren van schade. Dit sluit volgens W&B goed aan bij haar observatie dat geen sprake is van noemenswaardige verergering ten opzichte van de eerdere schadeopnames.
2.4.6
De trillingsnelheden liggen aldus W&B ook ruim onder de grenswaarde van 10 mm/s waarbij volgens wetenschappelijke inzichten zetting(schade) door verdichting of verweking van de ondergrond kan optreden. Verdichting en verweking dienen daarom te worden uitgesloten als mogelijke schadeoorzaak.
2.4.7
De conclusie van W&B luidt:
“Aangezien gebouwgebonden oorzaken en ongelijkmatige zettingen de oorzaken van de aangetroffen schade vormen en de invloed van aardbevingstrillingen als ‘(vrijwel) geen’ is te kwalificeren, kan ons inziens redelijkerwijs worden aangenomen dat de schade ook zonder bevingen zou zijn ontstaan.”
De reactie van [eiser]
2.5.
[eiser] meent dat NAM het bewijsvermoeden niet heeft weerlegd. Volgens [eiser] is het onderzoek van W&B onvolledig en – onder meer waar het de aanlegdieptes van de fundering betreft – onjuist. [eiser] stelt onder verwijzing naar een rapport van Energeo van 2 april 2024 waarin op dat onderzoek wordt gereageerd, voorop dat de SBR-A richtlijn niet bruikbaar is om mijnbouw als schadeoorzaak uit te sluiten, omdat deze slechts een kansbeoordeling vooraf geeft. Bovendien gaat W&B bij de berekening van de trillingsnelheid uit van een te lage overschrijdingskans; wanneer wordt gerekend met een overschrijdingskans van 1% is volgens de Trillingstool van het IMG niet de aardbeving bij Garrelsweer in 2011 maar de aardbeving in 2012 bij Huizinge, op 25,51 km van de boerderij, met een magnitude van 3,6 en een trillingsnelheid van 3,39 mm/s, de maatgevende aardbeving geweest. Het beoordelen van schade door zettingen en verzakkingen valt volgens Energeo ook niet binnen de reikwijdte van de TNO onderzoeksmethodiek.
2.6.
[eiser] merkt verder (samengevat) onder meer het volgende op:
- NAM en W&B hebben in het geheel geen aandacht besteed aan het moment waarop de schade zich heeft gemanifesteerd. [eiser] heeft verklaard dat deze pas vanaf 2010 is ontstaan. W&B hebben niet aangetoond hoe het mogelijk is dat de opbouw van de ondergrond, die al vanaf de bouw in 1876 aanwezig is, opeens na 2010 schade veroorzaakt en ook niet aannemelijk gemaakt dat verbouwingen en aanpassingen die (afgezien van het vervangen van houten schoren door stalen gebinten in 2005) ver voor 2010 zijn uitgevoerd, pas na 2010 schades hebben veroorzaakt. NAM heeft in tegenstelling tot het door haar geuite voornemen om van satellietdata gebruik te (willen) maken, die data niet overgelegd. [eiser] leidt hieruit af dat de satellietdata geen ondersteuning bieden voor het standpunt van NAM dat de schade een andere oorzaak zou hebben en meent dat dit in deze procedure daarmee als vaststaand moet worden aangenomen;
- W&B heeft geen acht geslagen op het schademechanisme van de “seismische draagkracht” en ook NAM heeft daarover ondanks de bevindingen van Energeo in haar akte niets opgemerkt. Ook hieruit volgt aldus [eiser] dat het onderzoek door W&B en de daarop gebaseerde conclusies van NAM onvolledig zijn.
- Het feit dat de boerderij op een wierde staat is door W&B wel benoemd, maar niet in het onderzoek betrokken, terwijl bij IMG, TNO en KNMI bekend is dat gebouwen die gebouwd zijn op een wierde extra gevoelig zijn voor schades door aardbevingen, waardoor de kans op ernstige schades bij zeer kleine trillingen van aardbevingen groter is. Het is daardoor verklaarbaar dat de verzakkingen, verschilzettingen, scheefstanden en scheuren het gevolg zijn van meerdere aardbevingen, zelfs als de trillingen van aardbevingen op de locatie van de boerderij zeer klein zijn geweest. Cumulatieve effecten van meerdere aardbevingen in de periode tussen 2006 en 2023 kunnen de schades hebben doen ontstaan.
- W&B heeft terecht benoemd dat de constructie van de schuur flexibel is, maar daaraan niet de conclusie gekoppeld dat het juist de flexibiliteit van de constructie is waardoor tijdens het passeren van een of meer aardbevingen staande trillingen kunnen ontstaan, waardoor de verzakkingen, verschilzettingen en scheefstanden en scheuren in de schuur en ook in het voorhuis kunnen worden verklaard in de periode tussen 2010 en 12 februari 2018. De invloed van de werking van de wierde en de flexibele constructie in verhouding tot de bevingen is niet door W&B onderbouwd.
[eiser] meent dat de locatie van de boerderij op een wierde en de flexibele constructie van de schuur (c.q. het hele gebouw), een en ander in samenhang met het temporeel manifestatiemoment van de schade en het fenomeen van de seismische draagkracht, voldoende erop wijzen dat het aannemelijk is dat de schade als gevolg van mijnbouw is ontstaan.
2.7.
Subsidiair heeft [eiser] , onder verwijzing naar het rapport van Energeo, betwist dat de schade het gevolg is van de bouwkundige en andere oorzaken dan aardbevingen die W&B noemt. [eiser] benadrukt dat de schade zich tussen 2010 en 2018 heeft gemanifesteerd, dat het aannemelijk is dat dit het gevolg is van het “seismische schademechanisme” en dat W&B er aan voorbij gaat dat op de locatie van vergrote spanningen onder invloed van zeer kleine trillingen van aardbevingen schades (scheuren) kunnen ontstaan, wat triggerwerking wordt genoemd.
[eiser] concludeert dat W&B en NAM trillingen door bodembeweging en de directe en indirecte effecten niet als potentiële schadeoorzaak hebben uitgesloten. Dat betekent volgens hem dat ook als zij er in zouden slagen om een andere oorzaak voor de schade aan te tonen, het bewijsvermoeden niet is weerlegd. [eiser] meent dat in dat geval ten minste sprake is van een samenwerking van twee oorzaken waarvan één mijnbouw-gerelateerd is en dat NAM dan niet heeft aangetoond dat de schade ook zonder mijnbouw zou zijn ontstaan.
Beoordelingskader weerlegging bewijsvermoeden door NAM
2.8.
De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 19 juli 2019 geoordeeld dat indien is voldaan aan de vereisten voor toepassing van het bewijsvermoeden van artikel 6:177a lid 1 BW, de exploitant (NAM) dat vermoeden alleen dan met succes weerlegt als hij erin slaagt te bewijzen dat de schade niét is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk. Daarbij is opgemerkt dat voor bewijs in het burgerlijk procesrecht niet is vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan; voor bewijs kan volstaan dat de te bewijzen feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk worden. Twijfel zaaien over de oorzaak is echter niet voldoende.
De Hoge Raad heeft verder uitgesproken dat indien aannemelijk is dat de schade aan een onroerende zaak (deels) ook zonder aardbevingen op enig moment in de toekomst zou zijn opgetreden, die schade (voor dat deel) niet in conditio sine qua non-verband staat met bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en dus niet voor vergoeding in aanmerking komt. De enkele vaststelling dat een gebouw een bijzondere kwetsbaarheid kent, is evenwel niet voldoende om dat aan te nemen. Zoals het hof in zijn arrest van 18 juli 2023 (ECLI:NL: GHARL:2023:6101) heeft overwogen, hoeft niet te worden vastgesteld welke oorzaak tot de schade heeft geleid maar moet voldoende aannemelijk worden gemaakt dat de schades aan de boerderij van [eiser] in ieder geval niét door aardbevingen zijn ontstaan of verergerd. Dit kan aan de hand van de huidige stand van wetenschap en techniek worden nagegaan.
2.9.
Het hof heeft in zijn uitspraak van 11 juni 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:3857), evenals ook de rechtbank al heeft gedaan, overwogen dat de in de SBR A Trillingsrichtlijn genoemde kans dat een trilling van een bepaalde sterkte schade aan een gebouw veroorzaakt niet maatgevend is voor het antwoord op de vraag of schade die zich heeft geopenbaard, is veroorzaakt door aardbevingen. De kans dat een aardbeving met een bepaalde kracht en op een bepaalde afstand van een woning een bepaald type schade aan die woning veroorzaakt, is een voorspellende kans. Dit is een andere kans dan de kans dat eenmaal vastgestelde schade door een aardbeving is veroorzaakt (de verklarende kans). Ook als de eerste kans heel klein is, kan de tweede kans nog steeds erg groot bevonden worden. Of dat het geval is, is afhankelijk van de informatie over alle mogelijke oorzaken van de schade. Indien eenmaal is vastgesteld dat schade door de aardbeving kán zijn veroorzaakt, is het enkele feit dat een kans op het ontstaan van schade volgens wetenschappelijke inzichten zeer gering is, dus niet voldoende om het bewijsvermoeden te weerleggen; er moeten andere oorzaken voor de ontstane schade kunnen worden aangewezen. Die andere oorzaken (andere externe factoren en/of kwetsbaarheden van bouwkundig aard) moeten op zichzelf of in combinatie dermate waarschijnlijk zijn dat voldoende aannemelijk is dat de schade niet (toch) is ontstaan of verergerd door aardbevingen dan wel op (afzienbare) termijn ook zonder aardbevingen zou zijn opgetreden. Het enkele feit dat een gebouw kwetsbaarheden kent en in het verleden reparaties heeft gehad, is dus onvoldoende om het bewijsvermoeden te weerleggen.
Heeft NAM het bewijsvermoeden weerlegd?
2.10.
De rechtbank acht het rapport van W&B gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser] voorshands onvoldoende om aan te nemen dat aardbevingen hier in het geheel geen rol hebben gespeeld. Daarbij is mede van belang dat het hier gaat om een boerderij uit 1879 op een wierde met een grote aangebouwde schuur en een flexibele constructie, waardoor deze - zoals [eiser] aanvoert en onder meer uit het rapport van de TU Delft 2018 blijkt - extra gevoelig is voor aardbevingen en ook bij een lage trillingsnelheid schade kan oplopen. De Hoge Raad heeft overwogen dat aan een gebouw niet de eis kan worden gesteld dat het aardbevingen kan doorstaan. De rechtbank vindt het verder, evenals [eiser] , opmerkelijk dat W&B en NAM niet met zoveel woorden zijn ingegaan op het door Energeo genoemde seismische draagkrachtmechanisme en dat W&B in het RCA-rapport weliswaar diverse luchtfoto’s heeft opgenomen maar niet heeft aangegeven of zij daaruit iets opmaakt met betrekking tot het moment waarop de schade is ontstaan en zo ja wat.
Aan de andere kant is niet in geschil dat de schade aan de boerderij voornamelijk bestaat uit zettingschade. De rechtbank stelt (met partijen) vast dat de maximale trillingssnelheid ter plaatse, ook volgens de Trillingstool van het IMG die rekent met een overschrijdingskans van 1%, op de locatie van [eiser] dermate laag is geweest, dat deze volgens het rapport van Van Staalduinen en Everts en het onderzoek van de TU Delft uit 2018 naar de oorzaken van gebouwschade, niet zelfstandig tot verschilzettingen door verdichting en verweking van de ondergrond kunnen hebben geleid. In die rapporten wordt, als de rechtbank het goed ziet, het door Energeo genoemde seismische draagkrachtmechanisme, waarbij tijdens een beving als gevolg van drukgolven een blijvende zetting optreedt die onmiddellijk daarna stabiliseert, niet besproken. Naar de rechtbank begrijpt is dat mechanisme in de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van de Raad van State van 8 juni 2022 ECLI:NL:RVS:
2022:1631 en 31 mei 2023 ECLI:NL: RVS:2023:2063 wel nader beschouwd en na advies van Van Staalduinen bij trillingsnelheden onder 10 mm/s (met een overschrijdingskans van 1%) door de Raad van State niet aannemelijk geacht als oorzaak voor verzakkingsschade. De rechtbank kan er daarom niet zonder meer van uitgaan dat de zettingsschade aan de boerderij van [eiser] geheel aan dat fenomeen te wijten is. De mededeling van [eiser] dat hij pas na 2010 (ernstige) scheuren en scheefstanden heeft waargenomen, is vooralsnog onvoldoende om daarover anders te oordelen. Energeo benadrukt terecht dat het ontstaansmoment van de schade bij de beoordeling van de schadeoorzaak van groot belang is en dat het niet aannemelijk is dat er vele jaren na de bouw en verbouwingen van de boerderij nog natuurlijke zettingen zijn optreden. Dat de boerderij - zoals Energeo in haar rapport als uitgangspunt formuleert - voor 2010 inderdaad in het geheel geen schade kende, staat gelet op de bevindingen van W&B en de kracht van de bevingen ter plaatse op dit moment echter nog niet vast. Het is weliswaar aan NAM om te bewijzen dat de schade aan de boerderij niet door aardbevingen is ontstaan of verergerd maar de feitelijke informatie over de toestand van een gebouw bevindt zich veelal met name in het domein van de eigenaar. Daar komt bij dat de zwaarste aardbevingen op de locatie van [eiser] in 2011 en 2012 hebben plaatsgevonden en dat [eiser] (eerst) op 24 februari 2014 schade heeft gemeld. De twee zwaarste aardbevingen die in de tussenliggende periode hebben plaatsgevonden (te weten bij Garrelsweer op 2 juli 2013 en bij ’t Zandt op 13 februari 2014) zijn volgens het overzicht van NAM en W&B ongeveer half zo sterk geweest.
2.11.
Energeo heeft subsidiair gemotiveerd bestreden dat effecten van diepe bodemdaling hier geen rol kunnen hebben gespeeld en aangevoerd dat de door W&B aangevoerde bouwkundige schadeoorzaken, zoals de ontoereikende fundering, spatkrachten en verhinderde vervormingen niet kunnen kloppen. De rechtbank beschikt niet over de technische kennis om te kunnen beoordelen wie van partijen het gelijk aan zijde heeft. Het betoog van Energeo dat corroderende muurankers op zichzelf geen verschilzettingen kunnen veroorzaken kan de rechtbank op zich wel volgen, maar waarom dat fenomeen voor of na 2010 geen scheuren zou kunnen veroorzaken is haar niet duidelijk.
2.12.
De rechtbank overweegt gelet op een en ander om zelf een deskundige te benoemen en aan deze de vraag voor te leggen of en zo ja waarom en in welke mate hij het aannemelijk acht dat de schades aan de boerderij van [eiser] , zowel de scheuren als de scheefstanden, ook zonder aardbevingen in deze omvang zouden zijn opgetreden en op welke termijn dat dan het geval zou zijn geweest.
Omdat de rechtbank het gezien het tijdsverloop niet opportuun acht om de zaak te verwijzen naar een schadestaatprocedure, zal die deskundige dan ook worden gevraagd om na te gaan op welke wijze de door aardbevingen ontstane schade moet worden hersteld. Dat - zoals [eiser] betoogt - voor € 2,3 miljoen sloop en nieuwbouw moet plaatsvinden en dat de schade tenminste € 1 miljoen bedraagt, staat nog niet vast. Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Als zo’n omstandigheid erin bestaat dat eenzelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, gaat het erom dat bij de vergelijking tussen de toestand zoals deze in werkelijkheid is en de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden, beoordeeld moet worden welke nadelen en welke voordelen in zodanig verband staan met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij redelijkerwijs als een gevolg van deze gebeurtenis aan de schuldenaar kunnen worden toegerekend (ECLI:NL:HR:2023:956). Bij die voordelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het verhelpen van achterstallige onderhoud. De deskundige zal daarom tevens worden gevraagd of en zo ja tot welk bedrag [eiser] door het herstel van de schade op kosten van NAM een dergelijk voordeel geniet. Het is daarna aan de rechtbank om te beoordelen of het redelijk is om dat voordeel geheel of gedeeltelijk op de schadevergoeding in mindering te brengen.
De rechtbank zal ook moeten beoordelen of herstel gelet op de waarde van de boerderij en de functie die deze voor [eiser] vervult economisch verantwoord is. Daarbij weegt mee dat de boerderij niet door [eiser] zelf wordt en werd bewoond.
Mondelinge behandeling
2.13.
Alvorens verder te beslissen zal de rechtbank een mondelinge behandeling bepalen om met partijen te bespreken hoe de zaak verder het beste kan worden aangepakt. De rechtbank verzoekt partijen om hun deskundigen naar die zitting mee te nemen, zodat vragen die de rechtbank en partijen zelf hebben door hen kunnen worden beantwoord. Tijdens de zitting kan ook worden bezien of partijen alsnog een regeling kunnen treffen.
door NAM te verstrekken informatie
2.14.
De rechtbank verzoekt NAM om voor de zitting een overzicht te verstrekken waaruit blijkt wat op de locatie van [eiser] volgens de Trillingstool van het IMG de maximale trillingsnelheid met een overschrijdingskans van 1% is geweest van de tien zwaarste aardbevingen. Daarnaast dient NAM aan te geven wat de maximale trillingsnelheid is van de aardbevingen die W&B op pagina 47 en 48 van het RCA-rapport noemt indien wordt gerekend met een overschrijdingskans van 1%.
door [eiser] te verstrekken informatie
2.15.
[eiser] wordt in de gelegenheid gesteld om voor de zitting zoveel mogelijk foto’s, schriftelijke verklaringen, taxaties en/of ander materiaal in het geding te brengen waaruit duidelijk wordt wat de staat van de boerderij rond 2010 was.
2.16.
Met het oog op de vraag of herstel van de boerderij economisch verantwoord is, verzoekt de rechtbank [eiser] om ook alvast informatie te verstrekken waaruit blijkt wat de waarde van de boerderij (het voorhuis en de schuur) was rond 2010. De rechtbank kan zich voorstellen dat met het oog op de verdeling van de nalatenschap en de aangifte voor het successierecht in de periode waardebepalingen zijn gedaan. Zij verzoekt [eiser] die stukken over te leggen en tevens mee te delen wat de actuele (WOZ) waarde is.
Overige schadevorderingen van [eiser]
2.17
Als uitgangspunt geldt dat zolang er geen sprake is van verkoop van de boerderij, er geen aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van een eventuele
waardedalingdoor de negatieve invloed van bodembeweging. De rechtbank zal die schadepost daarom buiten beschouwing laten.
2.18.
De door [eiser] gestelde
inkomensschadezal wel in de onderhavige procedure worden meegenomen. [eiser] zal deze vordering bijakte nader mogen onderbouwen, een en ander zoals hieronder bij de beslissing staat opgenomen. NAM mag hierna nog bij antwoordakte reageren.
Verdere gang van zaken
2.19.
De rechtbank houdt in afwachting van de aktes van partijen iedere verdere beslissing aan. Indien partijen de zaak verder onderling kunnen regelen, staat dat hen uiteraard vrij.

3.De beslissing

De rechtbank
1. beveelt een mondelinge behandeling en verschijning van partijen voor mr. M.E. van Rossum, in het gerechtsgebouw te Assen, Brinkstraat 4, op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
2. bepaalt dat [eiser] en NAM dan in persoon aanwezig moeten zijn, NAM deugdelijk vertegenwoordigd door iemand van haar bedrijf die inhoudelijk van de zaak op de hoogte is,
3. verzoekt partijen om hun deskundigen mee die mondelinge behandeling mee te nemen,
4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 26 februari 2025voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
maart tot en met september 2025, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
4. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
5. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
6. bepaalt dat partijen uiterlijk 10 dagen voor de mondelinge behandeling aan de rechtbank en de wederpartij de in r.o. 2.14 (NAM) en 2.15 en 2.16 ( [eiser] ) gevraagde informatie moet toezenden,
7. bepaalt dat indien partijen nog andere stukken willen overleggen, zij deze eveneens uiterlijk 10 dagen voor de mondelinge behandeling aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
8. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 12 maart 2025 voor het nemen van een akte door [eiser] als overwogen in 2.18, waarna NAM bij antwoordakte mag reageren,
9. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op
19 februari 2025.
536/MER