ECLI:NL:RBNNE:2025:663

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
18.315605.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijke onvoorzichtigheid van bestuurder bedrijfsauto

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die als bestuurder van een bedrijfsauto betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een rijontzegging van één jaar. Het ongeval vond plaats op 27 mei 2024 in Heerenveen, waar de verdachte, terwijl zijn zicht belemmerd werd door een vrachtwagen, een voorrangskruising overstak zonder voorrang te verlenen aan een motorfiets. De motorrijder, die van rechts kwam, is door de aanrijding om het leven gekomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat heeft geleid tot het fatale ongeval. Tijdens de zitting op 7 februari 2025 heeft de verdachte verklaard dat hij de motorrijder niet heeft gezien, wat door de rechtbank als onvoldoende werd beschouwd om hem vrij te spreken van schuld. De officier van justitie had veroordeling gevorderd op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en de rechtbank volgde dit standpunt. De rechtbank hield rekening met de psychische gevolgen van het ongeval voor de verdachte, maar vond de opgelegde straf passend gezien de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-315605-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 21 februari 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1970 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 februari 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Buitenhuis, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door L.G. de Graaf.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 mei 2024 te Heerenveen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder (en beroepschauffeur) van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg(en), [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
  • zich, voorafgaand aan het oprijden van een voorrangsweg, niet voldoende te vergewissen dat die voorrangsweg vrij was van enig overig (kruisend) verkeer en/of
  • die kruising - waarbij het uitzicht grotendeels was belemmerd door een voor hem rechts afslaande vrachtauto - vervolgens met onverminderde snelheid en/of zonder
af te remmen te naderen en/of op te rijden en/of
- ( (vervolgens) de voorrangsweg verder op te rijden en daar (nog steeds) niet, althans niet tijdig, op te merken dat een voor hem van rechts komende motorfiets, bestuurd door [slachtoffer] , bezig was gebruik te maken van die voorrangsweg en/of
  • zijn snelheid niet aan te passen op de aanwezigheid van die motorfiets en/of
  • in strijd met een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en op die voorrangsweg ( [adres] ) aangebrachte haaientanden geen voorrang te geven aan de zich op de voorrangsweg bevindende motorfiets met bestuurder [slachtoffer] , waarna hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met de motorfiets bestuurd door [slachtoffer] , waardoor een ander (genaamd dhr. [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 mei 2024 te Heerenveen als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, [adres] , en toen
- zich, voorafgaand aan het oprijden van een voorrangsweg, niet voldoende heeft vergewist dat die voorrangsweg vrij was van enig overig (kruisend) verkeer
en/of
  • die kruising - waarbij het uitzicht grotendeels was belemmerd door een voor hem rechts afslaande vrachtauto - vervolgens met onverminderde snelheid en/of zonder af te remmen heeft genaderd en/of is opgereden en/of
  • (vervolgens) de voorrangsweg verder is opgereden en daar (nog steeds) niet, althans niet tijdig, heeft opgemerkt dat een voor hem van rechts komende motorfiets, bestuurd door [slachtoffer] , bezig was gebruik te maken van die voorrangsweg en/of
  • zijn snelheid niet heeft aangepast op de aanwezigheid van die motorfiets en/of
  • in strijd met een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en op die voorrangsweg ( [adres] ) aangebrachte haaientanden geen voorrang heeft gegeven aan de zich op de voorrangsweg bevindende motorfiets met bestuurder [slachtoffer] , waarna hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met de motorfiets bestuurd door [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] om het leven is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het in deze zaak niet om een enkele verkeersfout (geen voorrang verlenen) gaat. Zij stelt zich op het standpunt dat er sprake was van een samenstel van meerdere verkeersgedragingen die hebben geleid tot een grove fout en dat daarom sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Verdachte naderde met zijn bedrijfsauto een voorrangskruising met haaientanden. Door de positie van de vrachtwagen, die voor verdachte reed, werd zijn zicht op de kruisende weg deels geblokkeerd. In deze verkeerssituatie had verdachte extra oplettend moeten zijn en had hij moeten stoppen voor de haaientanden en goed moeten uitkijken. Ook toen verdachte op de kruising tussen de kruisende rijbanen reed, heeft hij zichzelf geen tijd gegund om het van rechts komende verkeer waar te nemen. De officier van justitie is van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar geen voorrang heeft verleend, maar dat er geen sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. Niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Verdachte heeft zich vergewist van naderend verkeer toen hij de voorrangskruising wilde oversteken, maar door de vrachtwagen die voor verdachte reed en de A-stijl van zijn bedrijfsauto was het slachtoffer niet zichtbaar voor verdachte en hij kon het slachtoffer niet zien toen hij besloot om over te steken. Een dergelijke momentane onoplettendheid is niet zonder meer als aanmerkelijke schuld te kwalificeren en er zijn geen bijkomende omstandigheden waaruit blijkt dat verdachte minder nadacht dan verkeersdeelnemers in het algemeen. Onder deze omstandigheden is er geen sprake van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Gelet op het bovenstaande is er volgens de raadsvrouw ook geen sprake van een moment van onoplettendheid als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet, omdat verdachte de motorrijder niet heeft gezien en ook niet heeft kunnen zien.
Oordeel van de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of het ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt niet dat enkel al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de hier bedoelde zin. (Vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822.)
In de rechtspraak van de Hoge Raad over schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is tot uitdrukking gebracht dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte een andere verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien, hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte daarop zijn rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen, nog niet kan volgen dat de verdachte zich “aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig” heeft gedragen (vgl. onder meer HR 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9800).
Uit deze rechtspraak kan echter niet als algemene regel worden afgeleid dat schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 in geen geval kan worden bewezenverklaard als de gedraging van de verdachte die heeft geleid tot het ongeval, haar aanleiding vindt in uitsluitend een enkel moment van onoplettendheid. De omstandigheden van het geval waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend kunnen immers zodanige aandacht vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt (vgl. HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398).
De feiten
In de vroege ochtend van 27 mei 2024 heeft in Heerenveen binnen de bebouwde kom een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden op de kruising tussen de weg [adres] en de weg [adres] . Verdachte reed op de [adres] en naderde de voorrangskruising met haaientanden. Hij reed achter een vrachtwagen met oplegger. Het slachtoffer reed op zijn motor op de [adres] , de rechtdoor gaande voorrangsweg, en naderde ook de kruising. De vrachtwagen sloeg bij de voorrangskruising rechtsaf en verdachte is zonder tot stilstand te komen en snel optrekkend de kruising recht overgestoken, waarbij hij geen voorrang heeft verleend aan het van rechts komende slachtoffer en met hem in aanrijding is gekomen. Door de aanrijding is het slachtoffer komen te overlijden.
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat het zicht van verdachte kort voor het oversteken van de kruising en ten tijde van het oversteken werd belemmerd door de rechtsaf slaande vrachtwagen en de A- stijl van de bedrijfsauto van verdachte, waardoor het slachtoffer voor verdachte niet zichtbaar is geweest. Op het moment van de aanrijding reed het slachtoffer waarschijnlijk circa 68 kilometer per uur (daar waar maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan) en verdachte waarschijnlijk circa 33 kilometer per uur.
Schuld
Verdachte heeft verklaard dat hij naar links en rechts heeft gekeken toen hij de kruising over wilde steken en dat hij de motorijder nooit heeft gezien. Hij reed echter achter een grote vrachtwagen met oplegger en zijn zicht naar rechts werd op dat moment voor een groot deel belemmerd door de rechtsaf slaande vrachtwagen én de A-stijl van de bedrijfsauto van verdachte. Dat is een verkeerssituatie waarin verdachte zich had moeten realiseren dat hij onvoldoende zicht had op het verkeer dat op de voorrangsweg reed en dat hij daarom extra oplettendheid moest zijn. In plaats van te wachten tot de vrachtwagen het zicht niet meer belemmerde heeft verdachte zijn voortuig niet tot stilstand gebracht maar is hij snel optrekkend de kruising over gestoken waarna het ongeval plaatsvond. Door zo te handelen is niet slechts sprake geweest van een enkel moment van onoplettendheid, maar heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld en heeft een aan zijn schuld te wijten verkeersgeval plaatsgevonden.
Dat het slachtoffer ten tijde van het ongeval de ter plaatse maximaal toegestane snelheid in lichte mate heeft overtreden, doet niet af aan de schuld van verdachte.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 7 februari 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 27 mei 2024 in Heerenveen reed ik mijn route en heb ik met mijn bedrijfsauto, bij het oversteken van de voorrangskruising, geen voorrang verleend aan een motorrijder, [slachtoffer] , waardoor de motorrijder tegen mijn bedrijfsauto is gereden. Ik heb de motorrijder niet gezien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 5 september 2024, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2024242401, inhoudend als relaas van verbalisanten:
De bestuurder van de bestelbus rijdt op de [adres] te Heerenveen, in de richting van de [adres] . De bestuurder van de bestelbus rijdt op dat moment achter een vrachtwagen. Op de kruising met de [adres] slaat de vrachtwagen rechtsaf. De bestelbus gaat
vervolgens rechtdoor. Op de kruising met de [adres] komt de bestelbus in aanrijding met een motorrijder, die van rechts komt. Ten gevolge van deze aanrijding komt de motorrijder te overlijden.
Betrokken 1 Voertuig Bedrijfsauto Mercedes-Benz Betrokken 2 Voertuig Motor Aprilia
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal FO Verkeer forensisch onderzoek plaats delict
d.d. 21 juni 2024, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024242401, inhoudend als relaas van verbalisanten:
2.2.1.
Reguliere verkeersmaatregelen Wij zagen het volgende:
  • de [adres] was door middel van borden conform model BI van bijlage 1 van het RVV 1990 aangeduid als voorrangsweg;
  • voor bestuurders die de [adres] over de [adres] naderden werd dit door middel van borden
conform model B6 van bijlage 1 van het RVV 1990 en haaientanden op het wegdek als bedoeld in artikel 80 van het RVV 1990 kenbaar gemaakt.
2.7
Veiligstellen videobeelden
Door ons is op de volgende locatie een camera waargenomen:
- kruising [adres] - [adres] .
Op deze beelden is te zien dat de betrokken voertuigen de ongevalsplaats naderen. Tevens is te zien dat het zicht dat de bestuurders op elkaar hadden werd belemmerd door een vracht auto. De aanrijding tussen de Mercedes en de Aprilia is vervolgens ook op deze beelden te zien. Te zien is dat de Mercedes zonder te stoppen de kruising op rijdt.
5.4
Interpretatie omgevingsfactoren Wij zagen dat:
  • de verkeerstekens op het wegdek zichtbaar waren voor de betrokken weggebruikers;
  • het zicht op de verkeersborden niet gehinderd werd door vaste obstakels in de omgeving;
  • het zicht dat de bestuurders op elkaar hadden werd belemmerd door een vrachtauto. Deze vrachtauto bevond zich enige tijd tussen de Mercedes en de motorfiets. De bestuurder van de
Mercedes had kort voor de kruising geen zicht op de naderende motorrijder als gevolg van de voor hem afslaande vrachtauto in combinatie met de voertuigconstructie van zijn eigen auto, namelijk de A stijl.
7.3
Oorzaak
De bestuurder van de Mercedes verleende, in strijd met haaientanden en bord B6 geen voorrang aan de bestuurder die over de kruisende weg reed. Het zicht van de Mercedes bestuurder op de naderende Aprilia werd ontnomen door een vóór de Mercedes rijdende vrachtauto. Deze vrachtauto sloeg rechts af in de richting van waaruit de Aprilia naderde.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal FO Verkeer snelheid op basis van videobeelden d.d. 21 juni 2024, opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
4.4.
Bepaling snelheid
Uit deze berekeningen blijkt dat de Mercedes, kort voor het ongeval, een indicatieve gemiddelde snelheid had van minimaal 33 km/u.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 mei 2024, opgenomen op pagina 116 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [getuige] :
Op 27 mei 2024 reed ik met mijn voertuig op de [adres] te Heerenveen ter hoogte van de kruising [adres] - [adres] . Ik zag dat er voor mij een grijze bus reed. Ik zag dat voor deze bus een vrachtwagen reed. Ik zag dat deze vrachtwagen rechtsaf sloeg de [adres] op.
Ik zag dat de grijze bus voor mij snel optrok en de kruising rechtdoor overstak in de richting van de [adres] . Ik zag dat er op dat moment een motor van rechts kwam op de [adres] . Ik zag dat er tussen de bus en de motor een aanrijding ontstond.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 27 mei 2024 te Heerenveen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de wegen [adres] en [adres] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
  • zich, voorafgaand aan het oprijden van een voorrangsweg, niet voldoende te vergewissen dat die voorrangsweg vrij was van enig overig kruisend verkeer en
  • die kruising - waarbij het uitzicht grotendeels was belemmerd door een voor hem rechts afslaande vrachtauto is opgereden en
  • vervolgens de voorrangsweg verder is opgereden en daar nog steeds niet op te merken dat een voor hem van rechts komende motorfiets, bestuurd door [slachtoffer] , bezig was gebruik te maken van die voorrangsweg en
  • zijn snelheid niet aan te passen op de aanwezigheid van die motorfiets en
  • in strijd met een in zijn rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en op die voorrangsweg [adres] aangebrachte haaientanden geen voorrang te geven aan de zich op de voorrangsweg bevindende motorfiets met bestuurder [slachtoffer] , waarna verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig in botsing is gekomen met de motorfiets bestuurd door [slachtoffer] , waardoor [slachtoffer] werd gedood.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar. De officier van justitie heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met psychische gevolgen die het ongeluk voor verdachte heeft gehad.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, gepleit voor een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel of subsidiair voor een geldboete. Verdachte heeft geen strafblad, hij is schuldbewust en hij heeft door het ongeluk een posttraumatische stressstoornis opgelopen. Het opleggen van een straf of maatregel dient volgens de raadsvrouw daarom geen doel meer.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich als bestuurder van een bedrijfsauto schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Terwijl zijn zicht naar rechts grotendeels werd belemmerd door een vrachtauto is hij de voorrangskruising op gereden en heeft hij het op de motor rijdende slachtoffer geen voorrang verleend. Daardoor is een aanrijding ontstaan waarbij de motorrijder is overleden. Blijkens de slachtofferverklaringen is hiermee onnoemlijk veel leed toegebracht aan de echtgenote en kinderen van de motorrijder die daarbij hun partner en vader zijn verloren. Het verdriet is door de echtgenote en dochter van het slachtoffer ter zitting op indringende wijze naar voren gebracht.
Persoon van verdachte
Naast de ernst van het feit en de vreselijke gevolgen daarvan voor het slachtoffer en zijn nabestaanden, heeft de rechtbank ter terechtzitting geconstateerd dat ook verdachte tot op heden de gevolgen van zijn gedragingen ondervindt. Verdachte erkent dat hij een fout heeft gemaakt waar hij veel spijt van heeft. Door het ongeval is het leven van verdachte stil komen te staan en hij kampt sindsdien met psychische problemen. Hij was suïcidaal en is onder behandeling voor een posttraumatische stressstoornis.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft voor de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor dit soort feiten. Als uitgangspunt voor overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet
1994 waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en de dood als gevolg, geldt een taakstraf van 240 uren en een rijontzegging van 12 maanden.
Alles overwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van 200 uren en een rijontzegging van één jaar passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij, net als de officier van justitie, rekening gehouden met de psychische gevolgen die het ongeluk voor verdachte heeft gehad.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Joha, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en L. Potijk, rechters, bijgestaan door K. de Ruiter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 februari 2025.
Mr. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.