Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2025 in de zaak tussen
Stichting Animal Rights en Stichting Fauna4life, uit Den Haag, verzoekers
Gedeputeerde staten van de provincie Fryslân
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Het verzoek en het bewaar richten zich niet op besluitonderdeel ii: het uitvoeren van afschot op het damhert ten behoeve van het voorkomen van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren binnen de gehele provincie Fryslân. Ook de onderdelen iv tot en met vi zijn geen onderwerp van deze procedure.
Artikel 11.63 van het Bal luidt:
De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat er aan het besluit, dat mede een omgevingsvergunning inhoudt, geen aanvraag, ingediend per post of het Omgevingsloket, ten grondslag ligt.
Het college heeft op de zitting toegelicht dat er geen aanvraag via het Omgevingsloket is ingediend maar dat de aanvraag kan worden afgeleid uit de stukken die bij het verweerschrift zijn gevoegd. Die aanvraag is volgens de gemachtigde door het college en vergunninghouder gezamenlijk ingediend.
Bij het verweer zit een verzoek [5] van het college aan vergunninghouder om gegevens van het aantal getelde damherten in Fryslân van 2019 t/m 2023 per wildbeheereenheid, het aantal getelde reeën in de periode 2019 t/m 2023 in drie wildbeheereenheden en een analyse/overzicht van alle overlastmeldingen die zijn binnengekomen via het overlastmeldpunt van vergunninghouder aan te leveren. Het college vraagt die gegevens “in verband met een omgevingsvergunning damhert welke op verzoek van de gedeputeerde zal worden opgesteld”. Verder is bij het verweer een per e-mail verzonden verzoek [6] van vergunninghouder aan het college gevoegd om een ruimere planning te hanteren voor het vaststellen van de omgevingsvergunning, en een brief [7] waarin het college instemt met de ruimere termijn.
Nu uit geen van deze stukken blijkt dat ofwel het college, ofwel vergunninghouder de verantwoordelijkheid op zich neemt, en niet eenduidig en ondubbelzinnig kenbaar is dat met deze briefwisseling is beoogd een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen, [8] blijkt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet uit deze stukken dat er een aanvraag is gedaan voor een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit.
Uit de systematiek en de wettelijke bepalingen van de Omgevingswet volgt dat het niet mogelijk is om ambtshalve, zonder aanvraag, een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit te verlenen. Daarom is het besluit ook op dit punt onbevoegd genomen.
Omdat het niet ondenkbaar is dat ook dit gebrek in bezwaar kan worden hersteld, zal de voorzieningenrechter ook beoordelen of de inhoudelijke bezwaargronden een redelijke kans van slagen hebben.
Voor zover dit niet uit het bestreden besluit is gebleken, is op de zitting door het college gesteld dat de maatregelen zijn getroffen bij de zogenoemde hotspots op de N380, de plaats waar de meeste aanrijdingen plaatsvinden. Met verzoekers is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit onvoldoende inzicht geeft welk maatregelen precies op welke plaats zijn genomen. Met name is niet duidelijk geworden welke snelheidsmaatregelen precies waar gelden. Op basis van hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, komt de voorzieningenrechter echter niet tot het oordeel dat de motivering ten aanzien van dit punt zo gebrekkig is dat het op voorhand zou moeten leiden tot de toewijzing van de gevraagde voorlopige maatregel.
Uit het bestreden besluit en de overige overgelegde stukken blijkt niet op welke wijze de omvang van de populatie is bepaald. Op de zitting is door het college en vergunninghouder gesteld dat de telling heeft plaatsgevonden conform het telprotocol voor reeën. In het besluit en in het dossier ontbreken echter gegevens zodat de voorzieningenrechter deze tellingen niet kan verifiëren. Door het college is gesteld dat er waarschijnlijk sprake is van een ondertelling, maar het komt voorzieningenrechter ook voor dat er sprake kan zijn van dubbeltelling.
Op de zitting hebben het college en vergunninghouder toegelicht op welke wijze het aantal aanrijdingen met damherten tot stand is gekomen. De hulpdiensten nemen bij een aanrijding met een dier, contact op met vergunninghouder. Na een administratieve controle bezoekt een daartoe deskundige vrijwilliger de plaats van de aanrijding, bepaalt welk dier betrokken is bij de aanrijding en registreert de locatie en de betrokken diersoort. Uit die registratie blijkt niet onder welke omstandigheden (weersomstandigheden, snelheid en persoonlijke omstandigheden van de automobilist) de aanrijding heeft plaatsgevonden. Verder wordt, vanwege het ontbreken van deskundigheid daartoe, de omvang van de schade niet geregistreerd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, hoewel zowel het aantal ongevallen als de tellingen van dieren met de nodige onzekerheid zijn omgeven, in het kader van deze voorlopige voorziening wel vast staat dat er sprake is van een groeiende roedel en een toenemend aantal ongevallen op de hotspots, de N380 en de N351, zodat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersveiligheidsbelangen in het geding zijn.
De voorzieningenrechter overweegt dat niet duidelijk is of deze aantallen nodig zijn voor het creëren van een voor het verkeer veilige situatie. Noch in het bestreden besluit, noch in het werkplan staat wat de (in het belang van de verkeersveiligheid) gewenste stand is.
Het college heeft op de zitting gesteld dat het advies om afschot te plegen rondom de hotspots, niet meer actueel is omdat ten tijde van dit advies in 2019 er nog maar 100 damherten waren en dit inmiddels is vermeerderd naar 1000, meer dan voorspeld door Boerema & Van den Brink en Dekker.
Uit het feit dat het aantal is vermeerderd volgt volgens de voorzieningenrechter echter niet zonder meer dat het gericht afschieten rondom de hotspots niet op korte termijn verlichting zou kunnen geven ten aanzien van de verkeersveiligheid. Het ontbreken van een beperking tot het afschieten van het aantal dieren dat strikt noodzakelijk is voor de verkeersveiligheid, klemt temeer nu er uit de toelichting op het besluit volgt dat voor de overige aspecten die bij populatiebeheer van belang zijn, niet is gebleken van grote problemen met de omvang van de huidige populatie damherten. Met betrekking tot schade aan ecologie, houtopstanden en gewassen en overlast voor omwonenden heeft het college in het bestreden besluit overwogen dat die belangen niet nopen tot het verlenen van de toestemming voor het afschot.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat het college in ieder geval vanaf 2005 meerdere pogingen heeft gedaan om te komen tot beheer van de populatie damherten in Oranjewoud/Katlijk in verband met de verkeersveiligheid. Eerdere besluiten tot afschot zijn respectievelijk in 2005 en 2021 vernietigd door de rechtbank [13] en in bezwaar herroepen. Het college heeft in 2019 aan vergunninghouder een opdracht gegeven tot het opstellen van een faunabeheerplan voor populatiebeheer maar het door vergunninghouder opgestelde plan is niet goedgekeurd vanwege verschil van inzicht over onder andere de wenselijke omvang van de populatie, zo is op de zitting toegelicht. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat het mede voor rekening en risico van het college komt dat er geen faunabeheerplan is en dat er tot op heden, de afgelopen vijf jaar, niet aan populatiebeheer is gedaan. Tegen die achtergrond is een onverwijlde uitvoering van het populatiebeheer voor de weken tot aan 31 maart 2025 minder urgent dan het college en vergunninghouder doen voorkomen.