ECLI:NL:RBNNE:2025:507

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
LEE 25/118
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 5 februari 2025, beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de proceskosten. Verzoekster had op 16 januari 2025 haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, omdat het Uwv op 15 januari 2025 had beslist op haar bezwaarschrift en dit bezwaar gegrond had verklaard. De voorzieningenrechter heeft het Uwv de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar het Uwv gaf aan geen aanleiding te zien voor een vergoeding, omdat de beslissing op bezwaar niet was ingegeven door het verzoek om voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelt echter dat het Uwv met zijn besluit van 15 januari 2025 aan verzoekster tegemoet is gekomen. Dit is van belang, omdat als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoetkomt, de voorzieningenrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter legt uit dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoekster tegemoetkomt, voldoende is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

In deze zaak zijn er geen bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en stelt de kosten vast op € 907,-, te betalen aan de rechtsbijstandverlener van verzoekster. Daarnaast wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht van € 53,-. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/118

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering, het Uwv
(gemachtigde: M. Hoogeveen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het Uwv in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar verzoek.
1.1.
Verzoekster heeft op 16 januari 2025 haar verzoek ingetrokken omdat het Uwv op 15 januari 2025 heeft beslist op haar bezwaarschrift. In dit besluit heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het Uwv heeft de rechtbank meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet om tot een proceskostenvergoeding te komen nu de beslissing op bezwaar niet is ingegeven door het ingediende verzoek om voorlopige voorziening.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het Uwv aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het Uwv met het besluit van 15 januari 2025 aan verzoekster tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoekster tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoekster heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
4.1.
Op 29 juli 2024 heeft verzoekster bij het Uwv een aanvraag ingediend om met behoud van haar Wajong-uitkering in het buitenland te gaan wonen. Dit verzoek heeft het Uwv bij besluit van 20 augustus 2024 afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoekster op 2 september 2024 bezwaar gemaakt. Op 8 januari 2025 heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank. In dit verzoekschrift heeft verzoekster, onbetwist, gesteld dat op de hoorzitting van 7 januari 2025 aan haar te kennen is gegeven dat het nog drie tot zes maanden duurt totdat het Uwv op haar bezwaar beslist. Gelet op deze mededeling en nu verzoekster van het Uwv tot maart 2025 toestemming had om in het buitenland te verblijven heeft verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Na het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening, het door de rechtbank opvragen van de op de zaak betrekking hebbende stukken en het uitnodigen van partijen voor de zitting van 22 januari 2025 heeft het Uwv op 15 januari 2025 beslist op het bezwaar van verzoekster. In dit besluit heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en verzoekster toestemming gegeven om met behoud van haar Wajong-uitkering 1 jaar in het buitenland te verblijven.
4.2.
Gelet op het verloop zoals hierboven is omschreven kan de voorzieningenrechter het Uwv niet volgen in het standpunt dat het besluit op bezwaar van 15 januari 2025 niet (mede) is ingegeven door het ingediende verzoek om voorlopige voorziening. Vervolgens overweegt de voorzieningenrechter dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid zodat de voorzieningenrechter het verzoek om het Uwv in de proceskosten te veroordelen toewijst.
Welke kosten dient het Uwv te vergoeden?
5. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoekster heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 907,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het Uwv moet vergoeden € 907,- bedragen. Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet het Uwv de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Nu het Uwv aan verzoekster is tegemoetgekomen, ziet de voorzieningenrechter hierin aanleiding om het Uwv tevens te veroordelen tot vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • veroordeelt het Uwv tot betaling van € 907,- aan verzoekster;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 53,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.